ECLI:NL:RBGEL:2019:2959

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4766
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de houder van de auto

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) die aan eiseres is opgelegd. Eiseres werd op 28 november 2017 staande gehouden met een auto met Duits kenteken, die op naam stond van haar echtgenoot, directeur van een GmbH. De rechtbank overweegt dat de houder van de auto niet per se de persoon is die de auto feitelijk bestuurt, maar dat ook een onderneming of rechtspersoon als houder kan worden aangemerkt. Eiseres heeft verklaard dat de auto ter beschikking staat van de GmbH en dat zij deze alleen voor een specifiek doel, namelijk een radio-interview, heeft gebruikt. De rechtbank concludeert dat eiseres niet vrijelijk over de auto kon beschikken, aangezien de GmbH de voorwaarden voor het gebruik van de auto heeft bepaald. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiseres als houder van de auto moet worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, en draagt de verweerder op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes op 11 juli 2019.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/4766
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2019
in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Centrale administratieve processen, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 20 juli 2018, waarbij het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag (aanslagnummer [000] .Y.7.90001) in de motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) en boete ongegrond is verklaard.

Zitting

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [gemachtigde] . Namens verweerder zijn mr. [gemachtigde] en [A] verschenen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen een compromis te beproeven. Partijen hebben geen compromis bereikt.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [gemachtigde] . Namens verweerder is mr. [gemachtigde] verschenen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag MRB;
  • vernietigt de boetebeschikking;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiseres staat ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente Wageningen. Zij is op 28 november 2017 op de Nederlandse weg staande gehouden met een auto met Duits kenteken [AAA-BB-000] . Het kenteken staat sinds 18 januari 2017 op naam van de echtgenoot van eiseres.
2. Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag MRB opgelegd over de periode 18 januari 2017 tot en met 28 november 2017. Daarbij heeft verweerder ook een boete van 100% van het belastingbedrag (€ 2.876) opgelegd.
3. Eiseres heeft verklaard dat de auto ter beschikking staat van de GmbH waarvan haar echtgenoot directeur is. De GmbH vertegenwoordigt verschillende artiesten en regelt optredens voor hen. Als er optredens zijn, gebruiken de (ingehuurde) roadmanagers de auto. De auto staat op naam van de echtgenoot om belastingtechnische redenen, maar wordt slechts gebruikt ten behoeve van de werkzaamheden voor de GmbH. Verweerder heeft tijdens de eerste zitting uitdrukkelijk verklaard dat hij bereid is uit te gaan van de juistheid van deze stellingen.
4. Eiseres heeft ten aanzien van het gebruik door haar van de auto op 28 november 2017 verklaard dat zij in dienst is van de GmbH van haar echtgenoot. Haar werkzaamheden bestaan met name uit de vertegenwoordiging van de [B] in verschillende Europese landen. In de regel gebruikt zij hiervoor haar eigen auto. Op 28 november 2017 was om 19.00 uur een radio-interview gepland in [Q] . Eiseres bevond zich voorafgaand aan dat interview in [R] . Toen zij naar [Q] wilde vertrekken, bleek haar auto kapot. Haar echtgenoot gaf te kennen dat hij wilde dat het interview doorging en heeft eiseres toegestaan dat zij de auto met kenteken [AAA-BB-000] nam om naar het interview te gaan. Onderweg werd eiseres staande gehouden. Desgevraagd heeft eiseres verklaard dat zij na het interview niet direct is teruggereden naar [R] , vanwege het late tijdstip, maar de auto heeft meegenomen naar haar woning en de volgende ochtend in die auto naar [R] is teruggereden. Dit had zij afgestemd met haar echtgenoot en was slechts mogelijk omdat de auto op dat moment niet nodig was voor een van de roadmanagers. De rechtbank duidt deze stellingen als een betwisting dat eiseres kan worden aangemerkt als houder van de auto en begrijpt dat volgens eiseres de GmbH als houder dient te worden aangemerkt.
5. Verweerder heeft de feitelijke gang van zaken niet weersproken, maar stelt zich op het standpunt dat eiseres houder van de auto is, omdat zij de auto feitelijk ter beschikking had ten tijde van het gebruik van de Nederlandse weg.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder feiten dient te stellen en zo nodig te onderbouwen die de conclusie kunnen dragen dat eiseres houder van de auto is. Dit volgt uit het feit dat verweerder aan eiseres de naheffingsaanslag heeft opgelegd en dit alleen mogelijk is als zij houder is. Dat volgt uit artikel 6 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB). De houder is op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet MRB degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft. In de regel volstaat hiervoor de constatering dat iemand de auto heeft bestuurd. Uit artikel 7, vierde lid, van de Wet MRB volgt echter dat een onderneming of rechtspersoon houder kan zijn in de zin van artikel 7, eerste lid, onder c. Het hebben van de feitelijke beschikkingsmacht komt dus niet volledig overeen met het fysiek besturen van de auto.
7. Het vierde lid van artikel 7 van de Wet MRB is (tegelijk met het derde lid) per 1 januari 2014 in werking getreden. Uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013-2014, 33 752, nr. 3) kan niet worden afgeleid hoe de wetgever dit precies heeft bedoeld. Het artikellid is ingevoerd om ontduiking van de MRB tegen te gaan en is bedoeld om het bewijs van de woonplaats of vestigingsplaats te vereenvoudigen. Uit de toelichting volgt in elk geval niet dat een rechtspersoon alleen zou kunnen worden aangemerkt als houder in de situatie dat de auto niet is staande gehouden en dus niet duidelijk is wie feitelijk de bestuurder was.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiseres de feitelijke beschikkingsmacht over de auto had. Zij mocht deze voor een vooraf specifiek omschreven doel ten behoeve van de GmbH gebruiken om een al gepland interview te kunnen laten doorgaan. Het is echter de GmbH, die bepaald heeft dat en voor welk doel eiseres de auto mocht gebruiken. Zij kon er dus niet vrijelijk over beschikken. Het uitoefenen van de feitelijke macht impliceert naar het oordeel van de rechtbank dat er een zekere mate van beslissingsvrijheid bestaat. Die vrijheid had eiseres niet ten aanzien van de auto. Steun voor deze uitleg van het begrip “feitelijke beschikkingsmacht” ontleent de rechtbank aan het arrest van de Hoge Raad van 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1035. Dit betreft een zaak over hondenbelasting. Uit dat arrest volgt dat een bv houder van hond kan zijn, terwijl ook voor dat houderschap doorslaggevend is het uitoefenen van de feitelijke macht. De bv was eigenaar en had als werkzaamheid onder meer het fokken en houden van dieren. Feitelijk zal de directeur degene zijn geweest die de hond uitliet en voerde en bepaalde waar de hond verbleef. Dat doet klaarblijkelijk niet af aan het oordeel dat de feitelijke macht werd uitgeoefend door de bv. De overeenkomsten met de zaak van eiseres zijn groot. Eiseres reed feitelijk in de auto, maar de auto staat voortdurend en stond ook op het moment dat eiseres daarin reed volledig ten dienste van de GmbH. Zelfs het feit dat eiseres de auto na het interview heeft gebruikt om thuis te komen doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af. Het was immers al later op de avond en als eiseres op dat moment nog terug was gereden naar [R] , had zij voor het probleem gestaan dat haar eigen auto niet gerepareerd was. Zij had dan niet thuis kunnen komen en mogelijk de volgende dag haar werkzaamheden niet op dezelfde wijze kunnen uitvoeren. Bovendien heeft ook dit gebruik met uitdrukkelijke instemming van de GmbH plaatsgevonden.
9. De situatie van eiseres is naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar met die waarin een werkgever een auto in meer algemene zin ter beschikking stelt aan een werknemer, zoals in het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BP3858. Dan bestaat er voor de werknemer een zekere mate van vrijheid in het gebruik van de auto. In dat geval heeft de werknemer wel de feitelijke beschikkingsmacht over de auto. Ook de situatie die heeft geleid tot de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 oktober 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:11355 (in eerste aanleg: Rechtbank Gelderland 5 januari 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3), is naar het oordeel van de rechtbank niet te vergelijken me die van eiseres. Dat betrof een auto op naam van een vrouw, die door haar echtgenoot was gebruikt. Dat de vrouw enige vorm van controle of toezicht hield op het gebruik van de auto door de man was gesteld noch gebleken. Daarmee had de man dus ook een zodanige mate van vrijheid in het gebruik van de auto dat hij de feitelijke beschikkingsmacht daarover had.
10. Gelet op het voorgaande is ten onrechte een naheffingsaanslag MRB aan eiseres opgelegd. Aan de vraag of eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de auto haar in de periode van 17 januari 2017 tot 28 november 2017 verder niet ter beschikking heeft gestaan omdat roadmanagers daarmee op andere plaatsen reden komt de rechtbank niet toe. Evenmin komt de rechtbank toe aan de vraag of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden van de werknemersvrijstelling van artikel 73 van de Wet MRB.
11. Het beroep is gegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Jackson, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.