ECLI:NL:RBDHA:2025:7278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
23/1173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor dakterras in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor een dakterras op de eerste verdieping aan de achterzijde van de woning aan de [adres 1] in [plaats]. De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2025 op zitting behandeld. Eisers, die naast vergunninghoudster wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen de realisatie van het dakterras, omdat zij hinder verwachten. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de omgevingsvergunning aanvankelijk geweigerd, maar later herroepen en alsnog verleend. De rechtbank oordeelt dat het college eisers in de bezwaarfase had moeten horen, maar ziet aanleiding dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Awb, omdat eisers voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten naar voren te brengen.

De rechtbank constateert dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat het dakterras geen strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening. Eisers betogen dat het dakterras een onaanvaardbare inbreuk op hun privacy zal opleveren. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd hoe de gevolgen voor de leefomgeving en de privacy van eisers zijn meegewogen, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar oordeelt dat het dakterras niet verwijderd hoeft te worden. Het verzoek van eisers om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat zij geen schade hebben geleden als gevolg van het onrechtmatige besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1173

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser 1]en
[eiser 2], uit [woonplaats] , eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghoudster]uit Den Haag (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. Y. Achour).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor een dakterras op de eerste verdieping aan de achterzijde van de woning aan de [adres 1] in [plaats] .
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] namens eisers, de gemachtigde van het college, en vergunninghoudster, bijgestaan door de gemachtigde.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Vergunninghoudster heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een dakterras op de eerste verdieping aan de achterzijde van de woning aan de [adres 1] in [plaats] . Het dakterras is voorzien op de aanbouw van de onderburen.
1.1.
Eisers wonen naast vergunninghoudster op de eerste verdieping op het adres [adres 2] . Zij hebben het college naar aanleiding van de vergunningaanvraag bericht dat zij tegen de realisatie van het dakterras zijn, omdat zij daarvan veel hinder verwachten.
1.2.
Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning bij besluit van 11 februari 2022 (het primaire besluit) geweigerd. Uit de motivering van het primaire besluit blijkt dat de aanvraag is afgewezen, omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
1.3.
Vergunninghoudster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft vergunninghoudster het bouwplan op onderdelen gewijzigd.
1.4.
Met het besluit van 4 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het besluit van 11 februari 2022 herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog verleend.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Overgangsrecht Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de omgevingsvergunning vóór 1 januari 2024 is aangevraagd, blijft op het bestreden besluit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing. [1]
Ten onrechte geen hoorzitting
4. Eisers betogen terecht dat het college hen in de bezwaarfase had moeten horen. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder e, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan van het horen worden afgezien als aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad. Die situatie doet zich hier niet voor. Weliswaar is met het bestreden besluit volledig tegemoet gekomen aan de bezwaren van vergunninghoudster, maar uit de eerder ingediende zienswijze van eisers had het voor het college duidelijk moeten zijn dat zij het niet eens zouden zijn met het bestreden besluit. Het college had eisers dan ook in de gelegenheid moeten stellen om te worden gehoord. Het college heeft dit in zijn verweerschrift ook erkend.
4.1.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers in deze beroepsprocedure voldoende in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunten naar voren te brengen en dat niet aannemelijk is geworden dat het college een ander besluit zou hebben genomen als eisers wel waren gehoord in de bezwaarfase. Daarom is niet aannemelijk dat eisers door het achterwege blijven van een hoorzitting zijn benadeeld.
Strijd met het bestemmingsplan
5. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’. Het perceel [adres 1] heeft hierin – voor zover hier van belang – de bestemming “Wonen – 1” en de gebiedsaanduiding “Overige zone – gemeentelijk beschermd stadsgezicht”.
5.1.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, nu dit deels buiten het bouwvlak is voorzien.
5.2.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat ten behoeve van het bouwplan van het bestemmingsplan kan worden afgeweken met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 4, van bijlage II bij het Besluit Omgevingsrecht. Volgens het college levert het dakterras geen strijd op met een goede ruimtelijke ordening.
6. Eisers bestrijden dit standpunt van het college. Zij betogen dat het dakterras in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat dit een onaanvaardbare inbreuk op hun privacy zal opleveren. Eisers wijzen erop dat het dakterras nagenoeg op de erfgrens wordt gerealiseerd, op zeer korte afstand van het raam van hun slaapkamer. Zij vrezen inkijk in hun woning en geluids- en rookoverlast bij gebruik van het dakterras. Het aanbrengen van een afscheiding op het dakterras zal deze problemen volgens eisers onvoldoende wegnemen en zal bovendien leiden tot een aantasting van hun uitzicht en een beperking van de lichtinval in hun huis.
6.1.
Op grond van vaste rechtspraak geldt dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en de betrokken belangen moet afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [2]
6.2.
In het bestreden besluit heeft het college de afwijking van het bestemmingsplan gemotiveerd. Het college heeft toegelicht dat er in dit bouwblok al een balkon vergund is op het naastgelegen perceel, waardoor het vanuit stedenbouwkundig oogpunt voorstelbaar is dat hier ook een balkon of dakterras van beperkte diepte kan worden gerealiseerd. Ook is de invloed op de bezonning nihil omdat het dakterras aan de noordzijde is gelegen en wordt de ruimtelijke beleving van het binnengebied niet onevenredig geschaad, omdat het dakterras in diepte kleiner is dan de eronder gelegen aanbouw. Wat eisers hebben aangevoerd, biedt geen grond om deze toelichting van het college onjuist te achten. De rechtbank is echter van oordeel dat de toelichting van verweerder niet volledig is, nu hierin niet wordt ingegaan op de door eisers gestelde gevolgen van het dakterras voor hun woon- en leefomgeving. Uit het bestreden besluit volgt niet hoe het college de door eisers gevreesde hinder en aantasting van hun privacy heeft meegewogen. Dat had wel gemoeten, te meer nu zowel in het primaire als in het bestreden besluit wordt opgemerkt dat het college dakterrassen op uitbouwen van één laag hoog nabij de erfgrens in de regel stedenbouwkundig ongewenst acht, onder andere omdat zij teveel inbreuk maken op de privacy van bewoners van belendende percelen. Dat betekent dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een draagkrachtige motivering. Gelet hierop dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daarover wordt het volgende overwogen.
6.3.
Het college heeft in het verweerschrift en ter zitting alsnog voldoende gemotiveerd waarom de gevolgen van het dakterras voor de leefomgeving en de privacy van eisers aanvaardbaar geacht worden. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verwachte hinder en de inbreuk op de privacy van eisers ten opzichte van de oude situatie niet zodanig toenemen dat het dakterras in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In de directe omgeving van de achtergevel van eisers zijn immers al verschillende tuinen en balkons aanwezig. Uit vaste rechtspraak volgt bovendien dat aan het wonen in een verstedelijkte omgeving enige mate van hinder en een zekere mate van inbreuk op de privacy – ook in de vorm van inkijk in de woning – inherent is. [3] Verder heeft het college mogen meewegen dat, zoals wordt bevestigd door het fotomateriaal in het dossier, vanaf het dakterras geen recht zicht in de woning van eisers bestaat, maar dat met name vanaf de meest nabijgelegen korte zijde van het dakterras in enige mate schuin de woning in gekeken kan worden. Dit schuin zicht kan in belangrijke mate worden weggenomen door aan deze korte zijde van het dakterras enkele planten te plaatsen, waartoe vergunninghoudster zich bereid heeft verklaard. Gelet hierop heeft het college alsnog voldoende gemotiveerd dat het dakterras geen onevenredige aantasting vormt van de privacy van eisers en dat van het gebruik hiervan geen onevenredige hinder te verwachten is, zodat het dakterras niet in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening. Dat betekent dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand zal laten. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding het college opdracht te geven om het dakterras te laten verwijderen, zoals eisers hebben verzocht.
6.4.
Voor zover eisers hebben gesteld dat het voor de privacy van alle buren beter zou zijn als het dakterras aan het naar buiten gelegen deel van de gevel gerealiseerd zou worden, leidt dit niet tot gegrondverklaring van het beroep. Het college was gehouden om te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Dat het dakterras ook op een andere wijze gepositioneerd had kunnen worden, doet daaraan niet af.
Redelijke eisen van welstand en beschermd stadsgezicht
7. Het dakterras is volgens eisers architectonisch niet passend in de gevel, omdat dit in tegenstelling tot de balkons in de omgeving, is gelegen aan het naar binnen gelegen deel van de achtergevel.
7.1.
De Welstands- en monumentencommissie (commissie) heeft het gewijzigde bouwplan beoordeeld aan de hand van de Welstandsnota Den Haag 2017 en in het kader van de gebiedsaanduiding “beschermd stadsgezicht” en heeft het bouwplan akkoord bevonden. Het dakterras is volgens de commissie aanvaardbaar, omdat de opzet van de achtergevel door de onderliggende aanbouw toch al is gewijzigd. Het realiseren van een hekwerk op het dakterras is volgens de commissie ten aanzien van het beschermd stadsgezicht van ondergeschikt belang.
7.2.
Op grond van vaste rechtspraak geldt dat het college aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting, tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. [4]
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd waarom het dakterras niet voldoet aan de volgens de welstandsnota geldende criteria. Zij hebben dit enkel gesteld. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college het welstandsadvies niet mocht overnemen. Ook de conclusie van de Welstands- en monumentencommissie dat het bouwplan geen aantasting vormt van het beschermd stadsgezicht, is door eisers niet gemotiveerd betwist. Het college heeft zich daarom ook bij die conclusie mogen aansluiten. Het betoog van eisers slaagt niet.
Evidente privaatrechtelijke belemmering
8. Eisers hebben tot slot aangevoerd dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, omdat het dakterras ten onrechte is voorzien binnen twee meter van de erfgrens en rechtstreeks zicht geeft op hun perceel.
8.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestaat voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering zich verzet tegen de uitvoering van een activiteit. [5] Verder heeft de Afdeling eerder overwogen dat uit de bewoordingen van artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden afgeleid dat er een verschil bestaat tussen rechtstreeks uitzicht, rechthoekig gemeten vanaf de opening, en “schuin uitzicht”. Uit de bewoordingen van artikel 5:50 van het BW kan naar het oordeel van de Afdeling niet zonder meer worden afgeleid dat onder het daarin verwoorde verbod ook het “schuin uitzicht” dient te worden begrepen. [6]
8.2.
Het dakterras bevindt zich binnen twee meter van de erfgrens met de woning van eisers. De rechtbank is van oordeel dat een evidente privaatrechtelijke belemmering zich desondanks niet voordoet. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen is er vanaf het dakterras schuin zicht in de woning van eisers en heeft vergunninghoudster zich bereid verklaard dit zicht te beperken door het aanbrengen van beplanting. Voor zover sprake is van een situatie in strijd met artikel 5:50 van het BW, kan die dus in zoverre met een aanpassing van niet ingrijpende aard worden weggenomen. Onder die omstandigheden is geen sprake van een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in rechtspraak van de Afdeling. [7]
Verzoek om schadevergoeding
9. Eisers hebben verzocht om vergoeding van schade tot een bedrag van € 4.400,- in verband met gederfd woongenot.
9.1.
De bestuursrechter is ingevolge artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a van de Awb, bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Omdat het bestreden besluit door de rechtbank wordt vernietigd, maken eisers in beginsel aanspraak op vergoeding van de schade die zij door dat besluit lijden. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit echter in stand. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat, indien het college een rechtmatig besluit zou hebben genomen, dat besluit naar aard en omvang dezelfde schade tot gevolg zou hebben gehad als de schade die eisers nu stellen te hebben geleden. Gelet op eerdere rechtspraak van de Afdeling [8] , betekent dit dat eisers geen schade hebben geleden als gevolg van het onrechtmatige besluit en dat het verzoek om schadevergoeding daarom niet voor inwilliging in aanmerking komt. Overigens geldt dat eisers de gestelde schade niet met concrete en verifieerbare gegevens hebben onderbouwd, zodat hun verzoek om schadevergoeding ook om die reden niet voor toewijzing in aanmerking komt.

Conclusie en gevolgen

10. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is omdat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. Dat betekent dat het dakterras niet verwijderd hoeft te worden. De rechtbank zal het verzoek van eisers om schadevergoeding afwijzen.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. Het college moet ook de proceskosten van eisers vergoeden. Deze proceskosten bestaan uit reiskosten (€ 4,02) en verletkosten. De verletkosten worden op grond van de door eisers overgelegde informatie vastgesteld op € 150,-.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 154,02 aan proceskosten aan eisers;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:645.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2748 en van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2227.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1470.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:523, en van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1106.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3153.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1502 en van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2881.
8.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:109.