Op 29 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een Syrische asielzoeker, vertegenwoordigd door mr. M. Pater, beroep heeft ingesteld tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel van de minister van Asiel en Migratie. Het COa had op 24 februari 2025 besloten de eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te plaatsen, en de minister had een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, omdat de eiser de incidenten die aan het plaatsingsbesluit ten grondslag lagen niet had bestreden. De rechtbank oordeelde dat het COa terecht had besloten tot plaatsing in de HTL, gezien de ernst van de incidenten die als zeer impactvol werden gekwalificeerd. De rechtbank verwierp ook de verwijzingen van de eiser naar eerdere uitspraken, omdat deze niet op gelijke gevallen betrekking hadden. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een andersluidend oordeel en dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunde op het ongegrond verklaarde plaatsingsbesluit. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en maakte de uitspraak openbaar.