ECLI:NL:RBDHA:2025:6991

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
NL25.16907
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak met Nigeriaanse eiser

Op 6 april 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan de eiser, een Nigeriaanse man, de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden gezien. De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2025 behandeld via telehoren, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de minister vertegenwoordigd was door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden, waardoor de bewaring niet onrechtmatig is. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en heeft op 25 februari 2025 een terugkeerbesluit ontvangen. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zowel zware als lichte, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft voldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting van eiser, en de rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat er geen zicht op uitzetting naar Nigeria is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16907

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. De minister heeft op 6 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Eiser heeft op 25 februari 2025 een terugkeerbesluit opgelegd gekregen.
Gronden
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3c, 3d, 3i en 4a in samenhang gezien, gelet op de motivering in de maatregel en het op de zitting verhandelde, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
7.1.
De rechtbank constateert dat eiser geen omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan de minister aanleiding heeft moeten zien om aan eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. Zoals de minister in de maatregel van bewaring heeft overwogen kan eiser zich ingeval van medische klachten wenden tot de medische dienst. Van de medische zorg in het detentiecentrum kan worden gesteld dat deze gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling in ieder geval voldoende voortvarend is. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die aanleiding geven hiervan af te wijken. De rechtbank stelt vast dat de minister op 9 april 2025 een eerste vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Dit is de vierde dag van de inbewaringstelling. Ook heeft de minister op 10 april 2025 gerappelleerd op de lp-aanvraag bij de Nigeriaanse autoriteiten. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
9. Eiser stelt dat zicht op uitzetting ontbreekt. Hiertoe voert eiser aan dat alhoewel in het algemeen zicht op uitzetting naar Nigeria niet ontbreekt, in zijn geval niet kan worden volstaan met een algemeen standpunt. De minister kan hier dan ook niet mee volstaan en heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waaruit het zicht op uitzetting in het geval van eiser volgt.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Nigeria niet ontbreekt. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022, waarin zij heeft geoordeeld dat er in zijn algemeenheid ten aanzien van Nigeria nog steeds van ‘zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn’ kan worden uitgegaan. [1] Ook in het specifieke geval van eiser is de rechtbank van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Op zitting heeft de gemachtigde gesteld dat zolang er geen precieze gegevens zijn over het aantal laissez-passers (lp’s) dat wordt aangevraagd en afgegeven voor Nigeria, er in dit concrete geval geen zicht op uitzetting kan worden aangenomen. Dat standpunt volgt de rechtbank niet. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er geen aanleiding is om op dit moment te veronderstellen dat de Nigeriaanse autoriteiten geen lp aan eiser zullen verstrekken.
9.2.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee, dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting moet verlenen. [2] De rechtbank stelt vast dat eiser geen actie onderneemt en geen medewerking verleent aan zijn uitzetting. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat eiser niet terug wil keren naar Nigeria en geen inspanningen verricht om de benodigde documenten met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit te verkrijgen. Dat eiser niet voldoende meewerkt, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan hem worden toegerekend. Het zicht op uitzetting is ook hiermee gegeven.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85 en van 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.