In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Gambiaanse vreemdeling, was opgelegd op 12 mei 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie de maatregel op juiste gronden heeft opgelegd, omdat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Eiser had eerder een terugkeerbesluit ontvangen en had geen rechtmatig verblijf in Nederland. Tijdens de zitting op 23 mei 2025, die werd geschorst vanwege het ontbreken van een tolk, en de hervatting op 30 mei 2025, heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser betoogde dat er gebreken in het voortraject waren, met name dat hij op de verkeerde grondslag was opgehouden. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad een gebrek was in de grondslag voor de ophouding, maar dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel, omdat de belangen die met de bewaring dienen, in redelijke verhouding stonden tot de ernst van het gebrek. De rechtbank heeft de minister wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.814,00. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.