In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser had op 9 mei 2024 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 28 maart 2024, waarin het Uwv had bepaald dat hij in aanmerking kwam voor een uitkering. Na het indienen van het beroep op 12 maart 2025, heeft de rechtbank vastgesteld dat de beslistermijn door het Uwv is overschreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen, en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de structurele tekorten aan verzekeringsartsen bij het Uwv, wat heeft geleid tot het uitblijven van beslissingen. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).