ECLI:NL:RBDHA:2025:8224

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
NL25.11616
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie inzake de asielaanvraag van eiser met betrekking tot de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister heeft op 11 maart 2025 besloten de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft op 25 november 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar uit Eurodac blijkt dat hij eerder op 14 februari 2023 asiel heeft aangevraagd in Frankrijk. De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Eiser heeft aangevoerd dat de Franse autoriteiten hem onvoldoende hebben voorgelicht bij het nemen van zijn vingerafdrukken en dat de omstandigheden in de asielopvang in Frankrijk slecht zijn. De rechtbank stelt echter vast dat het uitgangspunt van de Dublinverordening is dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eiser kan aantonen dat dit niet het geval is.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het Franse asiel- en opvangsysteem die een reëel risico op ernstige schade met zich meebrengen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.11616

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van 11 maart 2025. In dit besluit heeft de minister de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met zaaknummer NL25.11617, op 9 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit

4. Eiser heeft op 25 november 2024 in Nederland asiel aangevraagd. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 14 februari 2023 asiel heeft gevraagd in Frankrijk. De minister heeft de Franse autoriteiten daarom op 10 januari 2025 verzocht om eiser terug te nemen. Op 22 januari 2025 hebben de Franse autoriteiten het terugnameverzoek geaccepteerd.
5. De minister heeft eisers aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat hij voor Frankrijk kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [1] of artikel 4 van het EU-Handvest. [2]
Is Nederland verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiser?
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eiser voert aan dat de minister voor Frankrijk niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Franse autoriteiten hebben eiser bij het nemen van zijn vingerafdrukken niet of onvoldoende voorgelicht. Eiser wist niet dat hij zo een asielaanvraag indiende. De omstandigheden in de asielopvang zijn volgens eiser zo slecht dat er niet normaal geleefd kan worden. Er is sprake van overbevolking, beperkte toegang tot essentiële diensten en gebrekkige medische zorg. Eiser verwijst naar het AIDA-rapport Frankrijk, update 2023 en update 2024. Daaruit blijkt volgens eiser dat slechts eenderde deel van alle asielzoekers plek in een opvangcentrum in Frankrijk had. Eiser wijst verder op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 3 juni 2024. [3] Eiser vindt dat de minister op grond van het arrest X [4] een onderzoeksplicht heeft om te garanderen dat de situatie voor eiser in Frankrijk menswaardig is.
7. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt bij de toepassing van de Dublinverordening is dat de minister mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is. Eiser moet aannemelijk maken dat sprake is van structurele tekortkomingen die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, om te kunnen concluderen dat bij overdracht sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. [5]
8. De Afdeling [6] heeft geoordeeld dat naar aanleiding van het arrest X geen nieuw toetsingskader geldt in Dublinzaken. [7] Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is het uitgangspunt. De op de vreemdeling rustende last om aannemelijk te maken dat daarvan niet mag worden uitgegaan, laat onverlet dat de minister uit eigen beweging rekening zal moeten houden met relevante en objectieve informatie over de ontvangende lidstaat. Dit betekent niet dat de minister een verderstrekkende vergewisplicht heeft dan voorheen.
9. De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht overwogen dat eiser niet aan de hand van objectieve (landen)informatie aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op ernstige schade als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door Frankrijk. Eisers verwijzing naar het AIDA-rapport update 2023, dat ziet op de situatie in 2022, is daarvoor onvoldoende. De Afdeling heeft geoordeeld dat uit dit AIDA-rapport weliswaar kan worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar dat niet is gebleken dat die problemen zo structureel en ernstig zijn dat bij een overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het EU-Handvest of artikel 3 van het EVRM. [8] De Afdeling heeft verder geoordeeld dat het AIDA-rapport over 2023 geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie, die bij de voorgaande uitspraak is betrokken, naar voren is gekomen. [9] Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het AIDA-rapport over 2024, waarnaar eiser op de zitting heeft verwezen, een wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk.
10. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister in het bestreden besluit heeft kunnen overwegen dat eisers verklaringen onvoldoende zijn om te concluderen dat in Frankrijk sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem waardoor eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft verklaard dat hij na afloop van zijn detentie in verband met zijn illegale inreis naar een opvanglocatie is overgeplaatst. Daaruit blijkt niet dat de Franse autoriteiten ten aanzien van eiser de internationale verplichtingen niet zijn nagekomen. Bovendien hebben de Franse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen en dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag.
11. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank kunnen overwegen dat het feit dat, naar eiser stelt, gedwongen vingerafdrukken van hem zijn genomen zonder voorlichting over de gevolgen en dat eiser een week in detentie heeft gezeten, niet maakt dat ten aanzien van Frankrijk niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op weg van eiser om, als hij vindt dat de Franse autoriteiten onrechtmatig hebben gehandeld of zich niet aan de internationale verplichtingen houden, daarover te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten. Niet gebleken is dat eiser dit heeft gedaan of dat de Franse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen.
12. Eisers verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling heeft deze uitspraak namelijk in hoger beroep vernietigd en geoordeeld dat de minister ten aanzien van Frankrijk nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. [10]
Individuele omstandigheden
13. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte heeft overwogen dat er geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. De minister gaat namelijk ten onrechte uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 juli 2024. [11] Deze uitspraak bevat volgens eiser relevante informatie over gebrekkige opvang en juridische hulp, zoals beschreven in het daarin aangehaalde rapport van Le Controleur géneral des lieux de privation de liberté van 2021. De minister houdt volgens eiser onvoldoende rekening met de specifieke omstandigheden en tekortkomingen in de behandeling van asielzoekers in Frankrijk. Er zijn concrete aanwijzingen dat Frankrijk de internationale verplichtingen niet nakomt.
14. De beroepsgrond slaagt niet. Uit rechtspraak van de Afdeling [12] volgt dat als de minister de omstandigheden waarop de vreemdeling zich beroept al heeft betrokken bij de beoordeling of hij ten aanzien van de verantwoordelijke lidstaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, dit in beginsel ook een deugdelijke motivering is waarom hij zijn discretionaire bevoegdheid [13] niet gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister met de overweging dat eisers ervaringen en de omstandigheden in Frankrijk zijn betrokken bij de vraag of Frankrijk de internationale verplichtingen nakomt daarom voldoende gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De minister heeft daarbij ook gemotiveerd waarom er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. De beroepsgrond slaagt daarom niet. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 juli 2024 leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De minister hoeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen en mag eiser overdragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten - Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt en openbaar gemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
4.Arrest van 29 februari 2024 van het Hof van Justitie van de EU, zaaknummer C/2-2024/2570.
5.Zie het arrest het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Zie de uitspraken van de Afdeling van 4 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024: 3455) en 23 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2359).
8.Zie de uitspraak van 9 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3737).
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 30 augustus 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3552) en 11 april 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1642).
10.Zie de uitspraak van 11 april 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1642).
12.zie de uitspraak van 25 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:717).
13.Zie paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.