ECLI:NL:RBDHA:2025:7657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL25.18156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag met opgelegde dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de minister van Asiel en Migratie behandeld. Eiser had eerder een beroep ingesteld dat gegrond werd verklaard, waarbij de minister werd verplicht om binnen vier weken een besluit te nemen op de asielaanvraag. Eiser heeft nu een derde beroep ingediend omdat de minister niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van 5 december 2022. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn op van twee weken, te rekenen vanaf de bekendmaking van deze uitspraak. Indien de minister niet tijdig beslist, moet zij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank overweegt dat de dwangsom een prikkel is voor de minister om tijdig te beslissen, en dat er geen aanleiding is voor een verhoging van het bedrag per dag, gezien de capaciteitsproblemen bij de minister. De rechtbank bepaalt ook dat de eerder opgelegde dwangsom aanvangt op 4 juni 2025, na afloop van de eerdere dwangsom. Eiser krijgt gelijk, en de minister moet de proceskosten van eiser vergoeden tot een bedrag van € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18156

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In een eerdere procedure (NL25.1183) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het opvolgende beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard. De minister moest binnen een termijn van vier weken alsnog een besluit nemen op de asielaanvraag. Daarbij heeft de rechtbank ook bepaald dat als de minister niet op tijd een besluit neemt, zij een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
1.1.
Deze uitspraak gaat over het derde beroep dat eiser heeft ingediend, omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvraag van 5 december 2022.
1.2.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Voorafgaand aan het instellen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen moet eiser de minister door middel van een ingebrekestelling laten weten dat zij binnen twee weken alsnog op de aanvraag moet beslissen. [2] Bij een tweede beroep tegen het niet tijdig beslissen op dezelfde aanvraag is een nieuwe ingebrekestelling niet nodig. [3]
3. In de uitspraak van 18 februari 2025 heeft de rechtbank de minister een beslistermijn opgelegd van vier weken. De minister heeft niet binnen deze termijn een besluit op de aanvraag genomen.
4. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
5. De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvraag. [4] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. [5]
6. De rechtbank oordeelt dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden [6] is overschreden een kortere beslistermijn passend is. Dit betekent dat de minister in principe binnen een termijn van acht weken een besluit moet nemen. In dit geval heeft op 18 september 2024 en 21 oktober 2024 een nader gehoor plaatsgevonden. Gelet op de uitspraak in de vorige procedures en het tijdsverloop sindsdien, bepaalt de rechtbank dat de minister binnen een termijn van twee weken een besluit moet nemen, die begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
7. De rechtbank legt alleen een rechterlijke dwangsom op. [7]
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, de minister opnieuw een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met opnieuw een maximum van € 7.500,-. [8] De rechtbank acht deze dwangsom redelijk. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De dwangsom is bedoeld als prikkel om het bestuursorgaan te bewegen een besluit te nemen. In de meeste gevallen is een dwangsom van €100,- per dag met een maximum van € 7.500,- daarvoor voldoende. In geval van een weigerachtige houding om een besluit te nemen behoort een extra prikkel in de vorm van een verhoging van het bedrag per dag tot de mogelijkheden. In dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding voor zo’n verhoging. Daarbij is van belang dat geen sprake is van een weigerachtige houding in die zin dat de minister geen besluit wenst te nemen, maar dat sprake is van – algemeen bekende – capaciteitsproblemen die ertoe leiden dat er niet tijdig kan worden beslist. Omdat het bestaan van die problemen niet wegneemt dat het niet tijdig beslissen aan de minister kan worden toegerekend én eiser wel belang heeft en houdt bij een spoedige beslissing op zijn aanvraag is de rechtbank van oordeel dat een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,- redelijk is.
9. Omdat de bij uitspraak van 18 februari 2025 opgelegde rechterlijke dwangsom nog niet volledig is volgelopen, oordeelt de rechtbank dat de bij onderhavige uitspraak op te leggen rechterlijke dwangsom aanvangt vanaf de dag nadat de eerder opgelegde rechterlijke dwangsom volledig is volgelopen. De bij uitspraak van 18 februari 2025 opgelegde rechterlijke dwangsom is aangevangen op 20 maart 2025 en eindigt op 3 juni 2025. Dit betekent dat de bij deze uitspraak op te leggen rechterlijke dwangsom aanvangt op
4 juni 2025.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de minister twee weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eiser een dwangsom verschuldigd.
11. De minister moet de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [9]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen twee weken na de dag van het bekendmaken van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser met ingang van 4 juni 2025 een dwangsom van
€ 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:673.
4.Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
6.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
8.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
9.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.