ECLI:NL:RBDHA:2025:9304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Oekraïense nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 19 april 2025 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag baseren, wat betekent dat hij mag aannemen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat er systeemfouten zijn in de Duitse asielprocedure die het vertrouwen in de Duitse autoriteiten ondermijnen. De rechtbank wijst erop dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims over negatieve ervaringen in Duitsland en dat zijn gezondheidsproblemen niet voldoende zijn om de overdracht aan Duitsland als onevenredig hard te kwalificeren.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 mei 2025, en er is informatie gegeven over de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19078
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Chen),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. J. Visscher).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Oekraïense nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1985. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk heeft en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel en indirect refoulement
5. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid -voor Dublinclaimanten – ten aanzien van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit uitgangspunt heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 11 september 2024 bevestigd.2 In deze uitspraak heeft de Afdeling de motivering van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 19 augustus 2024 onderschreven.3 Dit betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Duitsland zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen en dat de behandeling van eiser in Duitsland niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.
6. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in Duitsland sprake is van systeemfouten in de asielprocedure, waardoor niet zou kunnen worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat het volgens eiser tijdens zijn vorige verblijf in Duitsland voor hem niet mogelijk was om bij de Duitse autoriteiten te klagen en dat hij negatieve ervaringen heeft in Duitsland, is daarvoor onvoldoende.
7. Eiser betoogt dat de Duitse autoriteiten willen dat hij uit Duitsland vertrekt terwijl er oorlog is in Oekraïne. Voor zover eiser hiermee bedoelt dat hij bij overdracht aan Duitsland vreest voor indirect refoulement, verwijst de rechtbank naar het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 30 november 20234 en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024. 5 Uit dat arrest en die uitspraak volgt dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op indirect refoulement. Dit is alleen anders als niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden ten aanzien van het betreffende land omdat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er in dat land sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt dat dit ten aanzien van Duitsland niet het geval is. De rechtbank onderzoekt daarom niet of er bij overdracht aan Duitsland een risico is op indirect refoulement.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
9. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Hiertoe voert eiser aan dat wel degelijk sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Duitsland getuigt van een onevenredige hardheid, althans, verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom dat niet zo is. Eiser is besmet met HIV en kreeg hier in Duitsland geen zorg voor. Eiser kon niet klagen bij de Duitse autoriteiten. Daarbij zijn in Duitsland eiser zijn documenten afgepakt. Eiser zijn gezondheid heeft schade opgelopen door zijn verblijf op het asielzoekerscentrum in Duitsland.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4 ECLI:EU:C:2023:934.
10. Paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval als er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
11. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij de aanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken omdat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Duitsland onevenredig hard is. De minister mag op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel erop vertrouwen dat de Duitse autoriteiten haar internationale verplichtingen zal nakomen en dat eiser indien nodig afdoende medische zorg zal krijgen. Het is aan eiser om bij voorkomende problemen te klagen bij de Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen bij de Duitse autoriteiten voor eiser niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. Met betrekking tot de negatieve ervaringen van eiser is Duitsland, heeft eiser deze stelling niet onderbouwd met documenten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.