ECLI:NL:RBGEL:2016:5999

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6588
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wmo 2015 en de beoordeling van algemeen gebruikelijke voorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland geoordeeld over de afwijzing van een aanvraag voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres had een indicatie voor 7,5 uur huishoudelijke hulp per week, maar haar aanvraag voor verlenging werd afgewezen door verweerder. De rechtbank oordeelde dat de aangevraagde huishoudelijke hulp niet als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt, omdat deze specifiek bedoeld is om eiseres met haar beperkingen te ondersteunen bij het voeren van een gestructureerd huishouden. De rechtbank stelde vast dat de kosten van de benodigde huishoudelijke hulp te hoog zijn om als algemeen gebruikelijk te worden beschouwd.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder ten onrechte de financiële situatie van eiseres centraal heeft gesteld in het beoordelingstraject. Dit is in strijd met het beginsel dat er geen inkomens- en vermogenstoets plaatsvindt aan de poort van de Wmo. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en kende eiseres de gevraagde huishoudelijke hulp toe voor de periode van 1 januari 2015 tot 1 januari 2018. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag vanwege het ontbreken van financiële gegevens niet stand kon houden, aangezien dit niet in overeenstemming was met de geldende wetgeving.

De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.984 en gelast dat verweerder het betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter mr. C.W.C.A. Bruggeman, in tegenwoordigheid van griffier mr. J.W.M. Litjens.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/6588

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en
[verweerder]te [woonplaats], verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke hulp ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 9 juni 2015 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de bestaande huishoudelijke hulp wordt voortgezet tot zes weken na het besluit op bezwaar.
Bij besluit van 13 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.E. van Asperen, M.K. Stoelinga en K. Janssen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres had een indicatie voor huishoudelijke hulp voor 7,5 uur per week tot 1 januari 2015 en heeft een verlenging van die indicatie aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Wel heeft verweerder op 9 juni 2015 de bestaande voorziening gehandhaafd tot zes weken na het besluit op bezwaar.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat huishoudelijke hulp in beginsel algemeen gebruikelijk is en dat om te beoordelen of dat in het individuele geval ook geldt, inzage wordt gevraagd in de financiële gegevens. Aangezien eiseres deze inzage heeft geweigerd is de aanvraag afgewezen omdat niet beoordeeld kan worden of hier recht op bestaat.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat huishoudelijke hulp een algemeen gebruikelijke voorziening is. Dat verweerder zich op dit standpunt stelt, is onbegrijpelijk nu verweerder zich in het verleden nimmer op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening en de inwerkingtreding van de Wmo 2015 op dit onderdeel geen wijzigingen heeft aangebracht. Voorts zijn de medische situatie, de daaruit voortvloeiende beperkingen en de noodzaak van huishoudelijke hulp onveranderd en niet in geschil. Volgens eiseres vraagt verweerder op oneigenlijke gronden de financiële gegevens op. De huishoudelijke hulp is structureel nodig en brengt een hoge kostenpost met zich. Alle huishoudelijke hulp moet volgens verweerder immers op de particuliere markt worden ingekocht. Thans gaat eiseres van 7,5 uren huishoudelijke hulp per week naar 0 uren per week. Uitgaande van een uurprijs van € 15 komt dat volgens eiseres neer op € 415 per vier weken.
4. De rechtbank overweegt als volgt. De Centrale Raad van Beroep heeft, mede gelet op de geconstateerde verschillen in de rechtspraak hierover (ECLI:NL:RBZWB:2016:10 en ECLI:NL:RBGEL:2015:7847), in zijn uitspraak van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402) de vraag beantwoord of huishoudelijke hulp een prestatie is die onder de Wmo 2015 valt. De CRvB heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Overwogen is dat de wetsgeschiedenis geen enkel aanknopingspunt bevat dat de wetgever op dit punt heeft willen breken met de Wmo (zoals deze voor 1 januari 2015 gold) en evenmin dat het voeren van een gestructureerd huishouden als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 niet mede de zorg voor het schoon en op orde houden van het huishouden zou omvatten, alsook de zorg voor het kunnen beschikken over schoon beddengoed en schone kleding.
5. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB dat huishoudelijke hulp in beginsel niet als een algemeen gebruikelijke voorziening is aan te merken. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de CRvB in vorengenoemde uitspraak van 18 mei 2016 expliciet heeft gewezen op de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 december 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:7847), waarin samengevat is overwogen dat huishoudelijke hulp onder de Wmo 2015 valt en niet als een algemeen gebruikelijke voorziening is aan te merken. Met betrekking tot de opmerking van verweerder in het verweerschrift, dat huishoudelijke hulp per 1 januari 2015 is aangemerkt als algemeen gebruikelijk, overweegt de rechtbank dat verweerder niet de bevoegdheid toekomt om naar vrijheid voorzieningen als algemeen gebruikelijk aan te merken. Of een voorziening algemeen gebruikelijk is, dient door de bestuursrechter vol getoetst te worden.
6. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep inzake algemeen gebruikelijke voorzieningen (zie de uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:614) dienen naar aanleiding van een aanvraag om een voorziening in beginsel eerst de beperkingen van aanvrager in kaart te worden gebracht. Vervolgens dient te worden vastgesteld met welke voorzieningen de beperkingen van aanvrager kunnen worden gecompenseerd. Daarna dient te worden bezien of de aanvrager ook over de aangevraagde voorziening zou (hebben kunnen) beschikken indien hij geen beperkingen zou hebben gehad. Daarbij dient te worden bezien of de voorziening in de reguliere handel verkrijgbaar is en of gelet op de maatschappelijke normen de voorziening tot het bestedingspatroon van de aanvrager behoort (uitspraak van 17 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK5657, uitspraak van 14 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN1265 en uitspraak van 21 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:87). Indien dat het geval is, kan de aanvraag worden afgewezen. Is dat niet het geval, dan komt de aanvraag voor toewijzing in aanmerking.
7. De rechtbank is van oordeel dat de in geschil zijnde weigering van de maatwerkvoorziening niet in overeenstemming is met het hiervoor weergegeven beoordelingskader en overweegt daartoe als volgt.
In het verweerschrift heeft verweerder geschreven dat er geen onderzoek is gedaan naar het benodigde aantal uren huishoudelijke hulp, omdat het recht toch al niet vast te stellen was (vanwege de ontbrekende financiële gegevens). De rechtbank is van oordeel dat dit in strijd is met het onder 6 weergegeven beoordelingskader, nu daarin is neergelegd dat eerst de beperkingen van aanvrager in kaart dienen te worden gebracht en vervolgens dient te worden vastgesteld met welke voorzieningen de beperkingen van aanvrager kunnen worden gecompenseerd. Met betrekking tot het benodigde aantal uren huishoudelijke hulp ziet de rechtbank in de stukken geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de medische situatie van eiseres, de daaruit voortvloeiende beperkingen en de noodzaak van huishoudelijke hulp zijn veranderd en de rechtbank gaat er dan ook vanuit dat eiseres nog steeds 7,5 uren huishoudelijke hulp per week nodig heeft. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.5, derde en vijfde lid van de Wmo 2015.
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet aannemelijk is dat eiseres hulp bij het huishouden nodig zou hebben gehad in deze omvang, als zij geen beperkingen zou hebben gehad. De aangevraagde (verlenging van) de voorziening is speciaal bedoeld om eiseres met haar beperkingen in staat te stellen een gestructureerd huishouden te voeren. Zij zou dus niet over de aangevraagde voorziening beschikken, indien zij geen beperkingen zou hebben gehad. De aangevraagde huishoudelijke hulp is dan ook niet algemeen gebruikelijk. Dit volgt ook uit artikel 1, onder d, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning [woonplaats] 2015, waarin
- voor zover van belang – is vermeld dat ‘algemeen gebruikelijk’ is gedefinieerd als een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking. Ook in zoverre is het bestreden besluit onjuist.
De rechtbank is tenslotte van oordeel dat de kosten van de benodigde huishoudelijke hulp dusdanig hoog zijn dat ook daarom deze hulp niet als algemeen gebruikelijk is aan te merken.
8. De rechtbank stelt ten slotte vast dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte de toets van de financiële situatie van eiseres naar voren heeft geschoven in het beoordelingstraject en deze reeds aan het begin van het onderzoek (bij het keukentafelgesprek) centraal heeft gesteld. Een voorafgaande financiële toets is echter in strijd met het beginsel dat er geen inkomens- en vermogenstoets plaatsvindt aan de poort van de Wmo. De financiële situatie komt in het wettelijke stelsel slechts op twee manieren in beeld. De eerste betreft de situatie, waarin is vastgesteld dat een betrokkene een maatwerkvoorziening nodig heeft, aannemelijk is dat deze persoon over de aangevraagde voorziening zou beschikken indien hij geen beperkingen zou hebben gehad, de voorziening in de reguliere handel verkrijgbaar is en de betrokkene zich op het standpunt heeft gesteld dat hij deze voorziening financieel niet kan dragen, in welk geval een in algemene zin als zijnde algemeen gebruikelijk veronderstelde voorziening alsnog in het individuele geval niet algemeen gebruikelijk blijkt. De tweede situatie is bij de oplegging van een bijdrage in de kosten (eigen bijdrage). Het voorgaande houdt in dat het niet in het wettelijk systeem past om in het voortraject financiële gegevens te vragen. Dat verweerder dit wel heeft gedaan is dan ook onjuist en de afwijzing van de aanvraag vanwege het feit dat eiseres geen inzage heeft gegeven in de financiële gegevens kan daarom geen stand houden.
9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien. De rechtbank ziet, nu bij eiseres geen sprake is van gewijzigde omstandigheden, aanleiding om haar vanaf 1 januari 2015 tot 1 januari 2018, dan wel totdat verweerder een nieuw besluit ter zake heeft genomen, huishoudelijke hulp toe te kennen in dezelfde omvang als zij voorheen had, te weten 7,5 uur per week. Dat betekent dat verweerder geen besluit meer hoeft te nemen op het bezwaar van eiser. Dat doet de rechtbank zelf.
10. De gemaakte proceskosten komen, gezien het voorgaande, voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.984 (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Tevens dient verweerder het betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten van 1 mei 2015 en 9 juni 2015 en kent eiseres van 1 januari 2015 tot 1 januari 2018 huishoudelijke hulp toe voor 7,5 uren per week en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 45 aan haar vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.984.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
Rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.