4.2.De zorgplicht strekt niet op voorhand tot het uitbannen van ieder denkbaar risico, maar tot het treffen van alle maatregelen die in de gegeven situatie redelijkerwijs van het bestuursorgaan kunnen worden gevergd om de veiligheid van het personeel te waarborgen (CRvB 5 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AU9654 en CRvB 4 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1761). 5. Vast staat dat het ongeval dat eiser op 7 februari 2014 is overkomen, heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden. Voorts is buiten twijfel dat eiser door dit ongeval schade heeft geleden. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij nog immer klachten heeft aan zijn schouders, nek en rug. Voorts is ter zitting gebleken
dat eiser tot op het moment van het plaatsvinden van de zitting nog geen werkzaamheden heeft hervat.
6. Omtrent de toedracht van het ongeval zijn wisselde verklaringen afgelegd. Verweerder is uitgegaan van de verklaringen van collega’s [collega I], [collega II] en
A. Driezes, waarin is gesproken over een misstap bovenaan de trap waardoor eiser is gevallen. Eiser daarentegen heeft betoogd dat hij is uitgeleden en daardoor van de trap is gevallen. Ter ondersteuning van deze stelling heeft hij gewezen op de verklaring van collega [collega III] en de anamnese opgemaakt door de specialist in het ziekenhuis.
Voorts is tussen partijen in geschil of de trap droog dan wel nat was op het moment dat het ongeval zich voordeed.
7. De rechtbank stelt vast dat op grond van civielrechtelijke jurisprudentie die bij de invulling van de zorgplicht als in casu aan de orde mede relevant is, de bewijslast ten aanzien van de toedracht van het ongeval op de werkgever rust (ECLI:NL:HR:2001:AB2432, ECLI:NL:GHAMS:2014:190). Komt de toedracht niet precies vast te staan dan heeft dat consequenties voor de bewijspositie van de werkgever met betrekking tot het voldaan hebben aan de zorgplicht. 8. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder meegedeeld, uitgaande van eisers verklaring, aan te willen nemen dat eiser is uitgegleden. Dit punt is derhalve niet langer onderwerp van geschil.
9. De omstandigheid of de trap droog of nat was acht de rechtbank van belang, omdat afhankelijk daarvan de op verweerder rustende zorgplicht anders wordt ingevuld.
10. Niet in geschil is dat het op de dag van het ongeval in Apeldoorn buitensporig heeft geregend. Voorts kan worden aangenomen dat gedurende de dag werknemers en bezoekers die van buiten zijn gekomen, met natte schoenen c.q. schoenzolen, natte (regen)kleding en natte paraplu’s de trap hebben belopen, veelal van beneden naar boven naar het kantorencomplex, waarbij nattigheid op de trap terecht is gekomen. De betreffende trap is een dichte metalen trap, waarbij water niet, althans niet gemakkelijk kan wegvloeien. Gelet op deze omstandigheden en op het feit dat naast eiser ook een andere werknemer heeft verklaard dat de trap die dag “wat nat en glad” was, te weten de heer [collega III] voornoemd die eiser na zijn val heeft aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat er geen sprake was van een natte trap. Het enkele feit dat er een droogloopmat is geplaatst tussen de draaideur en de trap is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de trap niet nat was, nu die dag sprake was van extreme regenval en de mat na verloop van tijd dusdanig doordrenkt kan zijn geweest dat deze niet meer op afdoende wijze vocht heeft opgenomen. Bovendien heeft eiser gesteld dat de droogloopmat regelmatig verschoof, waardoor het voorkwam dat bij het bereiken van de trap de droogloopmat niet was belopen en de schoenen c.q. schoenzolen nog steeds nat waren. Dit is zijdens verweerder niet dan wel onvoldoende betwist. Ook de ter zitting door verweerder naar voren gebrachte stelling dat het ongeval rond 19:10 uur heeft plaatsgevonden, terwijl er vanaf 17:00 uur geen mensen meer van buitenaf naar binnen komen, acht de rechtbank onvoldoende om ervan uit te gaan dat er geen sprake (meer) was van een natte trap. Nu verweerder de bewijslast draagt ten aanzien van de toedracht van het ongeval, komt het voor zijn rekening en risico dat niet valt uit te sluiten dat eiser is uitgegleden op een natte trap. Bij de verdere beoordeling zal er dan ook vanuit worden gegaan dat dit zich mogelijk heeft voorgedaan.
10. In zijn algemeenheid is bekend dat nattigheid gladheid kan veroorzaken en bij trappen tot gevaarlijke situaties kan leiden. Het feit dat de betreffende trap is voorzien van een geribbelde structuur, doet daar onvoldoende aan af. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het trappenhuis van het gebouw ook wordt gebruikt door kantoorpersoneel en niet enkel door personeel waarvoor het dragen van veiligheidsschoenen verplicht is gesteld. De natte trap leverde naar het oordeel van de rechtbank dan ook een gevaarzettende situatie op.
12. Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van verweerder om daarvoor in het onderhavige geval maatregelen te treffen. In dit kader is van belang dat eiser beveiligingswerkzaamheden verricht waarbij hij het gehele gebouw betreedt dan wel moet kunnen betreden en waarbij het nemen van trappen vanzelfsprekend is. Voorts is van belang dat in het onderhavige geval, de trap waar vanaf eiser is gevallen een dichte metalen trap betreft, waar het water op blijft staan, en die bovendien hoog is, waardoor in geval iemand ten val komt geen sprake is van een gering risico op letsel en de ernst van de gevolgen aanzienlijk is. Afgezet tegen de kans op uitglijden door gladheid ontstaan als gevolg van een natte trap, kan het plaatsen van een waarschuwingsbord als veiligheidsmaatregel bij de betreffende trap in geval van nat- en gladheid niet als bezwaarlijk worden beschouwd. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de kans op verwezenlijking en de ernst van de gevolgen alsmede de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen, had naar het oordeel van de rechtbank dan ook van verweerder mogen worden verlangd om eiser voor gladheid te waarschuwen.
Gelet hierop kan het antwoord op de vraag of eiser veiligheidsschoenen had moeten krijgen voor de uitoefening van zijn werkzaamheden in het midden blijven.
13. Vast staat dat verweerder heeft nagelaten eiser voor gladheid te waarschuwen.
De rechtbank concludeert dat verweerder om die reden de onder rechtsoverwegingen 4.1 en 4.2 bedoelde zorgplicht niet is nagekomen. Dit brengt mee dat verweerder gehouden is eiser schadeloos te stellen (artikel 69 ARAR).
14. Het vorenstaande in aanmerking nemende is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit wegens strijd met artikel 69 ARAR en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij tevens het bedrag van de schadeloosstelling wordt vastgesteld. Eiser dient daartoe een onderbouwd overzicht van de schade te verstrekken aan verweerder.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Voorts zal verweerder worden opgedragen het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.