ECLI:NL:RBDHA:2025:7023

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
NL25.16547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Tunesische vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser, een Tunesische vreemdeling, de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet is bestreden door de eiser, waardoor de bewaring niet onrechtmatig is. De rechtbank heeft de gronden voor de bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat zowel zware als lichte gronden aanwezig zijn die de maatregel rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen rechtmatig verblijf heeft, aangezien hij op 29 september 2023 een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 0 dagen heeft ontvangen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er voldoende zicht op uitzetting naar Tunesië is en dat een lichter middel niet volstond om de uitzetting te verzekeren. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16547

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

1. Bij besluit van 8 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2025, met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu aan eiser op 29 september 2023 een terugkeerbesluit met een vetrektermijn van 0 dagen is opgelegd. Eiser geniet derhalve geen rechtmatig verblijf.
Gronden
6. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3i, 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
6.1.
Eiser heeft nu hij niet beschikt over een paspoort of een geldig visum niet aannemelijk kunnen maken dat hij via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en verklaart bovendien dat dit niet het geval is (3a). Ook is eiser op 15 oktober 2023 met onbekende bestemming vertrokken (3b) en is er een geldig terugkeerbesluit aan eiser opgelegd (3c). De minister stelt zich verder terecht op het standpunt dat eiser geen concrete acties onderneemt ter bevordering van het vaststellen van zijn identiteit (3d). Eiser heeft tijdens het gehoor inbewaringstelling van 8 april 2025 en het vertrekgesprek van 8 april 2025 aangegeven niet terug te willen keren naar Tunesië (3i). Het door de gemachtigde van eiser ter zitting gestelde dat eiser wel wil meewerken aan een terugkeer naar Tunesië, heeft eiser ter zitting zelf weersproken door desgevraagd te antwoorden niet terug te willen keren naar Tunesië.
6.2.
Eiser heeft niet voldaan aan de verplichting als bedoeld in artikel 4.39 van het Vb [2] om zich als vreemdeling zonder rechtmatig verblijf onmiddellijk te melden bij de korpschef (4a). Verder staat eiser niet ingeschreven in het BRP [3] , heeft hij niet aannemelijk gemaakt een vaste verblijfplaats te hebben (4c) en beschikt eiser niet over voldoende middelen van bestaan (4d). De minister heeft voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht gemotiveerd; in samenhang met de andere gronden kunnen deze gronden de maatregel dan ook dragen.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
7.1.
De minister heeft aangegeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij.
7.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid
8. De minister heeft op 8 april 2025 een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk een vertrekgesprek. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is. De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken.
Zicht op uitzetting
9. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Tunesië in het algemeen niet ontbreekt. [4] Eiser heeft ook geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat zicht op uitzetting in zijn specifieke geval ontbreekt.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Vreemdelingenbesluit 2000
3.Basisregistratie Personen
4.Afdeling 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3990, bevestigd in Afdeling 28 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:275.