In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) die aan eiseres is opgelegd. Eiseres werd op 28 november 2017 staande gehouden met een auto met Duits kenteken, die op naam stond van haar echtgenoot, directeur van een GmbH. De rechtbank overweegt dat de houder van de auto niet per se de persoon is die de auto feitelijk bestuurt, maar dat ook een onderneming of rechtspersoon als houder kan worden aangemerkt. Eiseres heeft verklaard dat de auto ter beschikking staat van de GmbH en dat zij deze alleen voor een specifiek doel, namelijk een radio-interview, heeft gebruikt. De rechtbank concludeert dat eiseres niet vrijelijk over de auto kon beschikken, aangezien de GmbH de voorwaarden voor het gebruik van de auto heeft bepaald. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiseres als houder van de auto moet worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, en draagt de verweerder op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes op 11 juli 2019.