ECLI:NL:RBDHA:2025:9187

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.13011
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 18 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat België volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 8 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren, maar eiser zelf niet.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan België gedaan, dat door België is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat België niet langer kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er ernstige en structurele problemen zijn met de opvang van asielzoekers. De rechtbank oordeelt echter dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van dit beginsel, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan België een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn mensenrechten. De rechtbank wijst erop dat de Belgische autoriteiten zich inspannen om opvangplekken te creëren en dat er geen totale opvangstop is.

De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eiser kan worden overgedragen aan België, zonder recht op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich en bekendgemaakt op 18 april 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13011
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser,
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. L. Hartog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk heeft en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van België niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. België heeft volgens eiser ernstige en structurele problemen met de opvang van asielzoekers waardoor eiser, als alleenstaande meerderjarige niet-kwetsbare man, na overdracht op straat zal belanden. Eiser heeft gewezen op jaarverslagen van Fedasil, een artikel van VRT nieuws van 17 maart 20252 en verschillende rechterlijke uitspraken.3 De minister is volgens eiser onvoldoende hierop ingegaan.
6. De minister handhaaft zijn standpunt dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De minister wijst op de antwoorden die hij heeft gegeven op de vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) en op een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 2 april 2025.4
7. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Belgische autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.5 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan België, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Belgische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake als eiser aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.6
8. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. In de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 20247 heeft de Afdeling geoordeeld dat ten aanzien van België van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. De Afdeling erkent dat sprake is van een tekortkoming in de Belgische opvangsituatie, maar is van oordeel dat de schending van opvangverplichtingen onvoldoende is voor het oordeel dat voor België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij is van belang dat in België de asielzoekers die niet direct een reguliere opvangplaats krijgen toegewezen, wel gebruik kunnen maken van nood- en daklozenopvang en van medische en juridische voorzieningen terwijl zij op de wachtlijst staan. Verder blijkt uit de berichtgeving dat de Belgische autoriteiten zich inzetten om nieuwe reguliere opvangplaatsen te creëren. Bovendien is er geen totale opvangstop.
2 https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2025/03/17/van-bossuyts-lokale-opvanginitiatieven/.
3 Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, ECLI:NL:RBDHA:2025:3377, rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, ECLI:NL:RBDHA:2025:4194.
5 Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 81.
6 Arrest Jawo, punten 91-92.
9. In de eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 2 april 2025, schetst de rechtbank de actuele stand van zaken met betrekking tot de opvang in België. Hieruit blijkt niet van een verslechterd beeld van de opvangsituatie in België. Hieruit blijkt juist dat het aantal asielzoekers op de wachtlijst sinds augustus 2024 fors, met ongeveer 1.000 personen, is gedaald. Verder blijkt uit de informatie dat de wachttijd voor een plek in de opvang korter is geworden en dat de Belgische autoriteiten niet onverschillig zijn en opvangplekken blijven creëren. De Belgische autoriteiten hebben verschillende stappen gezet, bijvoorbeeld via de EUAA en private actoren, om het aantal opvangplekken uit te breiden. Eisers stelling dat België met de opvang geboden door private actoren niet voldoet aan de verplichting van een lidstaat om opvang te bieden, volgt de rechtbank niet.
Een lidstaat heeft de verplichting om asielzoekers opvang te bieden, maar mag de uitvoering daarvan ook overlaten aan private actoren. Een vreemdeling komt daarmee niet in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie terecht, zoals bedoeld in het arrest Jawo. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en dat eiser mag worden overgedragen aan België. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 april 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.