ECLI:NL:RBDHA:2025:9001

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
NL25.4174 NL25.4176 NL25.4179
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van een gezin met minderjarige en meerderjarige kinderen in het kader van de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 6 maart 2025, worden de beroepen van eisers, een gezin bestaande uit een moeder, een minderjarige dochter en een meerderjarige zoon, tegen de besluiten van de minister van Asiel en Migratie om hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen, beoordeeld. De minister heeft deze aanvragen afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij België als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 18 februari 2025 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van de minister.

De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen, wat inhoudt dat hij mag aannemen dat de Belgische autoriteiten de Europese regelgeving en grondrechten respecteren. Eisers hebben niet overtuigend aangetoond dat zij bij overdracht aan België een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank wijst erop dat er geen structurele tekortkomingen zijn aangetoond in het Belgische asiel- en opvangsysteem die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zouden ondermijnen.

De rechtbank concludeert dat de minister geen aanleiding had om de asielaanvragen van eisers op grond van bijzondere omstandigheden in behandeling te nemen. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanvragen van eisers terecht niet in behandeling zijn genomen en dat zij mogen worden overgedragen aan België. De rechtbank wijst ook de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.4174, NL25.4176 en NL25.4179
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] ,
[minderjarige 1], V-nummer: [V-nummer] ,
[jongmeerderjarige], V-nummer: [V-nummer] , (gezamenlijk: eisers)
(gemachtigde: mr. M.C.W. van der Zanden),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. K. Kanters).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de besluiten om de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 27 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister België verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1. De rechtbank heeft de beroepen op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, S. Bos als tolk en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de bestreden besluiten om de asielaanvragen van eisers niet in behandeling te nemen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere idstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij België verzoeken om terugname gedaan. België heeft deze verzoeken aanvaard.
Kan ten aanzien van België nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
5. Eisers voeren aan dat ten aanzien van België niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eisers lopen namelijk het risico om na overdracht aan België verstoken te blijven van opvang en dat zij langer dan zes maanden op straat belanden. Volgens eisers is ook voor families geen plek meer in beschikbaar in de noodopvang. Eisers verwijzen daartoe naar het AIDA rapport, update 2023, een artikel van EenVandaag van 25 november 2024,2 een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaat ’s-Hertogenbosch van 5 december 20243 en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 29 november 2023.4 Ter zitting hebben eisers nog gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 5 februari 2025.5
6. Verder stellen eisers zich op het standpunt dat de zoon [jongmeerderjarige] na overdracht aan België een reëel risico loopt dat hij wordt gescheiden van zijn moeder en zus. Voor niet- kwetsbare, meerderjarige, alleenstaande mannen is de kans op opvang vrijwel nihil. Eisers verwijzen daarvoor naar het feit dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op 16 oktober 2024 vragen heeft gesteld aan de minister over de opvangsituatie in België en een zitting gehouden op 10 december 2024. Verder verwijzen eisers naar de toegewezen voorlopige voorzieningen in Dublin België zaken. Het is gezien al het voorgaande volgens eisers aannemelijk dat de Afdeling terug zal komen op zijn eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden.
7. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden ervan uit mag gaan dat de Belgische autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.6 Het is daarom in beginsel aan eisers om aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan België, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Belgische autoriteiten, een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.7
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 https://eenvandaag.avrotros.nl/item/in-belgie-is-er-een-nieuwe-asielcrisis-eerst-waren-het-alleen-mannen-nu-slapen-ook-families-op-straat/ (https://eenvandaag.avrotros.nl/item/in-belgie-is-er-een-nieuwe-asielcrisis-eerst-waren-het-alleen-mannen-nu-slapen-ook-families-op-straat/).
6 Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 81.
7 Arrest Jawo, punten 91-92.
8. De rechtbank is van oordeel dat eisers hierin niet zijn geslaagd. In de uitspraken van de Afdeling van 13 maart 2024 en 16 mei 2024 8 heeft de Afdeling namelijk geoordeeld dat ten aanzien van België van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. Dit ook voor alleenstaande meerderjarige niet kwetsbare mannen. De Afdeling onderkent dat sprake is van een tekortkoming in de Belgische opvangsituatie, maar is van oordeel dat de schending van de opvangverplichtingen onvoldoende is voor het oordeel dat voor België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij is van belang dat asielzoekers die niet direct een reguliere opvangplaats krijgen toegewezen, wel gebruik kunnen maken van nood- en daklozenopvang en van medische juridische voorzieningen terwijl zij op de wachtlijst staan. Daarbij is ook van belang dat uit (i) een brief van 9 maart 2023 van de Belgische autoriteiten volgt dat wegens het gebrek aan reguliere opvangplaatsen bij de toewijzing voorrang wordt gegeven aan families, kinderen, vrouwen en andere kwetsbare personen, (ii) dat de Belgische autoriteiten zich inzetten om nieuwe reguliere opvangplaatsen te creëren en (iii) er geen sprake is van een totale opvangstop.
9. Eiser heeft geen overtuigende nieuwe informatie overlegd die maakt dat de feitelijke uitgangspunten die ten grondslag zijn gelegd aan voornoemde uitspraken van de Afdeling inmiddels zijn gewijzigd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan de Afdeling in voornoemde uitspraak over de opvangvoorzieningen in België. De uitspraak van de rechtbank Roermond van 29 november 2023 waar eisers naar verwijzen, is vernietigd door de Afdeling in voornoemde uitspraak van 16 mei 2024. Het hoger beroep van de andere rechtbank uitspraken waarnaar verwezen is, is nog gaande.
10. Uit de antwoorden van 29 november 2024 van de minister op de vragen die de Afdeling heeft gesteld – in welke antwoorden de actuele stand van zaken met betrekking tot de opvang in België wordt weergegeven – blijkt verder niet van een verslechterd beeld van de opvangsituatie in België. Hieruit blijkt juist dat de Belgische autoriteiten niet onverschillig zijn en opvangplekken blijven creëren. Voor niet-kwetsbare alleenstaande mannen die op de wachtlijst staan voor toegang tot reguliere opvang, is nog altijd nood- en daklozenopvang beschikbaar.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de zoon [jongmeerderjarige] gescheiden zal worden van zijn moeder en zus. De minister heeft daartoe erop kunnen wijzen dat eisers in het kader van onderhavige overdracht als gezin zullen worden overgedragen aan België, en dat zij eerder in België ook als geheel gezin opvang hebben verkregen. Mocht eiser onverhoopt toch worden gescheiden van zijn moeder en zus, dan geldt gezien het voorgaande dat zij niet aannemelijk gemaakt dat hij in een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige situatie terecht zal komen. Wanneer eisers na de overdracht problemen ervaren of vinden dat België zijn verplichtingen niet nakomt, het op hun weg ligt om daarover in België te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe aangewezen instanties. Dat dit voor hen niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken.
12. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?

8.ECLI:NL:RVS:2024:896.

13. Eisers voeren verder aan dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, gelet op de hiervoor genoemde situatie in België.
14. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij geen aanleiding ziet om eisers asielaanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De door eisers aangevoerde omstandigheden zijn niet van betekenis voor de beoordeling of er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eisers van onevenredige hardheid getuigt.9 De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. de beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanvragen van eisers terecht niet in behandeling zijn genomen en dat eisers mogen worden overgedragen aan België. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.

9.ECLI:NL:RVS:2024:1860.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 maart 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.