ECLI:NL:RBDHA:2025:7559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
23/2612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstandsuitkering en toepassing kostendelersnorm in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2025, in de zaak tussen I. [eiseres] en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, wordt het beroep van eiseres tegen de toekenning van een bijstandsuitkering met toepassing van de kostendelersnorm beoordeeld. Eiseres had op 31 juli 2022 een bijstandsuitkering aangevraagd, waarbij zij aangaf alleenstaande te zijn en met haar minderjarige dochter te wonen. Het college kende op 25 oktober 2022 een bijstandsuitkering toe met toepassing van de kostendelersnorm, omdat zij meende dat de oudste zoon van eiseres, zoon [naam 1], zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat haar zoon slechts af en toe bij haar verbleef.

De rechtbank heeft de zaak op 28 januari 2025 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar zoon en de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zoon [naam 1] zijn hoofdverblijf bij eiseres heeft. De rechtbank concludeert dat de onderzoeksbevindingen van het college niet voldoende zijn om de toepassing van de kostendelersnorm te rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Eiseres komt in aanmerking voor een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande over de periode van 13 juli 2022 tot en met 6 april 2023. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2612

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2025 in de zaak tussen

I. [eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een bijstandsuitkering met toepassing van de kostendelersnorm.
1.1.
Met het besluit van 25 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft het college met ingang van 13 juli 2022 een bijstandsuitkering toegekend met toepassing naar de norm van een kostendeler op grond van de Participatiewet (Pw).
1.2.
Met het besluit van 28 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft beroep op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: eiseres, de zoon van eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres heeft op 31 juli 2022 een bijstandsuitkering aangevraagd. Eiseres heeft op het aanvraagformulier aangegeven dat zij alleenstaande is en met haar minderjarige dochter woont. Het college heeft op 1 augustus 2022, op 15 augustus 2022 en op 7 september 2022 aan eiseres om informatie verzocht. Naar aanleiding van de door eiseres aangeleverde informatie is de afdeling Handhaven en Fraude een onderzoek gestart naar de feitelijke woon- en leefsituatie. Op 19 oktober 2022 heeft er een onaangekondigd huisbezoek plaatsgevonden. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 22 oktober 2022.
2.1.
Hierop heeft het college met het primaire besluit, gehandhaafd na bezwaar met het bestreden besluit, een bijstandsuitkering aan eiseres toegekend per 13 juli 2022 naar de norm van een kostendeler. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de oudste zoon van eiseres, zoon [naam 1] , zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de toekenning van de bijstandsuitkering naar de norm van een kostendeler. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De te beoordelen periode loopt van 13 juli 2022, de datum per wanneer de bijstand is toegekend, tot en met 25 oktober 2022, de datum van het toekenningsbesluit.
3.2.
Zoals ter zitting is besproken, zal de rechtbank allereerst beoordelen of het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zoon [naam 1] zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft.
3.3.
Eiseres voert aan dat zij alleen met haar minderjarige dochter woont. Het college heeft onvoldoende bewijs dat haar zoon [naam 1] ook zijn hoofdverblijf bij haar heeft. Er is volgens eiseres geen sprake van medebewoning, hij blijft alleen af en toe slapen.
3.4.
Toepassing van de kostendelersnorm betekent dat de bijstand wordt verleend naar een lagere norm dan de volledige norm voor een alleenstaande of voor gehuwden. Dit brengt mee dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van de kostendelersnorm is voldaan, in beginsel op het college rust. Dit geldt, zoals ter zitting is besproken, anders dan het college heeft overwogen ook voor een besluit tot toekenning van bijstand naar de kostendelersnorm. [1]
3.5.
De kostendelersnorm is geregeld in artikel 22a, eerste lid, van de Pw. Daaruit volgt dat, als de belanghebbende van 21 jaar of ouder één of meer kosten delende medebewoners heeft, de norm per kalendermaand voor de belanghebbende afhankelijk is van het aantal kosten delende medebewoners.
3.6.
Uit artikel 19a van de Pw volgt dat onder een kosten delende medebewoner wordt verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet voldoet aan de omschrijving van de onderdelen a tot en met d van die bepaling.
3.7.
Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van het persoonlijk leven bevindt. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden. Behalve de aanwezigheid van de betrokkene in de betreffende woning, zijn ook feiten en omstandigheden van belang die een licht werpen op de leefwijze van de betrokkene, zoals de plaats waar hij zijn post ontvangt en behandelt, waar hij zijn administratie bewaart, waar zijn kleding en verzorgingsproducten en andere persoonlijke spullen zich bevinden en waar hij zijn vrienden en familie ontvangt. [2]
3.8.
Het college heeft het bestreden besluit gebaseerd op de bevindingen tijdens het huisbezoek en de verklaringen van eiseres en zoon [naam 1] . Tijdens het huisbezoek is zoon [naam 1] in de woning van eiseres aangetroffen. Hij heeft verklaard de afgelopen nacht daar te hebben geslapen. De medewerkers van de afdeling Handhaving en Fraude constateren dat de woning van eiseres bestaat uit drie slaapkamers. De koelkast is goedgevuld en in de badkamer zijn vier tandenborstels aangetroffen. In de derde slaapkamer staan twee één persoonsbedden en een kledingkast met een grote hoeveelheid. Ook is in de derde slaapkamer een poststuk aangetroffen geadresseerd aan zoon [naam 1] op zijn inschrijvingsadres in [plaats] . Eiseres heeft verklaard dat haar jongste zoon, zoon [naam 2] , af en toe thuis komt. Zoon [naam 1] slaapt af en toe bij haar, maar niet wekelijks. Zoon [naam 1] heeft verklaard in [plaats] inwonend te zijn. Hij heeft daar een eigen kamer. Hij blijft bij eiseres slapen wanneer hij nachtdiensten heeft en ook wel eens als hij geen nachtdienst heeft. Deze week heeft hij alleen afgelopen nacht in de woning van eiseres geslapen, aldus zoon [naam 1] Eiseres heeft ook gezegd dat zij financieel wordt ondersteund door zoon [naam 1] en dat zij wel eens gebruik maakt van zijn auto van zoon [naam 1] De conclusie van de medewerkers Handhaving en Fraude, neergelegd in de rapportage van 22 oktober 2022, is dat het oncontroleerbaar is hoe vaak en wanneer zoon [naam 1] bij eiseres verblijft.
3.9.
De rechtbank oordeelt dat de onderzoeksbevindingen geen toereikende grondslag bieden voor de conclusie dat zoon [naam 1] zijn hoofdverblijf op het adres van eiseres heeft.
Het college heeft niet aan de hand van concrete feiten en omstandigheden vastgesteld dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van zoon [naam 1] op het adres van eiseres is. Dat zoon [naam 1] tijdens het huisbezoek is aangetroffen wijst erop dat hij af en toe bij eiseres logeert. Dit strookt met de verklaringen van eiseres en zoon [naam 1] Daarnaast is van belang dat waar iemand de nacht doorbrengt wel een aanwijzing kan zijn dat diegene daar het hoofdverblijf heeft, maar daarvoor niet doorslaggevend is. [3] Ook uit de aangetroffen hoeveelheid mannenkleding blijkt niet dat zoon [naam 1] zijn hoofdverblijf aldaar heeft. Het is namelijk onduidelijk gebleven welke kleding van zoon [naam 1] is. Ook uit de aanwezigheid van het poststuk dat de handhavers hebben aangetroffen kan niet worden afgeleid dat het hoofdverblijf van zoon [naam 1] , nu het slechts om één poststuk gaat en het bovendien onbekend is of dit een recent stuk betreft. Ook wanneer de onderzoeksbevindingen in samenhang worden bezien, zijn deze naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
4. Uit het voorgaande volgt het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zoon [naam 1] zijn hoofdverblijf bij eiseres heeft. Het college heeft daarom ten onrechte een bijstandsuitkering aan eiseres toegekend met toepassing van de kostendelersnorm. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Met ingang van 7 april 2023 is de kostendelersnorm beëindigd. Zoals ter zitting besproken zal de rechtbank bepalen dat eiseres over de periode van 13 juli 2022 tot en met 6 april 2023 in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bestaat er aanleiding voor het college om aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden. Ook veroordeelt de rechtbank het college in de proceskosten die eiseres heeft moeten maken. Deze vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 3.108,- (voor het indienen van een bezwaar- en beroepschrift elk 1 punt, voor het verschijnen op de hoorzitting en zitting elk 1 punt, bij een zaak van gemiddeld gewicht en een waarde per punt van € 647,- , respectievelijk € 904,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 28 maart 2023;
  • herroept het primaire besluit van 25 oktober 2022;
  • bepaalt dat aan eiseres over de periode van 13 juli 2022 tot 7 april 2023 bijstand naar de norm voor een alleenstaande wordt toegekend;
  • bepaalt dat het college het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 50,- vergoedt;
  • veroordeelt het college in de proceskosten ten bedrage van € 3.108,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar 17 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 30 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:202.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:495.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2832.