ECLI:NL:RBDHA:2025:7469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring op grond van artikel 59a Vw met verzoek om schadevergoeding

Op 1 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, een Syrische asielzoeker, had beroep ingesteld tegen een besluit van 19 april 2025, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 30 april 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de eiser onder de Dublinverordening valt en dat er een significant risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de zware grond 3a feitelijk juist was, maar dat de zware grond 3c niet aan de maatregel kon worden ten grondslag gelegd, omdat eiser een Dublinclaimant is. De rechtbank oordeelde dat de resterende gronden voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de bewaring onevenredig bezwarend maakten en dat de medische zorg in het detentiecentrum voldoende was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19173

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1992 en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder terecht overwogen dat een concreet aanknopingspunt bestaat dat eiser onder de Dublinverordening valt. [1] Om die reden heeft verweerder terecht artikel 59a, eerste lid, van de Vw aan de maatregel ten grondslag gelegd.
3. Volgens verweerder bestaat er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser stelt ten aanzien van zware grond 3a dat hij asielzoeker is en dat asielzoekers nooit op de voorgeschreven wijze binnenkomen. Over zware grond 3c stelt hij dat hij nare ervaringen heeft opgedaan tijdens zijn eerdere verblijf in Bulgarije. Met betrekking tot de lichte gronden stelt hij dat verweerder het daaruit voortvloeiende onttrekkingsrisico had kunnen ondervangen door toepassing van een lichter middel, zoals een meldplicht. Tot slot stelt eiser dat hij tijdens zijn verblijf in het detentiecentrum psychische problemen ondervindt en dat hij bang is zichzelf wat aan te doen.
5. De rechtbank is van oordeel dat zware grond 3a feitelijk juist is, nu eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd. De lichte gronden zijn eveneens feitelijk juist en ook voldoende gemotiveerd. Verweerder kon zware grond 3c niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag leggen, omdat eiser een Dublinclaimant is. Verweerders besluit om eiser over te dragen naar Bulgarije staat weliswaar in rechte vast en niet is gebleken dat eiser gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid om vrijwillig mee te werken aan de overdracht, maar uit vaste jurisprudentie volgt dat op Dublinclaimanten geen zelfstandige vertrekplicht rust. [4] De verantwoordelijkheid voor de overdracht rust op de lidstaten. Deze zware grond is dan ook feitelijk onjuist. De resterende gronden zijn desondanks voldoende om aan te nemen dat een significant risico op onttrekking aan het toezicht bestaat en kunnen dus de maatregel te dragen. [5]
6. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het genoemde risico te ondervangen. Daarbij is in het bijzonder van belang dat een op 19 februari 2025 geplande overdracht van eiser naar Bulgarije geen doorgang heeft kunnen vinden doordat eiser zich aan het toezicht van verweerder had onttrokken. Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien voor een lichter middel. Ten aanzien van eisers medische omstandigheden heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser niet detentieongeschikt is en dat in het detentiecentrum medische zorg aanwezig is waar eiser een beroep op kan doen.
7. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 1 mei 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2537 en van 2 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:436.
5.Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb.