ECLI:NL:RBDHA:2025:8906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag met dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de Minister van Asiel en Migratie behandeld. Eiser heeft eerder al twee keer beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, waarbij de rechtbank de minister had opgedragen om binnen bepaalde termijnen alsnog een besluit te nemen. In deze derde procedure stelt eiser dat de minister opnieuw niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 26 oktober 2022. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, en legt de minister een nieuwe beslistermijn van twee weken op. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet zij een dwangsom van € 200,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19059

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In twee eerdere procedures (NL24.5539 en NL24.50411) heeft deze rechtbank en zittingsplaats beroepen van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard. De minister moest binnen een termijn van respectievelijk acht (NL24.5539) en vier weken (NL24.50411) alsnog een besluit nemen op de asielaanvraag. Daarbij heeft de rechtbank ook bepaald dat als de minister niet op tijd een besluit neemt, zij telkens een dwangsom van € 100,- moest betalen voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
1.1.
Deze uitspraak gaat over het derde beroep dat eiser heeft ingediend, omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvraag van 26 oktober 2022.
1.2.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Voorafgaand aan het instellen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen moet eiser de minister door middel van een ingebrekestelling laten weten dat zij binnen twee weken alsnog op de aanvraag moet beslissen. [2] Bij een opvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen op dezelfde aanvraag is een nieuwe ingebrekestelling niet nodig. [3]
3. In de uitspraak van 3 januari 2025 op het voorgaande (tweede) beroep niet tijdig beslissen heeft de rechtbank de minister een beslistermijn opgelegd van vier weken. De minister heeft niet binnen deze termijn een besluit op de aanvraag genomen.
4. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
5. De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvraag. [4] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. [5]
5.1.
De rechtbank oordeelt dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden [6] is overschreden een kortere beslistermijn passend is. Als uitgangspunt geldt dat de minister binnen een termijn van acht weken een besluit moet nemen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. De rechtbank acht het tijdsverloop in dit geval een dergelijke bijzondere omstandigheid. Er is reeds sprake van een derde opvolgende beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen twee weken een besluit te nemen. De rechtbank acht deze termijn zodanig dat deze noch onnodig lang noch onrealistisch kort is. Dit betekent dat de minister binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
6. De rechtbank legt alleen een rechterlijke dwangsom op. [7]
7. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, de minister een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [8]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de minister twee weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eiser een dwangsom verschuldigd.
9. De minister moet de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [9]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen twee weken na de dag van het bekendmaken van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van J. Yedema, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:673.
4.Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
6.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
8.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
9.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.