ECLI:NL:RBDHA:2025:9489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL25.15505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

Op 28 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak van eiseres tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze was door de minister niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 23 april 2025 behandeld, maar eiseres was niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 16 september 2024 in Kroatië een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend en dat Nederland een verzoek om terugname bij Kroatië heeft gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.

Eiseres voerde aan dat de minister niet kon uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat zij in Kroatië vervelende ervaringen had gehad, waaronder detentie en misbruik. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Kroatië. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat hij de asielaanvraag van eiseres niet hoefde te behandelen, omdat de Dublinverordening van toepassing was en Kroatië verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15505

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. E.D. van Elst),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. S. Kuster).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening [1] op 23 april 2025 op zitting behandeld. De minister is verschenen, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiseres en haar gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 16 september 2024 in Kroatië een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de minister voor Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiseres betoogt dat de minister voor Kroatië niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, vanwege eerdere vervelende ervaringen met de Kroatische autoriteiten. Eiseres stelt in Kroatië geen opvang te hebben gehad en in een cel te hebben gezeten. Eiseres zou daarbij geen eten hebben gekregen en in haar cel zijn misbruikt door medegevangenen. Aan eiseres zou daarnaast door de autoriteiten zijn verteld dat zij het land moest verlaten, toen zij werd vrijgelaten. Ook brengt zij naar voren dat zij geen documenten heeft gekregen. Als er al vanuit mag worden gegaan dat eiseres een asielaanvraag heeft ingediend in Kroatië, is door deze omstandigheden volgens eiseres sprake van een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Het claimakkoord biedt geen garantie dat zij niet opnieuw in zo’n zelfde situatie gaat belanden. Daarnaast is het irreëel om te verwachten dat eiseres gaat klagen bij de Kroatische autoriteiten indien dat opnieuw gebeurt. Dezelfde autoriteiten zijn namelijk verantwoordelijk voor wat eiseres is overkomen. Tot slot heeft de minister in de bestreden beschikking nagelaten om in te gaan op de omstandigheden over de detentie die eiseres in de zienswijze naar voren heeft gebracht.
5.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiseres is Kroatië illegaal binnengekomen waardoor zij van 12 september 2024 tot 16 september 2024 in detentie is geplaatst. De detentie was volgens de minister terecht. Indien eiseres bij terugkeer opnieuw vervelende situaties meemaakt kan zij daar wel over klagen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij dit eerder wel heeft gedaan.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in Eurodac is geregistreerd en dat daaruit volgt dat zij op 16 september 2024 in Kroatië een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) mag de minister uitgaan van de juistheid van een recente registratie in het Eurodac-systeem. [3] De minister mag daarnaast in zijn algemeenheid voor andere lidstaten, waaronder Kroatië, uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is anders als sprake is van een fundamentele systeemfout in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. [4] Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 [5] mag de minister bij toepassing van de Dublinverordening voor Kroatië nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit oordeel in meerdere uitspraken daarna bevestigd, meest recentelijk op 24 april 2025. [6] Niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië waarvan de minister niet onkundig kon zijn en op grond waarvan hij de in die zaak betrokken vreemdeling niet mag overdragen aan Kroatië. Deze rechtbank en zittingsplaats is eerder ook tot dat oordeel gekomen. [7] In wat eiseres aanvoert bestaat in dit geval geen aanleiding voor een ander oordeel. De persoonlijke ervaringen van eiseres bieden namelijk geen grond voor het oordeel dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. Deze ervaringen zien op een andere situatie dan waarin eiseres nu zit. De verklaringen gaan immers over de wijze waarop eiser bij eerste aankomst, een illegale inreis, in Kroatië is behandeld. Het gaat nu om een beoordeling van de situatie die eiser tijdens en na de overdracht te verwachten heeft. Tot slot mag van eiseres wel worden verwacht dat zij in Kroatië klaagt indien zij onrechtmatig zou worden behandeld. Het is niet gebleken dat dit voor eiseres onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister de asielaanvraag onverplicht moeten behandelen?
6. Eiseres voert aan dat de minister toepassing had moet geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en de asielaanvraag onverplicht had moeten behandelen. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dit niet het geval is, gelet op de persoonlijke ervaringen van eiseres. De minister had in het besluit kenbaar op alle aangedragen feiten en omstandigheden in moeten gaan. Eiseres verwijst hiervoor naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 december 2024. [8]
6.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat hij de persoonlijke omstandigheden van eiseres die al zijn getoetst bij het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet nogmaals hoeft te toetsen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening.
6.2.
De minister kan in individuele gevallen gebruikmaken van de bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening om een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de criteria van de Dublinverordening niet verplicht. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt de minister niet snel gebruik van die bevoegdheid.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De persoonlijke omstandigheden waarin eiseres heeft verkeerd gedurende haar verblijf maken dit niet anders. Deze persoonlijke ervaringen in Kroatië zijn door de minister in de besluitvorming betrokken bij de beoordeling of nog mag worden uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De conclusie daarvan is dat daarvan kan worden uitgegaan. De minister hoeft in dat geval in dezelfde persoonlijke ervaringen geen aanleiding te zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en deze omstandigheden daarom niet nogmaals te toetsen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. [9] Eiseres heeft geen andere omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, waardoor de minister de asielaanvraag van eiseres aan zich moet trekken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. Er zijn geen andere kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met het zaaknummer NL25.15506.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.ABRvS 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441.
4.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
5.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
6.ABRvS, 24 april 2025,
7.Rb. Den Haag, zp. Arnhem van 8 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16284.
8.Rb. Den Haag (zp. Roermond) van 10 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:20680.
9.ABRvS 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164, ABRvS 30 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1778 & ABRvS 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860.