ECLI:NL:RBDHA:2025:7330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
NL25.17329
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling op basis van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een eiser met de Egyptische nationaliteit. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel terecht heeft opgelegd, omdat er onvoldoende zekerheid bestond over de identiteit van de eiser en er een risico op onttrekking aan het toezicht was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De eiser had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende. Tijdens de zitting op 25 april 2025, die via telehoren plaatsvond, was de eiser aanwezig in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de gronden van de minister beoordeeld en geconcludeerd dat de informatieplicht niet volledig was nageleefd, maar dat dit gebrek niet leidde tot opheffing van de maatregel. De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de belangen van de minister zwaarder wogen dan de belangen van de eiser.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de minister voortvarend heeft gehandeld in de asielaanvraag van de eiser en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die erop wezen dat de minister onvoldoende voortvarend had gewerkt. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring in stand gehouden, omdat de gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.17329

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Procesverloop

1. Bij besluit van 7 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt de Egyptische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
3. De minister heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (a-grond) en b (b-grond), van de Vw. Als aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de minister zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (a-grond) en op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (b-grond). De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(
zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(
lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
4. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Uitreiking van de maatregel van bewaring
5. Eiser voert aan dat de minister niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht door hem onjuist voor te lichten over de wijze waarop hij beroep kan instellen tegen de maatregel. Eiser betoogt dat in de Arabische versie van de informatiefolder staat vermeld dat tegen een maatregel van bewaring beroep kan worden ingesteld en dat dit eerst dient te worden besproken met een advocaat. Hieruit volgt dat beroep enkel met behulp van een advocaat kan worden ingesteld. Dit is onjuist en daarmee voldoet de folder niet aan de vereisten.
5.1.
Partijen zijn het eens dat in de informatiefolder in de Arabische vertaling stond dat eiser in beroep kan gaan tegen de maatregel van bewaring, maar dat hij dit dient te bespreken met zijn advocaat. De minister heeft op de zitting toegelicht dat dit probleem bekend is en mogelijk al is aangepast. De rechtbank stelt vast dat de minister in deze zaak niet heeft ontkend dat de Arabische folder de onjuiste tekst bevat. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat uit de Arabische vertaling kan worden begrepen dat alleen na raadpleging en met behulp van een advocaat beroep kan worden ingesteld tegen de maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser met deze bewoordingen onvoldoende ingelicht over het feit dat het ook mogelijk is om zelf, zonder advocaat, in beroep te gaan tegen de maatregel van bewaring. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een gebrek.
5.2.
Het hiervoor geconstateerde gebrek leidt niet zonder meer tot de opheffing van de maatregel, maar er dient een belangenafweging plaats te vinden. Deze belangenafweging valt in het voordeel van de minister uit. Hoewel de Afdeling [2] een termijn heeft gesteld om de informatiefolder in orde te maken, is eiser niet voldoende ernstig in zijn belangen geschaad om het beroep te doen slagen. In tegenstelling tot de zaak die bij de Afdeling voorlag [3] zijn partijen het eens dat eiser in een taal die hij machtig is schriftelijk op de hoogte is gebracht van de redenen voor inbewaringstelling, van het feit dat er een rechtsmiddel kan worden ingesteld en is hij gewezen op de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand aan te vragen. Verder heeft eiser na de inbewaringstelling beroep ingesteld. De rechtbank ziet in het feit dat de Afdeling de minister al eerder zes maanden de tijd heeft gegeven om de (vertaling van) de folders aan te passen geen aanleiding om te komen tot het oordeel dat de belangenafweging ten aanzien van dit nieuw geconstateerde gebrek in de vertaling al in het voordeel van eiser moet uitvallen.
5.3.
Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat de belangen die met de bewaring dienen, niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het geconstateerde gebrek. De rechtbank ziet geen aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen. [4]
Grondslag
6. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de a-grond van artikel 59b, van de Vw is opgelegd. Voor de a-grond van artikel 59b van de Vw is vereist dat de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee bewaringsgronden voordoen. De minister stelt in de maatregel van bewaring terecht dat er onvoldoende zekerheid bestaat over de identiteit van eiser, omdat hij niet in bezit is van documenten ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft dit niet betwist.
6.1.
Daarnaast heeft de minister de maatregel eveneens op de b-grond van artikel 59b van de Vw kunnen baseren. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht - door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb [5] opgenomen lichte en zware gronden - ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. Dit is door eiser niet betwist.
Gronden
7. De minister heeft op de zitting zware grond 3f en lichte grond 4b laten vallen.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de overgebleven gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, met uitzondering van zware grond 3a, niet heeft betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de onbetwiste gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Ten aanzien van zware grond 3a oordeelt de rechtbank dat deze feitelijk juist is. Eiser heeft geen documenten ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit overgelegd en daarmee heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Dat eiser door Frankrijk in het kader van een Dublinoverdracht aan Nederland met een lp [6] Nederland is ingereisd, doet er niet aan af dat hij eerder (in 2023) niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de zware gronden 3a, 3b, 3c, 3d en 3i en lichte gronden 4a, 4c en 4d in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Lichter middel
8. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
Voortvarend handelen
9. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de minister voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. [7] Op
16 april 2025 heeft een nader gehoor met eiser plaatsgevonden. Ook heeft de minister op
18 april 2025 een voornemen uitgebracht en is naar aanleiding daarvan op 23 april 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de asielaanvraag van eiser.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.De Afdeling, 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979.
4.Vgl. de Afdeling, 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180, r.o. 10.
5.Vreemdelingenbesluit.
6.Laissez-passer.
7.De Afdeling, 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156.