ECLI:NL:RBDHA:2025:8411

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL24.46880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse homoseksueel wegens ongeloofwaardigheid van verklaringen en documenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, wordt het beroep van eiser, een Iraakse man die stelt homoseksueel te zijn, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser had een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die op 21 november 2024 door de minister als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 12 maart 2025 behandeld en op 13 mei 2025 uitspraak gedaan.

Eiser heeft eerder in 2018 een asielaanvraag ingediend, die was afgewezen op basis van ongeloofwaardigheid van zijn seksuele gerichtheid. In zijn opvolgende aanvraag heeft hij nieuwe documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn relaas, waaronder een vogelvrij verklaring en een arrestatiebevel. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn, omdat deze geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om zijn seksuele gerichtheid aannemelijk te maken, wat hij niet heeft gedaan.

De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn gestelde problemen in Irak als gevolg van zijn seksuele gerichtheid en zijn afvalligheid van de islam. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46880

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 21 november 2024, waarbij verweerder eisers opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 in Breda op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam 1] als tolk en de gemachtigden van partijen.
1.2.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder eisers asielaanvraag terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
4. Eiser verklaart de Iraakse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1994. Eiser heeft op 26 mei 2018 voor de eerste keer een asielaanvraag ingediend in Nederland. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 14 mei 2019 afgewezen. Samengevat heeft verweerder eisers seksuele gerichtheid ongeloofwaardig bevonden en daarmee ook eisers verklaringen dat hij als gevolg van zijn seksuele gerichtheid problemen heeft ondervonden in Irak. Op 30 oktober 2019 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 december 2019 heeft de Afdeling [1] de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het besluit van 14 mei 2019 is hiermee in rechte komen vast te staan. Op 2 augustus 2023 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend.
4.1.
Eiser legt aan zijn opvolgende asielaanvraag van 2 augustus 2023 opnieuw ten grondslag dat hij homoseksueel is en daardoor problemen heeft ondervonden in Irak. Vanwege zijn seksuele gerichtheid is hij in Irak vogelvrij verklaard. Als hij terug zou moeten keren naar Irak, zou dit zijn dood betekenen. Ter onderbouwing van zijn relaas heeft eiser nieuwe stukken overgelegd, waaruit zijn problemen als gevolg van zijn homoseksualiteit blijken, namelijk:
  • Uitvoering van het besluit inzake vergelding van het Hoge Comité in Irak voor Conflictoplossing tussen Clans, d.d. 17 augustus 2016, over vogelvrij verklaring van eiser vanwege homoseksuele daden;
  • Arrestatiebevel vanwege homoseksualiteit, d.d. 11 september 2016;
  • Proces-verbaal van een klacht, d.d. 7 maart 2020, waarmee eiser wil aantonen dat zijn vader, na de moord op zijn jongere broer, bij de instanties heeft gemeld dat zijn gezin werd bedreigd door een ander gezin;
  • Overlijdensakte van eisers broer, datum onbekend.
4.2.
Daarnaast stelt eiser dat hij afstand heeft genomen van de islam en als afvallig moet worden gezien. Dat wordt niet geaccepteerd in Irak en ook om die reden kan hij niet terug.
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 21 november 2024 eisers opvolgende aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. [2] Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst vindt verweerder, net als in de eerdere procedure, geloofwaardig. Eisers verklaringen over zijn seksuele gerichtheid acht verweerder niet geloofwaardig, omdat zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw). In dat verband wijst verweerder erop dat de ongeloofwaardigheid van eisers seksuele gerichtheid in rechte vaststaat. Eiser heeft weliswaar nieuwe, relevante, verklaringen afgelegd over zijn relatie en deelname aan LHBTI-activiteiten, maar zijn verklaringen zijn weinig diepgaand en overtuigend. Het is aan eiser om zijn seksuele gerichtheid aannemelijk te maken. De verklaring van de heer [naam 2] kan eisers ontoereikende verklaringen niet compenseren. Ook eisers problemen acht verweerder niet geloofwaardig, met verwijzing naar de eerdere procedure. De door hem overgelegde documenten zijn nieuw en relevant, maar omdat het kopieën betreft, kan verweerder deze niet op echtheid laten onderzoeken. Ook is het onduidelijk hoe eiser aan de documenten is gekomen en waarom hij niet aan originelen kan komen. De inhoud komt bovendien niet geheel overeen met eisers verklaringen. Wat betreft het arrestatiebevel overweegt verweerder dat dit document niet compleet is en de foto en adresgegevens van eiser ontbreken.
5.1.
Verder vindt verweerder dat eiser zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend en daarvoor geen goede verklaring heeft (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder d, van de Vw).
5.2.
Voorts vindt verweerder eisers (toegedichte) afvalligheid niet geloofwaardig. Tijdens de eerste asielaanvraag gaf eiser aan soenniet te zijn, bij de opvolgende aanvraag verklaarde hij sjiiet te zijn. Daarvoor heeft hij geen goede verklaring. Ook heeft eiser geen inzicht gegeven in het proces hoe hij de islam achter zich heeft gelaten; er is geen verschil met de eerste procedure. Het is niet aannemelijk dat eisers afvalligheid een wezenlijk onderdeel is van zijn identiteit, omdat hij heeft aangegeven zich te kunnen conformeren aan de regels in Irak.
5.3.
Verweerder beoordeelt het enige geloofwaardige asielmotief en concludeert dat eiser geen gegronde vrees heeft voor vervolging en geen reëel risico op ernstige schade loopt. Hij is ook geen gezinslid van een persoon met een verblijfsvergunning; eisers gestelde huwelijk, respectievelijk duurzame relatie met mevrouw [naam 3] is ongeloofwaardig geacht. Nu er sprake is van een opvolgende aanvraag die niet niet-ontvankelijk is verklaard, concludeert verweerder dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is.
Verwijzing naar zienswijze
6. De verwijzing naar de zienswijze en het herhalen daarvan in de beroepsgronden, kan geen doel treffen. Daarmee is immers niet duidelijk gemaakt waarom het bestreden besluit tekortschiet, terwijl in het bestreden besluit wel gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze.
Heeft verweerder de seksuele gerichtheid ongeloofwaardig mogen vinden?
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn verklaringen ten onrechte niet geloofwaardig heeft gevonden. Volgens eiser had verweerder meer diepgaande vragen moeten stellen over zijn seksuele gerichtheid, als voor verweerder iets niet duidelijk is. Met verwijzing naar rechtspraak stelt eiser dat verweerder moet samenwerken met de vreemdeling, open vragen moet stellen en moet vragen om verduidelijking. [3] Ook moet verweerder rekening houden met eisers persoonlijke achtergrond; verweerder heeft eisers referentiekader niet kenbaar betrokken. Verder wijst eiser op de verklaring van de heer [naam 2] en de verklaring van eisers echtgenote. Eisers echtgenote heeft bij haar aanvraag verklaard over de seksuele gerichtheid van haar man en haar verklaringen zijn kennelijk geloofwaardig bevonden. Deze verklaringen dienen als steunbewijs voor eiser. Hetzelfde geldt voor eisers deelname aan LHBTI-bijeenkomsten. Tot slot stelt eiser dat verweerder ten onrechte geen waarde heeft gehecht aan de door hem overgelegde documenten.
8. Ten aanzien van het referentiekader merkt de rechtbank op dat het geen vereiste is om in het bestreden besluit een referentiekader op te nemen. Verweerder wijst erop, met verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2020 [4] , dat de maatregelen die verweerder bij het inrichten van de asielprocedure heeft genomen om te waarborgen dat rekening wordt gehouden met de culturele achtergrond van een vreemdeling in algemene zin voldoende zijn om een zorgvuldige en objectieve beoordeling van een asielrelaas te waarborgen. Eiser heeft nagelaten te onderbouwen van welk referentiekader verweerder precies had moeten uitgaan in zijn geval en waarom dat van invloed is geweest op eisers vermogen om te verklaren. Eisers beroepsgrond op dit punt slaagt niet.
9. De rechtbank stelt vast dat in de vorige asielprocedure in rechte is komen vast te staan dat eisers seksuele gerichtheid niet geloofwaardig is. Het gaat nu om de vraag of eiser alsnog zijn gestelde geaardheid aannemelijk heeft gemaakt met wat hij in deze opvolgende aanvraag heeft aangevoerd en heeft verklaard. De nieuwe informatie moet worden beoordeeld in samenhang met de eerdere bevindingen. Het is daarbij in de eerste plaats aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken en aanvullend te verklaren. Eiser weet in een opvolgende procedure beter wat er van hem verwacht wordt en verweerder mag dan ook van eiser verwachten dat hij uitgebreid verklaart. Daarbij heeft verweerder, net als in de eerste procedure, een samenwerkingsplicht. Een manier om in een opvolgende procedure aan die plicht te voldoen, is het voldoende doorvragen tijdens het gehoor.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd over eisers gestelde relatie met [naam 4] . Eiser heeft tijdens het gehoor voldoende de gelegenheid gekregen om uitgebreid over die relatie te vertellen, waarbij onder meer is gevraagd naar de ontmoeting en wat eiser dacht toen hij hem zag. Eiser is bijvoorbeeld gevraagd hoe hij uiting geeft aan zijn relatie met [naam 4] en eiser verklaart daarover enkel dat zij gehecht zijn aan elkaar en dat het net is zoals een man en een vrouw. Eiser heeft geen verdere gegevens verstrekt over [naam 4] , ook niet in de correcties en aanvullingen. Ter zitting verklaarde eisers zelfs niet te weten wie [naam 4] is. Verweerder heeft zich derhalve op het standpunt kunnen stellen dat eiser met zijn antwoorden op onder meer deze vragen zonder enige diepgang en weinig overtuigend over zijn gestelde relatie met [naam 4] heeft verklaard.
10. Wat betreft de verklaring van de heer [naam 2] heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het zwaartepunt bij de geloofwaardigheidsbeoordeling ligt bij het persoonlijke en authentieke verhaal van eiser zelf. Verklaringen van derden kunnen in twijfelgevallen ontoereikende verklaringen compenseren. Verweerder heeft niet ten onrechte geoordeeld dat de verklaring van de heer [naam 2] daaraan niet bijdraagt. Verweerder heeft in dat verband kunnen opmerken dat aan verklaringen van vrienden beperkte(re) bewijswaarde toekomt. Bovendien bevat de verklaring geen wezenlijk nieuwe informatie die maakt dat eisers gestelde geaardheid nu wel geloofwaardig moet worden geacht. Het beroep van eiser op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 28 februari 2023 [5] leidt niet tot een ander oordeel omdat in die zaak, anders dan in het geval van eiser, geheel voorbij is gegaan aan de verklaringen van derden.
12. Verweerder heeft verder niet ten onrechte de verklaring van eisers gestelde echtgenote over eisers seksuele gericht niet meegenomen. Verweerder stelt terecht vast dat in rechte vaststaat dat het huwelijk dan wel de relatie tussen eiser en mevrouw [naam 3] niet geloofwaardig is. Eiser heeft tot op heden geen documenten overgelegd om hun gestelde huwelijk te onderbouwen. Dat zij in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel en zij in haar relaas heeft verklaard over eisers seksuele gerichtheid zodat deze geloofwaardig gevonden verklaringen dienen als steunbewijs in de zaak van eiser, heeft verweerder niet hoeven volgen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat mevrouw weliswaar een verblijfsvergunning heeft ontvangen, maar dat deze is toegekend op basis van haar eigen relaas. Eiser heeft dat niet betwist. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat zij een verblijfsvergunning heeft verkregen vanwege de door eiser gestelde problemen.
12. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerders standpunt dat eiser met de enkele deelname aan LHBTI-bijeenkomsten zijn seksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt, niet onbegrijpelijk is. Deelname aan dergelijke bijeenkomsten kunnen als steunbewijs dienen, maar tonen niet de seksuele gerichtheid aan. In dat verband is van belang dat het aan eiser is om aannemelijk te maken waarom het voor hem belangrijk is om dergelijke bijeenkomsten bij te wonen. Verweerder heeft eisers verklaringen daarover dat hij het ‘fijn vindt dat dergelijke bijeenkomsten in Nederland kunnen’ te summier kunnen vinden.
12. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte geen bewijswaarde gehecht aan de door eiser overgelegde documenten. Verweerder overweegt terecht dat eiser geen originele documenten heeft overgelegd zodat deze niet kunnen worden onderzocht op echtheid. Verweerder heeft verder kunnen vinden dat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke inspanningen hij heeft verricht om aan originele documenten te komen. Daarnaast stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser wisselend verklaart over hoe hij de documenten heeft verkregen, via Telegram of Facebook. Over de inhoud van de documenten heeft verweerder terecht vastgesteld dat het arrestatiebevel niet compleet is en geen foto en geen adresgegevens van eiser bevat, zodat niet is vast te stellen dat de inhoud daadwerkelijk over eiser gaat. Met betrekking tot het besluit inzake vergelding concludeert verweerder niet ten onrechte dat de inhoud niet strookt met eisers eigen verklaringen. Uit de overige documenten is geen link met eisers seksuele gerichtheid af te leiden, zo concludeert verweerder niet ten onrechte. Eisers stelling dat verweerder wel iets heeft kunnen afleiden uit de documenten wordt, zonder nadere onderbouwing, niet gevolgd.
12. De rechtbank concludeert dat verweerder eisers gestelde homoseksuele gerichtheid en zijn problemen als gevolg daarvan niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Eisers beroepsgronden over dit onderwerp slagen niet.
Afvalligheid
16. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte zijn afvalligheid niet geloofwaardig heeft gevonden. Eiser heeft weliswaar tijdens de eerdere procedure aangegeven soenniet te zijn en in de huidige procedure sjiiet, maar hij heeft destijds anders verklaard uit angst. Dit is een begrijpelijke en niet-verwijtbare reden. Verder vindt eiser het onbegrijpelijk dat verweerder zijn verklaringen over zijn afvalligheid onvoldoende vindt om afvalligheid aan te nemen. Tot slot stelt eiser dat verweerder ten onrechte niet het risico op toegedichte afvalligheid heeft beoordeeld in het kader van zijn lange verblijf in Nederland. [6]
17. Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd toegelicht dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in het proces hoe hij de islam achter zich heeft gelaten. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat er geen verschil is met de eerdere procedure. Ook toen verklaarde eiser al geen praktiserend moslim te zijn. Eiser heeft geen goede uitleg gegeven waarom hij eerder heeft gelogen dat hij soenniet is. Eisers verklaring dat hij bang was heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden. Verweerder wijst er terecht op dat eiser op het moment van die verklaring veilig in Nederland was en dat benadrukt is dat dat anders gevolgen kan hebben voor zijn asielaanvraag. Het is daarnaast aan eiser om consistent en geloofwaardig te verklaren.
17. Voorts heeft verweerder er ter zitting op gewezen dat het niet aannemelijk is dat hij bij terugkeer naar Irak een veiligheidsrisico loopt, ook als eiser als afvallige zou worden gezien. Afvalligen zijn in het landenbeleid geen risicogroep. Daarbij heeft verweerder gewezen op het Algemeen Ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Irak, waaruit volgt dat in Irak veel mensen de islam niet praktiseren en het zelfs mogelijk is kritisch te zijn op de islam. Dat eiser vanwege zijn verblijf in Nederland een verhoogd risico loopt in dit kader, is door hem niet onderbouwd. Daarmee heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser zich in Irak moet kunnen handhaven.

Conclusie en gevolgen

19. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 13 mei 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93 en van zittingsplaats Roermond van 14 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6723.
6.Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 20 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20796.