ECLI:NL:RBGEL:2017:2146

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5175 TUS
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over schending van de inlichtingenplicht bij bijstandsverlening en de beoordeling van op geld waardeerbare activiteiten

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 18 april 2017, wordt de schending van de inlichtingenplicht door eisers in het kader van hun recht op bijstand beoordeeld. Eisers, die sinds 9 maart 2012 bijstand ontvangen, hebben hun recht op bijstand met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken gekregen door verweerder, omdat zij naar het oordeel van verweerder hun inlichtingenplicht hebben geschonden door niet te melden dat een van hen, [betrokkene], op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht als muzikant. De rechtbank stelt vast dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de schatting van de inkomsten van [betrokkene] tot stand is gekomen. De rechtbank oordeelt dat de schatting van de inkomsten niet voldoende gemotiveerd is en dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank biedt verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen een termijn van zes weken. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in de besluitvorming en de noodzaak voor verweerder om de schatting van de inkomsten inzichtelijk te maken, rekening houdend met de vragen die de rechtbank heeft gesteld. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/5175

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2017

in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. S. Önder),
en

[verweerder] te [plaats] , verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eisers op bijstand met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken omdat vanwege het schenden van de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet is vast te stellen.
Bij besluit van 21 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gegrond verklaard.
Verweerder heeft daarbij het besluit van 21 april 2016 herroepen en beslist dat de intrekking van het recht op bijstand met ingang van 1 januari 2014 komt te vervallen, dat over de perioden van 1 januari 2014 tot en met 31 oktober 2015 en van 1 december 2015 tot en met 29 februari 2016 in verband met inkomsten uit arbeid maandelijks € 900,- op de bijstand in mindering wordt gebracht, en dat het recht op bijstand over de maand november 2015 in verband met inkomsten uit arbeid wordt ingetrokken.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.A. Reijs.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eisers ontvangen sinds 9 maart 2012 bijstand naar de gehuwdennorm. Naar aanleiding van een tweetal meldingen op 5 maart 2014 en 22 januari 2015 heeft verweerder een onderzoek uitgevoerd naar het recht op bijstand van eisers. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in een rapportage van de Sociale Recherche van 12 januari 2016. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij het primaire besluit de bijstand van eisers met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken omdat vanwege het schenden van de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet is vast te stellen. In het bestreden besluit heeft verweerder beslist dat de intrekking van het recht op bijstand met ingang van 1 januari 2014 komt te vervallen, dat over de perioden van 1 januari 2014 tot en met 31 oktober 2015 en van 1 december 2015 tot en met 29 februari 2016 in verband met inkomsten uit arbeid maandelijks € 900,- op de bijstand in mindering wordt gebracht, en dat het recht op bijstand over de maand november 2015 in verband met inkomsten uit arbeid wordt ingetrokken.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat [betrokkene] sinds
in ieder geval 1 januari 2014 op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, namelijk optreden met [band] in zalen, in cafés en op bruiloften/partijen. Eisers hebben dit niet gemeld bij verweerder en hebben hiermee hun inlichtingenplicht geschonden.
3. Eisers betwisten dat de optredens van [betrokkene] op geld waardeerbare activiteiten zijn. Zij hoefden deze dan ook niet te melden aan verweerder. Van een schending van de inlichtingenplicht is geen sprake. Bovendien heeft [betrokkene] zijn werkcoaches geïnformeerd dat hij hobbymatig muziek maakt. Volgens eisers is het aan verweerder om aan te tonen dat [betrokkene] voor zijn optredens gelden heeft ontvangen.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt.
4.2
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB (thans artikel 17, eerste lid Pw) doet de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.3
Tussen partijen is in geschil of eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door niet te melden dat [betrokkene] regelmatig optreedt in (onder andere) zalen.
4.4.1
De rechtbank zal allereerst beoordelen of eisers kunnen worden gevolgd in hun stelling dat de muzikale activiteiten van [betrokkene] zuiver hobbymatig waren.
4.4.2
[betrokkene] heeft tijdens het verhoor door de Sociale Recherche op 15 december 2015 verklaard dat de [band] van zijn [vriend] is en dat deze hem vaak vraagt om mee op te treden. Volgens [betrokkene] wordt wisselend opgetreden, soms twee keer en soms drie keer per week. [vriend] heeft zich ook ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK).
4.4.3
[getuige] , eigenaresse van [restaurant] heeft verklaard dat [band] bijna ieder weekeind optreedt in [restaurant] . Per optreden wordt er € 150,- betaald. [getuige] kent [vriend] en [betrokkene] al jaren.
4.4.4
De optredens van [band] worden geregeld door [bedrijf] . De Sociale Recherche heeft de facturering van [bedrijf] opgevraagd en aan het dossier toegevoegd. [bedrijf] heeft vele optredens van [band] bij [restaurant] in rekening gebracht tegen het door [getuige] genoemde bedrag van € 150,- per optreden. Tevens blijkt uit deze boekhouding dat [band] op 31 oktober 2015 heeft opgetreden bij [bedrijf 2] tegen een bedrag van € 1.000,-.
5. De rechtbank is van oordeel dat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen de beroepsgrond van eisers dat zij de inlichtingenplicht niet hebben geschonden omdat het om marginale activiteiten gaat, niet slaagt omdat in voldoende mate vast staat dat de muzikale activiteiten van [betrokkene] het hobbymatige overstijgen.
Dat zowel [vriend] als [betrokkene] hebben verklaard dat [betrokkene] geen inkomsten heeft ontvangen maakt dit niet anders, omdat [betrokkene] inkomsten had kunnen vragen omdat het op geld waardeerbare activiteiten zijn. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de door [getuige] afgelegde verklaring, nu het door [getuige] genoemde bedrag overeenkomt met de door [bedrijf] opgemaakte facturen. Gelet op de aard, de omvang, de duur en het terugkerende karakter van de door [betrokkene] verrichte werkzaamheden is er sprake van op geld waardeerbare arbeid (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1799).
6. Het moet eisers redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat deze op geld waardeerbare muzikale activiteiten van invloed konden zijn op hun recht op bijstand. Door verweerder hiervan niet op de hoogte te stellen hebben eisers de op hen rustende wettelijke inlichtingenplicht geschonden.
7. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Met betrekking tot de stelling van eisers dat het aan verweerder is om aan te tonen dat [betrokkene] voor zijn optredens geld heeft ontvangen verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de CRvB van 8 november 2016, ECLI:NL:CRVB2016:4290. De rechtbank heeft hiervoor onder 5 reeds overwogen dat er sprake is van op geld waardeerbare activiteiten. De CRvB overweegt dat volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646) het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid is die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten.
8. Indien na een schending van de inlichtingenplicht de door de betrokkene achteraf gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is het bijstandverlenend orgaan gehouden schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand zou hebben, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene voortvloeiende uit de resterende onzekerheden, mag daarbij wegens schending van de inlichtingenplicht voor diens rekening worden gelaten. Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852.
9. Zoals hiervoor is overwogen is verweerder gehouden de inkomsten schattenderwijs vast te stellen. Dit brengt met zich mee dat een dergelijke schatting in de regel een enigszins arbitrair karakter zal hebben. Wel dient echter de wijze waarop de schatting van de inkomsten tot stand is gekomen, voldoende inzichtelijk te zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd de schatting voldoende inzichtelijk te maken, zodat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en aldus strijdig met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het bestreden besluit vermeldt verweerder dat er twee reconstructies zijn gemaakt (reconstructie A en B). Het is de rechtbank niet duidelijk wat het verschil is tussen deze twee reconstructies en wat de uitgangspunten daarbij zijn geweest. Ter zitting heeft verweerder hierover desgevraagd niet de gewenste duidelijkheid kunnen geven. Daarnaast is onvoldoende helder op welke wijze het door verweerder aan [betrokkene] toegerekende bedrag van € 120,- per optreden tot stand is gekomen, gelet op het gefactureerde bedrag van € 150,- per optreden en de stelling van eisers dat [betrokkene] niet de enige muzikant was. Eveneens is niet duidelijk of verweerder in zijn berekeningen rekening geeft gehouden met vakantieperiodes.
Met betrekking tot de maand november 2015 overweegt de rechtbank dat verweerder [betrokkene] inkomsten in de maand november 2015 heeft geschat op € 1.460,- (€ 500,- + € 960,-), doch dat een duidelijke berekening van dit bedrag ontbreekt.
10. Zoals hiervoor is overwogen is het bestreden besluit in strijd met 7:12 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder de schatting van de inkomsten inzichtelijk maken en de vragen van de rechtbank, zoals hiervoor onder 9. weergegeven, hierin te betrekken. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak.
11. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12
.De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • heropent het onderzoek;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van J. de Graaf, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 18 april 2017
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.