ECLI:NL:RBDHA:2025:7170

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
SGR 23/3936
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de vaststelling van het invaliditeitspercentage van een voormalig beroepsmilitair met psychische klachten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 april 2025, in de zaak SGR 23/3936, is het beroep van eiser, een voormalig beroepsmilitair, gegrond verklaard. Eiser had beroep aangetekend tegen de vaststelling van zijn invaliditeitspercentage door de staatssecretaris van Defensie. De rechtbank oordeelde dat het invaliditeitspercentage van 7,5% niet zorgvuldig was vastgesteld. Eiser had in 2020 een aanvraag ingediend voor een militair invaliditeitspensioen, maar de verzekeringsarts had zijn psychische aandoening, die voortkwam uit een uitzending naar Bosnië, niet correct beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de scores die aan eiser waren toegekend niet in overeenstemming waren met de medische gegevens en dat verweerder zich niet op het advies van de verzekeringsarts had mogen baseren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoedde. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige beoordeling van medische adviezen in het kader van invaliditeitsvaststelling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3936

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.S. Bellekom),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn invaliditeitspercentage.
1.1.
Met het besluit van 31 augustus 2022 heeft verweerder het militair invaliditeitspercentage van eiser met ingang van 13 oktober 2021 op 7,5 % vastgesteld. Met het bestreden besluit van 26 april 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder hierbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is een voormalig beroepsmilitair. In 2001 is hij uitgezonden
naar Bosnië. Hij is voortijdig gerepatrieerd naar Nederland vanwege psychische klachten. Na het einde van de militaire dienst bleef hij last houden van terugkerende psychische problemen. Hiervoor is hij tot 2020 behandeld bij zorginstelling [zorginstelling 1] . Die instelling heeft een persoonlijkheidsstoornis vastgesteld.
2.1.
Medio 2020 ontwikkelde het klachtenbeeld van eiser zich verder. Hij kreeg onder meer last van herbelevingen. Eiser is doorverwezen naar zorginstelling [zorginstelling 2] . Daar is een aan de uitzending gerelateerde posttraumatische stressstoornis (PTSS) gediagnosticeerd. In een apart onderzoek heeft [zorginstelling 2] ook de aandachtstekortstoornis ADHD vastgesteld. Voor de PTSS is eiser in therapie gegaan bij psychiater dr. Peters. Na afloop van de therapie heeft deze psychiater geconcludeerd dat er een afname van PTSS-klachten is waargenomen, maar dat er naar verwachting restklachten zullen blijven.
2.2.
Eiser heeft op 9 december 2020 gevraagd om toekenning van een militair invaliditeitspensioen. Op 5 en 13 oktober 2021 is hij gekeurd door verzekeringsarts [naam 1] . De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat eiser lijdt aan een traumatische psychische aandoening, waarvoor een verergerend dienstverband moet worden aangenomen. Voor de persoonlijkheidsstoornis en voor de ADHD is geen sprake van een dienstverband. Op basis van de scores die [naam 1] aan de beperkingen heeft gegeven, is de mate van invaliditeit vastgesteld op 15% vanaf 1 juli 2020 en op 7,5% vanaf 13 oktober 2021.
2.3.
Verweerder heeft conform het verzekeringsgeneeskundig advies een militair invaliditeitspensioen toegekend voor de periode van 1 juli 2020 tot 13 oktober 2021. Voor de periode daarna is geen invaliditeitspensioen toegekend, omdat de invaliditeit onder het drempelpercentage van 10% ligt.
2.4.
Bezwaarverzekeringsarts [naam 2] heeft in haar advies geen reden gezien van het medisch oordeel van [naam 1] af te wijken. Onder verwijzing naar dit advies heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Wat stelt eiser in beroep?
3. Verweerder mocht zich niet op de rapporten van de verzekeringsartsen baseren, omdat die niet zorgvuldig zijn en niet deugdelijk zijn gemotiveerd. Dit blijkt ook uit de contra-expertise die is uitgebracht door psychiater J.M.J.F. Offermans en het rapport van expertisebureau WPEX.
3.1.
De ernst van de beperkingen is door [naam 1] onderschat. Ten onrechte is aangenomen dat de PTSS in remissie is. Eiser heeft nog steeds last van ernstige klachten en heeft in december 2021 nog EMDR-therapie gevolgd voor zijn PTSS.
Stemmingswisselingen van eiser zijn zonder onderbouwing toegeschreven aan een persoonlijkheidsstoornis.
3.2.
De scores die [naam 1] heeft toegekend zijn strijdig met het PTSS-protocol. Ten eerste zijn beperkingen in de communicatieve (emotionele) vaardigheden als mild gewaardeerd en de beperkingen in het omgaan met stressvolle gebeurtenissen als gering. Deze beoordelingen kunnen niet juist zijn, gezien de klachten die eiser nog heeft. Ten tweede zijn de beperkingen op het gebied van mobiliteit als gering gewaardeerd. Dat is niet te volgen, omdat eiser niet met het openbaar vervoer durft te reizen. Ten derde is de slaapproblematiek ook als gering aangemerkt, wat niet te rijmen valt met de regelmaat en de ernst waarmee deze problematiek opspeelt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Wat zijn de regels?
4. Voor de mate van invaliditeit met dienstverband is doorslaggevend tot welke beperkingen de aandoening leidt in het dagelijks functioneren, ten opzichte van een vergelijkbare persoon. [1] Daarvoor is niet alleen de aanwezigheid van klachten of symptomen de maatstaf, maar de weerslag daarvan op het dagelijks leven en functioneren, evenals de mate waarin de kwaliteit van alledaags leven in negatieve zin wordt beïnvloed, vergeleken met een valide leeftijdgenoot. [2]
4.1.
De bestuursrechter moet daarbij beoordelen of de toegekende scores, alle medische gegevens in aanmerking genomen, deugdelijk, consistent en inzichtelijk zijn onderbouwd. [3] Het percentage waarin de mate van invaliditeit is uitgedrukt, wordt berekend op basis van de Beoordelingslijst vastleggen psychische beperkingen, die hoort bij het door verweerder gebruikte PTSS-protocol. Op deze lijst wordt per rubriek een gemiddelde score gegeven aan de hand van de klassen waarin de relevante beperkingen worden ondergebracht.
Zijn de scores deugdelijk, consistent en inzichtelijk onderbouwd?
5. De rechtbank is van oordeel, dat de scores niet deugdelijk door verzekeringsarts [naam 1] zijn onderbouwd. Daarbij overweegt de rechtbank het volgende.
5.1.
Op de beoordelingslijst voor 2021 is in de eerste rubriek op het aspect “Mobiliteit” klasse 1 toegekend. Klasse 1 duidt op een geringe beperking. Uit de toelichting bij het PTSS-protocol volgt dat onder klasse 1 in deze rubriek wordt verstaan: “
Heeft soms (niet elke dag) moeite met het vinden van de juiste routes. Mist door persoonlijk verminderd functioneren soms aansluitingen openbaar vervoer. Onderkent dit en kan dit zelf corrigeren. Komt zelfstandig op de bestemming aan. Behoeft geen hulp.”
Dit strookt niet met de conclusies die [naam 1] trekt in de diagnose op bladzijde 21 van de rapportage. Daarin staat namelijk over eiser: “
kan absoluut niet met OV reizen, heeft dan beelden van het schoolbusincident in Bosnië, bovendien kan hij niet tegen drukte, dan wordt hij angstig, paniekerig of decompenseert.” Uit de beschreven toestand van eiser blijkt duidelijk, dat hij ingrijpender in zijn mobiliteit is beperkt dan klasse 1 (“gering”) tot uitdrukking brengt. Ook de door eiser ingeschakelde deskundige (Offermans) wijst erop dat hier een hogere score past.
5.2.
Daarnaast is op de beoordelingslijst voor 2021 in de eerste rubriek op het aspect “Sociale activiteiten (communicatief sociaal functioneren en recreatieve activiteiten)” klasse 0 toegekend. Klasse 0 duidt op de afwezigheid van beperkingen. In deze rubriek moet volgens de toelichting op het PTSS-protocol bij klasse 0 worden gedacht aan: “
Intieme relaties (ouders, partner, kinderen, persoonlijke leefomgeving): het kunnen onderhouden van intieme relaties. Hiermee respectvol en zorgzaam omgaan. Interesse tonen in het wel en wee van het gezin / de relatie en hiervoor verantwoordelijkheid nemen.
Leefomgeving: een band kunnen aangaan met mensen uit de leefomgeving en deze band onderhouden door aandacht, respect en zorg voor de ander te tonen.
Intermenselijke contacten: zich vrijwillig onder vreemden kunnen begeven (theater, film, sport, evenementen, café etc. bezoek) en hierbij contacten met onbekende mensen kunnen aangaan.”
In 2020 werd voor dit aspect klasse 2 toepasselijk geacht. In 2021 constateert [naam 1] een andere toestand: “
sinds de SITT behandeling minder ruzies met vriendin, relatie gestabiliseerd, vermijdt onbekende personen, enige moeite met binding, voorheen ernstige relatieproblemen door agressiedisregulatie (deels ook door persoonlijkheidsproblematiek, in deze rubriek moeilijk te scheiden)”.
Weliswaar volgt hieruit dat de toestand van eiser in 2021 is verbeterd ten opzichte van zijn toestand in 2020, maar hieruit volgt niet dat er in 2021 geen psychische beperkingen zijn. Vermijding van onbekenden en moeite met binding zijn aspecten die juist duiden op een beperking. Ook op dit aspect is de score dus niet in overeenstemming met de diagnose van [naam 1] .
5.3.
Verweerder had zich dus niet op het verzekeringsgeneeskundig advies en het daarop aansluitende oordeel van de bezwaarverzekeringsarts mogen baseren. Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd. [4] De verdere beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.

Conclusies en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen.
6.1.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank de precieze mate van invaliditeit niet met de vereiste deskundigheid kan vaststellen. Daarom zal de rechtbank verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. [5]
6.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 4.379,-, waarvan € 1.814,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, [6] en € 2.565,- voor het inschakelen van een deskundige (Offermans). [7] Eiser heeft de factuur van 31 juli 2024 overgelegd, waarin deze deskundige 18 uur tegen een tarief van € 142,50 per uur declareert. Dit bedrag is niet onredelijk en komt daarom voor vergoeding in aanmerking. De opgegeven reiskosten van de deskundige komen niet voor vergoeding in aanmerking. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 26 april 2023;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 4.379,- aan proceskosten aan eiser;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1520.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 oktober 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU5544.
3.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:42.
4.In strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.
6.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, met toekenning van 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting.
7.Op grond van de artikel 1, aanhef en onder b, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken en het Besluit tarieven in strafzaken 2003.