Op 6 april 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan de eiser, een Nigeriaanse man, de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden gezien. De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2025 behandeld via telehoren, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de minister vertegenwoordigd was door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden, waardoor de bewaring niet onrechtmatig is. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en heeft op 25 februari 2025 een terugkeerbesluit ontvangen. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zowel zware als lichte, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft voldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting van eiser, en de rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat er geen zicht op uitzetting naar Nigeria is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.