Uitspraak
Rechtbank GELDERLAND
Dexia Nederland B.V., rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland N.V. en op haar beurt volgtijdelijk rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V. en Legio Lease B.V.
gedaagde partij,
gemachtigde mr. G. van Dijk.
1.Het procesverloop
2.De feiten
€ 1.791,33 ontvangen.
3. Vordering en verweer3.1. Dexia vordert dat bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht wordt verklaard dat Dexia ten aanzien van de tussen haar en [gedaagde] gesloten leaseovereenkomsten met nummers [contractnummer B] en [contractnummer A] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [gedaagde] is verschuldigd. Ten slotte vordert Dexia [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
4.Beoordeling
Belang bij de vordering en misbruik van procesbevoegdheid?
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat [gedaagde] door middel van deze brief zijn gepretendeerde rechtsvordering tot schadevergoeding, ook voor zover deze zijn gegrond op (een schending van) voornoemde artikelen, tijdig en rechtsgeldig heeft gestuit. Uit de inhoud van deze brief kon Dexia voldoende duidelijk afleiden waartegen zij zich had te verweren. Een bevestiging dat Dexia ook heeft begrepen dat zij aansprakelijk werd gehouden voor het handelen van de tussenpersonen kan, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, worden gevonden in de door [gedaagde] als productie 37 overgelegde bijlage met opschrift ‘Juridische positie Dexia’ die Dexia naar aanleiding van verwijten door onder andere Stichting Leaseverlies, de Stichting Eegalease en een aantal cliënten met effectenleaseovereenkomsten in januari 2005 heeft gestuurd. In deze brief schrijft Dexia:
Nu voor de aanvang van de verjaringstermijn niet is vereist dat degene die weet dat er schade is geleden ook bekend is met de exacte oorzaak van de schade en de juridische grondslag van zijn vordering, kan aan het rechtsgeldig stuiten van de verjaringstermijn niet de eis gesteld kan worden dat bij de stuitingshandeling steeds de exacte feitelijke en juridische grondslagen genoemd worden. Een dergelijke eis wordt in artikel 3:317 BW ook niet gesteld. Daarbij is niet van belang of de belegger Dexia aansprakelijk stelt voor eigen gedragingen van Dexia in verband met niet toegestane handelingen van de tussenpersoon of dat hij Dexia aansprakelijk stelt in verband met toerekening van gedragingen van die tussenpersoon. Dexia moet immers in die tijd ook zelf bekend worden verondersteld met de reikwijdte van artikel 41 NR en had er dan ook rekening mee moeten houden dat de aansprakelijkheidstelling mede betrekking had op artikel 41 NR.
1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135), welke rechtsoverwegingen zijn herhaald in het arrest van het hof Amsterdam van 30 september 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:4081), die de kantonrechter tot de zijne maakt en welke als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. [gedaagde] heeft dienaangaande onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de tussenpersoon bij de totstandkoming van de onderhavige leaseovereenkomst op grond van een volmacht dan wel op enig ander moment als vertegenwoordiger van Dexia is opgetreden.
10 juli 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:1736), als volgt.
Ingevolge artikel 41 van de Nadere Regeling, aanhef en onder d dient een effecteninstelling zich met betrekking tot een natuurlijk persoon of rechtspersoon waarop artikel 21, eerste lid Wte 1995 van toepassing maar die niet was ingeschreven in het daarin bedoelde register, te onthouden van het accepteren van door deze instelling aangebrachte cliënten of cliëntenorders. Ingevolge de toelichting op deze bepaling was het effecteninstellingen, zoals Dexia, verboden om cliënten of cliëntenorders te accepteren van natuurlijke personen of rechtspersonen die activiteiten ontplooien zonder over de vereiste vergunning of vrijstelling te beschikken. Of sprake is van een schending van artikel 41 van de Nadere Regeling hangt dus af van de vraag of de cliëntenremisier in strijd heeft gehandeld met de ingevolge de Wte 1995 geldende vergunningplicht, danwel de voorwaarden die aan de vrijstelling werden gesteld. Dit hangt, er veronderstellerwijze vanuit gaande dat de tussenpersoon heeft geadviseerd in de door de belegger gestelde zin, mede af van het antwoord op de vraag of het de van de vergunningsplicht vrijgestelde tussenpersoon was toegestaan beleggingsadviezen te verstrekken. Het hof Den Bosch is in de rechtsoverwegingen 4.14.1 tot en met 4.14.7 van voornoemde uitspraak tot het oordeel gekomen dat het de van een vergunning vrijgestelde effectenbemiddelaar en dus een cliëntenremisier, niet was toegestaan om beleggingsadviezen te geven met betrekking tot effecten. De kantonrechter sluit zich bij dit oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen aan.
onjuistadvies heeft verstrekt. In dat verband is van belang dat Dexia niet gemotiveerd heeft betwist dat, indien vast komt te staan dat de tussenpersoon in de gestelde zin heeft geadviseerd, dit advies onjuist was. Daarvan kan dus in het vervolg worden uitgegaan.
De producten worden uitsluitend aangeboden via onafhankelijke, gespecialiseerde adviseurs in ons land. Hun kwaliteit en kennis van zaken garandeert hun cliënten een met zorg omkleed, persoonlijk advies. Door training en begeleiding van de financiële adviseurs houden de accountmanagers van Labouchere Beleggingsproducten hen uitvoerig op de hoogte van de verschillende producten.
Dexia heeft in haar berekening een X-factor van € 1.165,72 per maand opgenomen, met het voorbehoud dat nog niet de juiste gegevens door [gedaagde] zijn verstrekt. Dit bedrag is door [gedaagde] onderbouwd met een jaaroverzicht van zijn werkgever van 1999. Hij heeft tevens, onbetwist, gesteld dat hij sinds 1 juni 1998 bij deze werkgever in dienst was. Met de overgelegde gegevens is voldoende onderbouwd dat het maandinkomen ten tijde van het afsluiten van de eerste overeenkomst, 23 december 1998, niet relevant hoger zal zijn geweest dan het inkomen in 1999.
In de Hof-formule is geen factor D begrepen. Dat neemt niet weg dat, indien een belegger aantoont dat in zijn of haar specifieke situatie sprake is van bijzondere uitgaven die van invloed zijn op de financiële ruimte van die belegger, daarmee rekening gehouden moet worden. Gelet op het gegeven dat [gedaagde] nog bij zijn ouders woonde, is niet aannemelijk dat de levensverzekeringen gekoppeld waren aan een hypotheek. Echter onbetwist is ook, dat het verplichtingen betreft die [gedaagde] al was aangegaan voordat de effectenlease-overeenkomsten werden aangegaan en dat hij verplicht was de uitgaven daarvoor te doen. Dat hij deze eenvoudig en zonder financiële schade had kunnen opzeggen is gesteld noch gebleken. Met deze verplichtingen, die de maandelijkse bestedingsruimte negatief beïnvloeden, had rekening gehouden moeten worden.
Reeds daarom kan bij deze stand van zaken de verklaring voor recht niet worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten4.44. Dexia heeft op basis van het Hofmodel buiten rechte een uitkering aan [gedaagde] gedaan. [gedaagde] stelt dat Dexia naast dit uitgekeerde bedrag in ieder geval een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten had moeten betalen. Hij stelt dat talrijke activiteiten buiten rechte zijn verricht om Dexia buiten rechte tot betaling van het uitgekeerde bedrag te krijgen. Dexia betwist dat de verrichte werkzaamheden als buitengerechtelijke kosten kunnen worden aangemerkt. Dexia betwist niet dat [gedaagde] in ieder geval een inschrijffee heeft betaald voor de verrichte werkzaamheden aan zijn gemachtigde, Leaseproces, en – afhankelijk van de uiteindelijk door de belegger te ontvangen schadevergoeding – mogelijk nog een nader bedrag zal moeten betalen, waarvan de omvang thans nog niet is vast te stellen. Dexia stelt immers dat Leaseproces volgens een no-cure-no-pay constructie werkt en dat cliënten van Leaseproces uitsluitend een vergoeding verschuldigd zijn als sprake is van een beter resultaat dan zij op grond van de Duisenbergregeling zouden ontvangen. In dat geval is de cliënt over dat betere behaalde resultaat een percentage aan kosten aan Leaseproces verschuldigd.
De kantonrechter acht het, gelet op de hiervoor uiteengezette, door [gedaagde] niet betwiste bijzondere offertestructuur van Leaseproces, redelijk om, in afwijking van de staffel kanton, aansluiting te zoeken bij het werkelijke betaalde of nog te betalen bedrag aan Leaseproces. Dexia zal een deel van het door [gedaagde] aan Leaseproces betaalde of nog te betalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten moeten vergoeden. Dit deel stelt de kantonrechter vast op 70% van het door [gedaagde], op basis van de no-cure no pay structuur, aan Leaseproces verschuldigde bedrag. Nu, gelet op de nog openstaande geschilpunten, nog niet vaststaat of [gedaagde] een beter resultaat zal behalen dan hij op grond van de Duisenbergregeling zou ontvangen, staat het aan Leaseproces verschuldigde bedrag aan buitengerechtelijke kosten nog niet vast. [gedaagde] zal in een later stadium van deze procedure in de gelegenheid worden gesteld, zich hierover uit te laten.
Voorts zal Dexia in de gelegenheid zal worden gesteld om zich bij akte uit te laten, zoals vermeld in rechtsoverwegingen 4.31 en 4.46. Nu het een uitlating betreft over producties die [gedaagde] bij conclusie van dupliek heeft overgelegd, krijgt uitsluitend Dexia de gelegenheid hierop te reageren. Voor een antwoord-akte aan de zijde van [gedaagde] is geen plaats. [gedaagde] zal vervolgens eventueel in de gelegenheid worden gesteld bewijs te leveren zoals onder 4.32 overwogen.
5.5. Beslissing
13 mei 2015uit te laten zoals vermeld in rechtsoverwegingen 4.31, 4.46 en 4.47,