ECLI:NL:RBDHA:2025:6866
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij referent
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij haar referent. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft vastgesteld dat verweerder, de minister van Asiel en Migratie, geen verweerschrift heeft ingediend en op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak doet zonder zitting. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de aanvraag door de referent op 20 februari 2024 is ingediend en dat verweerder op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen een besluit had moeten nemen. De beslistermijn is echter verstreken zonder dat er een besluit is genomen, waardoor het beroep tijdig is ingesteld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder wordt opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit bekend te maken, met een dwangsom van € 100 per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 15.000.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is gedaan op 23 april 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.