ECLI:NL:RBDHA:2025:7328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
25.14551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen met opgelegde dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt geoordeeld over de beroepen van eisers tegen de minister van Asiel en Migratie, die niet tijdig heeft beslist op hun asielaanvragen van 8 januari 2023. De rechtbank heeft eerder in procedures geoordeeld dat de minister een beslistermijn van acht weken moest aanhouden, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding. Eisers hebben opnieuw beroep ingesteld omdat de minister niet binnen deze termijn heeft beslist. De rechtbank oordeelt dat de beroepen ontvankelijk en kennelijk gegrond zijn, en legt de minister een nieuwe beslistermijn van vier weken op, te rekenen vanaf de bekendmaking van deze uitspraak. Indien de minister deze termijn overschrijdt, verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eisers vergoeden, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.14551 en NL25.14557

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],
tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. M.A. Vegter),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de beroepen die eisers hebben ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvragen van 8 januari 2023.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
2.
In eerdere procedures (NL24.18299 en NL24.18300) heeft deze rechtbank en zittingsplaats, bij uitspraken van 8 november 2024 de beroepen van eisers tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en daarbij aan de minister een beslistermijn van acht weken opgelegd. Daarbij is eveneens een dwangsom opgelegd van € 100,- voor elke dag dat de minister deze beslistermijn zou overschrijden, met een maximum van € 7.500,-.
3. Op 27 maart 2025 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag. In deze uitspraak beslist de rechtbank op dat beroep.
4.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
5. In de uitspraken van 8 november 2024 van deze rechtbank en zittingsplaats, heeft de rechtbank aan de minister een concrete beslistermijn van acht weken gegeven, waarbinnen de minister het besluit bekend had moeten maken. De minister heeft hieraan niet voldaan.
6.
De beroepen zijn ontvankelijk en kennelijk gegrond.

Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?

7. De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvragen. [2] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. [3]
8. De rechtbank oordeelt dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden [4] is overschreden een kortere beslistermijn passend is. Dit betekent dat de minister in principe binnen een termijn van acht weken een besluit moet nemen. In dit geval hebben op 5 september 2024 nadere gehoren plaatsgevonden. Dit betekent dat de minister binnen een termijn van vier weken besluiten moet nemen, die begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
9. De rechtbank legt alleen een rechterlijke dwangsom op. [5]
10. De rechtbank bepaalt in deze zaken dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvragen neemt, de minister opnieuw een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met opnieuw een maximum van € 7.500,-. [6] Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020 [7] brengt een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb in dit geval met zich mee dat de minister één dwangsom verbeurt voor eisers gezamenlijk.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister vier weken de tijd krijgt om alsnog een besluit op de aanvragen te nemen. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eisers een dwangsom verschuldigd.
12. De minister moet de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. De rechtbank stelt vast dat sprake is van samenhangende zaken. [8] De rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, waarbij de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [9]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen vier weken na de dag van het bekendmaken van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvragen bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
4.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
6.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
8.Als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
9.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.