Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[naam],
[naam],
de minister van Asiel en Migratie, de minister.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
In eerdere procedures (NL24.18299 en NL24.18300) heeft deze rechtbank en zittingsplaats, bij uitspraken van 8 november 2024 de beroepen van eisers tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en daarbij aan de minister een beslistermijn van acht weken opgelegd. Daarbij is eveneens een dwangsom opgelegd van € 100,- voor elke dag dat de minister deze beslistermijn zou overschrijden, met een maximum van € 7.500,-.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
De beroepen zijn ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de minister op om binnen vier weken na de dag van het bekendmaken van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvragen bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 453,50.