ECLI:NL:RBDHA:2025:9322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
AWB 24-7286
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging en beëindiging van EU-verblijfsrecht en ongewenstverklaring in het kader van openbare orde en evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025 uitspraak gedaan over de ontzegging en beëindiging van het EU-verblijfsrecht van eiser, die ongewenst is verklaard. Eiser, geboren in 1978 en van Belgische nationaliteit, had nooit hoofdverblijf in Nederland en was eerder veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf voor het binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat zijn gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Eiser had zijn beroepsgronden met betrekking tot de ontzegging van het verblijfsrecht ingetrokken, waardoor de rechtbank zich hier niet verder op heeft beraden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ongewenstverklaring niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat er geen bewijs is van familieleven in Nederland. Eiser heeft geen verblijfsrecht in Nederland en zijn belangen zijn voldoende afgewogen tegen de belangen van de samenleving. De rechtbank concludeert dat de ongewenstverklaring in stand blijft en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/7286

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H. Selçuk),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Inleiding

1. Verweerder heeft met het besluit van 16 mei 2022 het EU-verblijfsrecht van eiser ontzegd dan wel beëindigd, eiser ongewenst verklaard en bepaald dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten. Met het bestreden besluit van 26 maart 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van eisers beroepsgronden. Tijdens de zitting heeft eiser zijn beroepsgronden die zien op de ontzegging dan wel beëindiging van het EU-verblijfsrecht ingetrokken. Op dat besluitonderdeel gaat de rechtbank hierna dan ook niet in.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [datum] 1978 en heeft de nationaliteit van België. Eiser heeft nooit hoofdverblijf in Nederland gehad. Aan eiser is ten laste gelegd dat hij, samen met anderen, in de periode van 9 april tot en met 15 april 2020 cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Bij vonnis van 14 oktober 2021 van de rechtbank Rotterdam is eiser hiervoor veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar. Eiser zat eerst in Nederland in detentie, waarna hij op 23 juni 2022 is overgebracht naar een Belgische gevangenis. Op 22 april 2024 is eiser voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser geen verblijfsrecht heeft in Nederland. Hij is weliswaar geregistreerd als EU-burger, maar deze registratie berust op eisers aanhouding en detentie. Verweerder ontzegt eiser verblijfsrecht op grond van de openbare orde en – voor zover er van verblijfsrecht moet worden uitgegaan – wordt dat beëindigd. Verweerder stelt daarbij dat eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt (het Unierechtelijk openbare orde-criterium). Omdat eiser is veroordeeld voor een misdrijf met een maximumstraf van drie jaar of meer, wordt eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [1] ongewenst verklaard. Het bestreden besluit is voorts niet in strijd met het recht op bescherming van het familie- of gezinsleven, dan wel het privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [2] Dat eiser een echtgenote en kinderen en overige familie zou hebben in Nederland, zoals door hem in bezwaar gesteld, is niet gebleken.
Eisers beroepsgronden
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij geen actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Eiser is niet eerder met justitie in aanraking geweest en heeft betrokkenheid bij het delict ontkent. Zijn veroordeling is enkel gebaseerd op schakelbewijs. Eiser handelde te goeder trouw; hij wist niet dat er cocaïne in de containers zat. Bovendien had hij geen leidinggevende rol. Daarom is er geen sprake van een ernstige bedreiging. Verweerders gaat er ten onrechte vanuit dat vanwege de hoge straf die eiser heeft gekregen, hij voor lange tijd een bedreiging voor de samenleving vormt. Daarbij wijst hij op een rapportage van zijn mentor in de penitentiaire inrichting, waaruit blijkt dat hij zich in detentie goed heeft gedragen. De ongewenstverklaring is gereserveerd voor extreme gevallen en eiser behoort daar niet toe. Het is een vergaande maatregel en voelt als een tweede bestraffing. Tot slot wijst eiser erop dat hij directe familie heeft in Nederland en hij er belang bij heeft zijn familie te kunnen bezoeken, reden waarom de ongewenstverklaring een inbreuk vormt op zijn familieleven en daarmee in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Beoordelingskader
6. Op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de minister een vreemdeling (onder meer) ongewenst verklaren indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd. Uit jurisprudentie [3] van de Afdeling [4] alsook paragraaf A4/3.10 van de Vc [5] volgt dat verweerder een Unieburger ongewenst kan verklaren, indien het persoonlijk gedrag van de Unieburger een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt zoals bedoeld in artikel 8.22, eerste lid, van het Vb. [6] Daarbij moet de minister in het bijzonder rekening houden met de duur van het verblijf van de betrokkene in Nederland, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie en sociale en culturele integratie in Nederland en met de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van herkomst.
6.1.
In de uitspraak van 20 november 2015 [7] heeft de Afdeling uit het arrest Z.Zh. en I.O. [8] afgeleid dat verweerder bij zijn beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische gegevens moet betrekken die zien op de situatie van een vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. Steunen op een algemene praktijk of een vermoeden volstaat daarom niet.
Vormt eiser een gevaar voor de openbare orde?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige dreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat de ernst van het misdrijf en de hoge straf die eiser daarvoor heeft gehad, maken dat eisers gedrag een lange tijd na detentie een gevaar voor de openbare orde vormt. Eiser is veroordeeld vanwege zijn leidinggevende rol bij het plegen van het delict en er zijn geen aanwijzingen dat eisers normbesef is gewijzigd, waardoor er risico is op herhaling. Daarbij mocht verweerder uitgaan van de strafrechtelijke veroordeling; eisers stelling dat hij niet van de cocaïne wist en te goeder trouw handelde, heeft hij niet onderbouwd. Ook mocht verweerder meewegen dat eiser geen documentatie van de reclassering of Belgische justitie heeft opgestuurd, ondanks herhaald verzoek. Uit de uitspraak van de Belgische rechter over de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling, blijkt dat dergelijke documenten er wel zijn.
7.1.
Eiser heeft verder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn gedrag ten positieve is veranderd. De door eiser overgelegde rapportage is van mei 2022 en gaat over eisers gedrag in detentie. Aan gedrag in detentie komt slechts beperkte waarde toe. [9] Ook het feit dat eiser nu werk heeft, is onvoldoende. Immers is het hebben van werk één van de voorwaarden waaronder eiser voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Ter zitting heeft verweerder terecht gewezen op de uitspraak van de Belgische rechter over de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling, waarin tevens staat dat er risico is op recidive. Met het stellen van voorwaarden, wordt dit risico verlaagd. Eiser moet zijn gedrag wel aanpassen, omdat hij anders de rest van zijn straf in detentie zal moeten uitzitten. Verweerder heeft daarom terecht gesteld dat hiermee niet is aangetoond dat eiser niet langer een actuele dreiging vormt.
Evenredigheidsbeginsel
8. De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden is voldaan om tot een ongewenstverklaring te komen. Eiser standpunt dat een ongewenstverklaring enkel is bedoeld voor extreme gevallen, is onjuist gezien het juridisch kader.
9. Uit het arrest K. en H.F. volgt dat verweerder overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel het betrokken fundamentele belang van de samenleving moet afwegen tegen de belangen van de vreemdeling met betrekking tot zijn recht van vrij verkeer en verblijf als Unieburger en zijn recht op eerbiediging van het privé- en familieleven. Verweerder moet daarbij vaststellen of de ongewenstverklaring de verwezenlijking van het ermee nagestreefde doel waarborgt en niet verder gaat dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is. Ook moet hij nagaan of het niet mogelijk is andere, minder vergaande, maar even doeltreffende maatregelen te nemen. [10]
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers belangen voldoende heeft betrokken. Eiser heeft geen verblijfsrecht in Nederland gehad. Hij woont met zijn gezin in België. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij familieleden in Nederland heeft, maar dit is door hem op geen enkele manier onderbouwd. Bovendien kunnen de door eiser genoemde familieleden ook naar hem in België reizen. Niet is gebleken dat het bestreden besluit onevenredige gevolgen heeft voor eiser.
Artikel 8 van het EVRM
10. Aangezien niet is gebleken van familieleven in Nederland, slaagt eisers beroep op artikel 8 van het EVRM ook niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de ongewenstverklaring in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 mei 2025 door mr. A.J. de Danschutter, voorzitter, mr. M.L. Weerkamp en mr. A.C.J. van Dooijeweert, leden, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Uitspraken van 19 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:186) en 11 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:797).
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Vreemdelingenbesluit 2000.
8.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Uni van 11 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:377.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2758, waarin is verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van 2 mei 2018 (K. en H.F., ECLI:C:EU:2018:296).