In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2025, in de zaak tussen I. [eiseres] en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, wordt het beroep van eiseres tegen de toekenning van een bijstandsuitkering met toepassing van de kostendelersnorm beoordeeld. Eiseres had op 31 juli 2022 een bijstandsuitkering aangevraagd, waarbij zij aangaf alleenstaande te zijn en met haar minderjarige dochter te wonen. Het college kende op 25 oktober 2022 een bijstandsuitkering toe met toepassing van de kostendelersnorm, omdat zij meende dat de oudste zoon van eiseres, zoon [naam 1], zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat haar zoon slechts af en toe bij haar verbleef.
De rechtbank heeft de zaak op 28 januari 2025 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar zoon en de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zoon [naam 1] zijn hoofdverblijf bij eiseres heeft. De rechtbank concludeert dat de onderzoeksbevindingen van het college niet voldoende zijn om de toepassing van de kostendelersnorm te rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Eiseres komt in aanmerking voor een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande over de periode van 13 juli 2022 tot en met 6 april 2023. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.