ECLI:NL:RBDHA:2025:9755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
NL25.21907
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring van een Gambiaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Gambiaanse vreemdeling, was opgelegd op 12 mei 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie de maatregel op juiste gronden heeft opgelegd, omdat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Eiser had eerder een terugkeerbesluit ontvangen en had geen rechtmatig verblijf in Nederland. Tijdens de zitting op 23 mei 2025, die werd geschorst vanwege het ontbreken van een tolk, en de hervatting op 30 mei 2025, heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser betoogde dat er gebreken in het voortraject waren, met name dat hij op de verkeerde grondslag was opgehouden. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad een gebrek was in de grondslag voor de ophouding, maar dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel, omdat de belangen die met de bewaring dienen, in redelijke verhouding stonden tot de ernst van het gebrek. De rechtbank heeft de minister wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.814,00. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21907

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. D. Halbesma).

Inleiding

1. De minister heeft op 12 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, aldaar bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft een aanvang gemaakt met horen, maar omdat er geen tolk is verschenen heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst.
1.3.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op de zitting op 30 mei 2025 met behulp van telehoren hervat. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, aldaar bijgestaan door mr. F. Boone als waarnemend gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de lichte grond 4b ter zitting laten vallen. De minister heeft de overige gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
3. Eiser betoogt dat het voortraject verschillende gebreken bevat die maken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Zo voert eiser op de zitting aan dat het ontbreken van een strafrechtelijk proces-verbaal een gebrek in het voortraject oplevert. Ook stelt eiser dat bij de fouillering een keuze had moeten worden gemaakt voor één grondslag. Eiser betoogt verder dat hij is opgehouden op de onjuiste grondslag. Volgens eiser was zijn identiteit en nationaliteit vastgesteld. Eiser verwijst hierbij naar het document ID-staat, waarin is opgenomen dat de identiteit van eiser aan de hand van een paspoort is vastgesteld. De grondslag voor de ophouding had volgens eiser daarom artikel 50, derde lid, van de Vw moeten zijn.
3.1.
De minister stelt dat eiser strafrechtelijk is staande gehouden en aansluitend daarop vreemdelingrechtelijk is overgenomen en opgehouden. De minister stelt zich verder op het standpunt dat het ontbreken van een grondslag voor de fouillering geen gebrek oplevert; de grondslag is namelijk voldoende duidelijk en het gaat om een standaard bevoegdheid. Ten aanzien van de grondslag voor de ophouding stelt de minister dat dit op de goede grondslag is geschied; er was inderdaad een paspoort voor handen, maar dat paspoort bleek geen paspoort van eiser te zijn. Het was een paspoort van iemand anders en daarmee staat de identiteit en nationaliteit van eiser niet vast.
3.2.
De beroepsgrond slaagt. Alhoewel de rechtbank geen gebreken ziet in het ontbreken van een strafrechtelijk proces-verbaal en het ontbreken van een keuze in de grondslag voor de fouillering, en daarin het standpunt van de minister volgt, ziet de rechtbank wel een gebrek in de grondslag voor de ophouding. De rechtbank merkt op dat uit de ID-staat onvoldoende kan worden vastgesteld of op dat moment sprake was van een geldig paspoort. De rechtbank stelt vast dat uit het document ID-staat volgt dat de identiteit en nationaliteit van eiser zijn vastgesteld aan de hand van het paspoort. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de juiste grondslag voor de ophouding artikel 50, derde lid, van de Vw zou zijn geweest. Dit levert een gebrek op in het voortraject.
3.3.
Dit gebrek maakt de maatregel pas onrechtmatig als de met de maatregel gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad doordat een verkeerde grondslag voor de ophouding is aangekruist: de van rechtswege aan de grondslag verbonden gevolgen zijn immers in het tweede en derde lid van artikel 50 van de Vw exact hetzelfde. Gelet hierop bestaat er geen grond voor het oordeel dat de belangen die met de bewaring dienen, niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het geconstateerde gebrek. De rechtbank zal de minister vanwege het geconstateerde gebrek en het slagen van deze beroepsgrond, wel veroordelen in de proceskosten.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Eiser heeft op 11 maart 2022 een terugkeerbesluit opgelegd gekregen.
Gronden
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de zware en lichte gronden 3b, 3c, 3i, 4c en 4d in samenhang gezien en gelet op de naar het oordeel van de rechtbank deugdelijke motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de niet actieve medewerking van eiser is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
6.1.
Eiser heeft aangegeven last van zijn rug te hebben door pijn in zijn lever of nieren, en heeft daarnaast gemeld dat hij verslaafd is aan wiet. De minister heeft de medisch omstandigheden van eiser voldoende betrokken bij de oplegging van de maatregel. De minister heeft eiser erop gewezen dat er een medische dienst is in het detentiecentrum en dat hij daar gebruik van kan maken. Van de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland kan worden gezegd dat deze gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
6.2.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat de bewaring voor hem onevenredig bezwarend is. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft hoeven zien om aan eiser een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank stelt vast dat de minister op 15 mei 2025 een eerste uitzettingshandeling heeft verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek. Dit is de derde dag van de inbewaringstelling. Op 16 mei 2025 is de aanvraag van een laissez-passer opgestart. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
8. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Gambia in het algemeen niet ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2023. [2] De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders te oordelen.
9. Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee, dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting moet verlenen. [3] De rechtbank stelt vast dat eiser geen actieve medewerking verleent aan zijn uitzetting. Eiser verricht geen inspanningen om de benodigde documenten met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit te verkrijgen. Dat eiser niet voldoende meewerkt, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan hem worden toegerekend. Het zicht op uitzetting is ook hiermee gegeven.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. De rechtbank ziet gelet op het onder 3.3. overwogene aanleiding de minister te veroordelen in de door eiser gemaakt proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85 en van 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.