In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor een dakterras op de eerste verdieping aan de achterzijde van de woning aan de [adres 1] in [plaats]. De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2025 op zitting behandeld. Eisers, die naast vergunninghoudster wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen de realisatie van het dakterras, omdat zij hinder verwachten. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de omgevingsvergunning aanvankelijk geweigerd, maar later herroepen en alsnog verleend. De rechtbank oordeelt dat het college eisers in de bezwaarfase had moeten horen, maar ziet aanleiding dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Awb, omdat eisers voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten naar voren te brengen.
De rechtbank constateert dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat het dakterras geen strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening. Eisers betogen dat het dakterras een onaanvaardbare inbreuk op hun privacy zal opleveren. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd hoe de gevolgen voor de leefomgeving en de privacy van eisers zijn meegewogen, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar oordeelt dat het dakterras niet verwijderd hoeft te worden. Het verzoek van eisers om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat zij geen schade hebben geleden als gevolg van het onrechtmatige besluit.