2.2Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat de boete tot een te hoog bedrag is opgelegd, omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met de maximale geldboete, zoals bepaald in artikel 23, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht. De juiste hoogte van de boete bedraagt volgens verweerder € 5.466,67. Gelet op dit gewijzigde standpunt van verweerder is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal het bedrag van € 5.466,67 in de beoordeling van het geschil betrekken.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit aandacht besteed aan eisers stelling dat het hem in verband met zijn mentale problematiek niet kan worden verweten dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder verwijst in dat verband naar een rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep (va b&b) Van Essen van 8 juni 2016. Van Essen schrijft daarin het volgende: Eiser is in de loop der jaren meerdere keren in aanraking geweest met Justitie. In het verleden is aangegeven dat er bij eiser sprake is van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, gecombineerde type. Daarnaast is sprake van oppositioneel-opstandige gedragsstoornis en een stemmingsstoornis. Eiser is zelfbepalend, egocentrisch en grenzeloos. Er is tevens sprake van een lacunaire gewetensfunctie. Er is geen sprake van een behandeling. Eiser heeft een TIQ van 107. Gelet op zijn IQ is eiser dan ook in staat te achten om kennis te vergaren, en kan dan ook niet gesteld worden dat hij geen “leervermogen” zou hebben. Het is van belang wat eiser met zijn verstandelijke vermogens (en leervermogen) doet. Hij heeft daarin een keuzemogelijkheid. Personen met ADHD zijn bekend met impulsief gedrag dat hen in de problemen kan brengen maar dat wil niet inhouden dat eerder gemaakte (verkeerde) beslissingen niet alsnog door hen gecorrigeerd kunnen worden. Personen met een beperkte gewetensfunctie, zoals bij eiser ook aan de orde is, verkiezen soms een keuze te maken die hen het beste uit komt zonder rekening te houden met de consequenties voor anderen. Dat betekent echter niet dat de persoon de gevolgen van zijn handelen niet kan overzien. De persoon heeft daarin namelijk een bewuste keuze gemaakt. Er is dan ook geen medische reden aan te geven waarom eiser zijn werkzaamheden niet aan het UWV had kunnen doorgeven.
4. Eiser herhaalt in beroep zijn stelling dat het hem om medische redenen niet valt aan te rekenen dat hij zijn werkzaamheden en inkomen niet heeft doorgegeven.
Ter zitting heeft eisers gemachtigde desgevraagd te kennen gegeven dat het beroep niet met medische informatie kan worden onderbouwd, omdat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en er al tijden geen contact met hem is geweest.
Eisers vader heeft ter zitting toegelicht dat hij het zeker niet uitgesloten acht dat eiser in de toekomst wederom de inlichtingenplicht zal overtreden. Het gevolg zal dan een stapeling van boetes zijn, hetgeen eisers vader zorgen baart.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Op grond van artikel 3:40, eerste lid van de Wajong is verweerder gehouden een bestuurlijke boete op te leggen van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 3:74 van de Wajong. Indien de overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden nu hij heeft verzuimd onverwijld melding te maken van zijn werkzaamheden en inkomsten bij [bedrijf A] van 26 januari 2015 tot en met 22 februari 2015, via [uitzendbureau] van 1 juni 2015 tot en met 30 juni 2015 en bij [bedrijf B] vanaf 23 februari 2015, terwijl het hem duidelijk had moeten zijn dat deze van invloed waren op zijn recht op uitkering. Hieruit volgt dat verweerder gehouden was eiser een bestuurlijke boete op te leggen.
7. Vervolgens dient rekening te worden gehouden met hetgeen de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft overwogen ten aanzien van de verwijtbaarheid, in onder meer de uitspraak van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754), welk toetsingskader nader is uitgelegd in de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1801) alsmede in de uitspraak van 11 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:12). Hieruit volgt dat een beboetbare gedraging bij “gewone” verwijtbaarheid leidt tot een boete ter hoogte van 50% van het benadelingsbedrag. Afwijking van dit percentage naar boven is gerechtvaardigd indien sprake is van opzet of grove schuld. Afwijking van dit percentage naar beneden is aangewezen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid bij de overtreder. Het bestuursorgaan dient op basis van de beschikbare informatie, zo nodig aangevuld met door de betrokkene nader te verstrekken inlichtingen of gegevens, te beoordelen of sprake is van verminderde verwijtbaarheid.