ECLI:NL:RBDHA:2025:7611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL24.11046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van onjuist toetsingskader en ondeugdelijke motivering

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om verlenging van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat de aanvragen afwees, vernietigd moet worden. De rechtbank stelt vast dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd en onvoldoende zorgvuldig heeft gemotiveerd waarom de inspanningen van de referent om in de Nederlandse samenleving te integreren niet voldoende zijn om de aanvragen toe te wijzen. De rechtbank concludeert dat het besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht, met name de artikelen 3:2, 7:12 en 3:46. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten, die door verweerder moet worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11046

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eisers 1]

V-nummer: [# 1]
[eisers 2]
V-nummer: [# 2]
[eisers 3]
V-nummer: [# 3]
[eisers 4]
V-nummer: [# 4]
[eisers 5]
V-nummer: [# 5]
[eisers 6]
V-nummer: [# 6]
gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. T.J.J.M. Wijngaard),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij hun zoon en broer, [naam 1] (hierna: referent).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvragen met het besluit van 6 augustus 2021 afgewezen. Met het besluit van 24 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen het besluit van 24 maart 2022 op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Op 1 augustus 2023 heeft zij het beroep van eisers gegrond verklaard en het besluit van 24 maart 2022 vernietigd. De rechtbank heeft hierbij bepaald dat verweerder, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van de uitspraak.
1.3.
Met het bestreden besluit van 16 februari 2024 heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen als ongegrond. Eisers hebben op 12 maart 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op 12 februari 2025 een verweerschrift gedeeld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben referent, de gemachtigde van eisers, [naam 2] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers niet in aanmerking komen voor afgifte van een mvv. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Dit betekent dat eisers gelijk krijgen en dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Welke feiten en omstandigheden betrekt de rechtbank in haar beoordeling?
3. Referent is geboren op [geboortedatum] 2000 en heeft de Jemenitische nationaliteit. Hij is op 28 september 2020 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Referent heeft op 11 januari 2021 verzocht om overkomst van zijn familieleden. [eisers 1] en [eisers 2] zijn de vader en moeder van referent. De overige eisers zijn de twee broertjes en twee zusjes van referent. Het op 26 augustus 2021 namens [naam 3] (V-nummer: [# 7] ), het broertje van referent, ingediende bezwaarschrift is op 7 februari 2024 mondeling ingetrokken. [naam 3] is inmiddels in Nederland en heeft hier een asielaanvraag ingediend.
Wat staat er in het bestreden besluit?
4. Verweerder heeft de aanvragen van eisers om verlening van een mvv afgewezen. Volgens verweerder staat de identiteit van zijn gezinsleden en de familierechtelijke relatie met deze gezinsleden vast, is het jongvolwassenenbeleid van toepassing en is er dus sprake van familie- en gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] tussen referent en zijn gezinsleden. Verweerder heeft vervolgens alle omstandigheden in samenhang beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om de aanvragen toe te wijzen. Verweerder stelt zich hierbij onder meer op het standpunt dat niet is gebleken van een uitzonderlijke situatie waarin referent, ondanks zijn meerderjarige leeftijd, niet in staat is om zelfstandig te functioneren en verder te ontwikkelen en dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van referent en eisers. Met name het economische belang van de Nederlandse overheid weegt zwaar. Met betrekking tot dit belang stelt verweerder dat referent onvoldoende eigen inkomen heeft om de kosten van het levensonderhoud van zijn gezinsleden te kunnen betalen. Verweerder weegt hierbij mee dat referent aanvragen heeft ingediend voor een groot aantal gezinsleden. Daarnaast staat al in rechte vast dat de gezinsleden sterke banden hebben met Jemen en naar verhouding zwakke banden met Nederland. Ook leeft referent al meer dan een jaar gescheiden van zijn gezinsleden. Er is weliswaar een objectieve belemmering voor referent en eisers om het gezinsleven in Jemen uit te oefenen, omdat referent een verblijfsvergunning asiel heeft. Dit maakt alleen niet dat de belangenafweging in het voordeel van eisers uitvalt.
Heeft verweerder een juist toetsingskader toegepast?
4.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder, voor zover hij in het bestreden besluit heeft getoetst of sprake is van een uitzonderlijke situatie, een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 december 2024 [2] volgt dat verweerder het standpunt dat de belangenafweging alleen in uitzonderlijke omstandigheden in het voordeel van de vreemdelingen kan uitvallen, alleen kan hanteren wanneer het familie- en gezinsleven pas is ontstaan in Nederland. In het geval van referent en eisers is het familie- en gezinsleven al aangegaan tijdens hun verblijf in het land van herkomst. Verweerder heeft ook in zijn verweerschrift en ter zitting erkend dat de toets in zoverre niet juist was.
4.2.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verweerder op pagina 1 van het bestreden besluit ten onrechte alleen naar het toetsingskader van artikel 4:84 van de Awb heeft verwezen. Zoals ter zitting ook door verweerder is erkend, is het toetsingskader van artikel 8 van het EVRM hier van toepassing.
4.3
Gelet op hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen, is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zorgvuldig voorbereid in de zin van artikel 3:2 van de Awb en onvoldoende zorgvuldig gemotiveerd in de zin van artikel 3:46 en 7:12 van de Awb.

Tussenconclusie

4.4
Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is al om die reden gegrond. De rechtbank zal aan de hand van de overige beroepsgronden beoordelen of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten met toepassing van artikel 8:72 van de Awb, als verweerder toch kan worden geacht een voldoende gemotiveerde en zorgvuldige belangenafweging te hebben gedaan tussen het belang van eisers en referent bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven in Nederland enerzijds en het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Deze belangenafweging toetst de rechtbank enigszins terughoudend. [3] Daarbij toetst de rechtbank wel vol of verweerder alle feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken.
Heeft verweerder alle belangen betrokken?
5. Eisers voeren aan dat verweerder niet alle belangen heeft betrokken. De tijdens de hoorzitting genoemde humanitaire en sociaaleconomische feiten en omstandigheden worden in het bestreden besluit terzijde geschoven door verweerder.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle belangen in het bestreden besluit betrokken. Ter zitting hebben eisers erkend dat de tijdens de hoorzitting genoemde humanitaire en sociaaleconomische feiten en omstandigheden wel door verweerder in de besluitvorming zijn betrokken. Er is niet gesteld of gebleken dat verweerder enige andere feiten en omstandigheden buiten beschouwing heeft gelaten bij de belangenafweging. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt, betekent het feit dat aan bepaalde belangen geen of weinig gewicht wordt toegekend, niet dat deze belangen niet in de afweging zijn betrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder ook gewicht toegekend aan die belangen?
6. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte geen gewicht heeft toegekend aan de tijdens de hoorzitting genoemde humanitaire en sociaaleconomische feiten en omstandigheden.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de tijdens de hoorzitting genoemde humanitaire en sociaaleconomische feiten en omstandigheden gewogen. Dit blijkt uit de overweging van verweerder dat artikel 8 van het EVRM niet strekt tot bescherming op humanitaire gronden of op sociaaleconomische gronden voor de gezinsleden van referent. [4] Daarmee heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen gewicht toekomt aan dit belang. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit heeft mogen doen. Dat verweerder zich op het standpunt stelt dat er geen of nauwelijks gewicht moet worden toegekend aan een bepaald belang, maakt immers niet dat verweerder dit belang niet weegt. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat verweerder geen gewicht heeft toegekend aan enige andere gestelde belangen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de gemaakte belangenafweging voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen?
7. Eisers voeren aan dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de gemaakte belangenafweging in hun nadeel uitvalt. In de eerste plaats stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat de intensiteit van het gezinsleven minder is geworden na het vertrek van referent uit Jemen, omdat verweerder daarbij niet betrekt dat het vertrek van referent onvrijwillig was. In de tweede plaats gaat verweerder ten onrechte voorbij aan de bijzondere ontwikkeling die referent heeft laten zien ten aanzien van het leren van de Nederlandse taal en van zijn deelname aan de Nederlandse samenleving. Referent is derdejaarsstudent aan de Technische Universiteit Delft en woont zelfstandig. Hij voorziet in zijn eigen levensonderhoud door middel van diverse bijbanen. Tot eind januari 2025 was referent op projectbasis werkzaam voor de universiteit. Daarnaast is hij al zo’n anderhalf jaar werkzaam bij een kledingwinkel, waar hij tussen de 14 en 30 uur per week werkt. Ter zitting heeft referent verklaard dat hij daarnaast met ingang van 3 maart 2025 een voltijd baan heeft bij een Nederlands software engineering bedrijf op basis van een jaarcontract. Referent is voornemens om zijn bijbaan in de kledingwinkel in de weekenden aan te houden naast deze voltijd baan.
7.1.
Zoals is overwogen onder 4.4, toetst de rechtbank de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend. Ter zitting heeft verweerder zich, in het kader van de intensiteit van het gezinsleven en onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2024 [5] , op het standpunt gesteld dat hij in de belangenafweging rekening mag houden met de tijd die is verstreken sinds referent en eisers niet meer met elkaar in gezinsverband samenleven. De rechtbank volgt verweerder hierin in die zin, dat verweerder dit bij de afweging mag betrekken, maar wijst anderzijds op de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2024 [6] . In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat onvermijdelijk is dat een jongvolwassen referent na het indienen van een gezinsherenigingsaanvraag ouder en zelfstandiger wordt en dat dit met zich brengt dat verweerder daaraan in de belangenafweging in beginsel slechts beperkt gewicht mag toekennen in het nadeel van referent en eisers. Daarbij vindt de rechtbank ook het volgende van belang. Waar verweerder in het bestreden besluit spreekt van een niet-onvrijwillig vertrek van referent uit Jemen, werd er in het eerdere besluit van 6 augustus 2021 door verweerder nog wel gesproken van een onvrijwillig vertrek. Weliswaar is, zoals verweerder ter zitting stelt, het eerdere bestreden besluit vernietigd, maar dat betekent nog niet dat verweerder die wijziging niet moet motiveren.
7.2.
Met betrekking tot de activiteiten die door referent zijn ontplooid en de ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt, heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat uit de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2024 [7] volgt dat hij geen rekening hoeft te houden met onzekere toekomstige verwachtingen van referent ten aanzien van zijn verdiencapaciteit en de mogelijkheid dat hij in de toekomst wellicht in staat is om de kosten voor de verzorging en huisvesting van eisers te dragen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 4 december 2024 [8] en de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2025 [9] dat de belangenafweging ruimte moet bieden voor flexibiliteit, omdat verweerder van referent en eisers niet het onmogelijke mag verwachten om in aanmerking te kunnen komen voor gezinshereniging. Dit betekent ook dat verweerder in zijn beoordeling rekening houdt met wat hij redelijkerwijs van referent mag verwachten om financiële zelfstandigheid te verkrijgen voor hem en zijn gezinsleden. Voor het antwoord op die vraag komt betekenis toe aan de individuele situatie van referent in het licht van het doel van het jongvolwassenenbeleid. Daarbij moet verweerder bijvoorbeeld ook de leeftijd van referent en zijn inspanningen om werk te krijgen betrekken, aldus de Afdeling. In dit geval volgt referent een studie en heeft hij diverse (bij)banen. In haar uitspraak van 4 december 2024 [10] heeft de Afdeling over dit type inspanningen gezegd dat dit naar haar oordeel stappen zijn die passen in de levensfase van een jongvolwassene van rond de 20 jaar, voor wie het jongvolwassenenbeleid bedoeld is. Daaraan voegt de Afdeling toe dat referent door te studeren en daarnaast te werken, ook laat zien dat hij inspanningen verricht om in zijn eigen onderhoud te voorzien, en eventueel in de toekomst in dat van eisers. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de genoemde uitspraken van de Afdeling van 4 december 2024 [11] en 11 februari 2025 [12] , niet kon volstaan met de verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2024 [13] . De rechtbank vindt dan ook, dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de inspanningen die referent in Nederland (heeft) verricht om in de Nederlandse samenleving te integreren en in zijn eigen onderhoud te voorzien, en eventueel in de toekomst in dat van eisers, in dit geval onvoldoende zijn om op te wegen tegen het belang van verweerder.
7.3.
Gelet op wat is overwogen onder 7.1 en 7.2 komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de gemaakte belangenafweging ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2, artikel 7:12 en 3:46 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Gelet op hetgeen onder 7 is overwogen ziet de rechtbank geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.
8.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,-, omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 februari 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.P. van Brunschot, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187.
4.Pagina 7 van het bestreden besluit.