ECLI:NL:RBGEL:2019:5720

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
05/881721-17, 05/062616-18, 06/113068-18, 05/780009-19 en 05/880193-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële nietigheid van de dagvaarding en vrijspraak van mensenhandel, oplichting, afdreiging en mishandeling. Veroordeling tot 30 maanden gevangenisstraf wegens meerdere (gekwalificeerde) diefstallen, poging tot oplichting, identiteitsfraude, wederspannigheid, vernieling, opzetheling, verboden wapenbezit en poging tot doodslag op twee agenten. Tevens is TBS met dwangverpleging opgelegd.

In deze zaak heeft de rechtbank op 10 december 2019 uitspraak gedaan in een complexe strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder mensenhandel, oplichting, afdreiging, mishandeling, diefstal, en poging tot doodslag. De rechtbank heeft de dagvaarding gedeeltelijk nietig verklaard en de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van mensenhandel, oplichting, afdreiging en mishandeling. De verdachte is echter wel veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf voor verschillende diefstallen, identiteitsfraude, en andere misdrijven. De rechtbank heeft ook TBS met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernstige aard van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft, wat bijdraagt aan het recidivegevaar. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, terwijl andere vorderingen zijn afgewezen wegens gebrek aan bewijs of onderbouwing. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/881721-17, 05/062616-18, 06/113068-18, 05/780009-19 en 05/880193-19
Datum uitspraak : 10 december 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te P.I. HvB Grave (Unit A + B) te Grave,
raadsvrouw: mr. A. Sahin, advocaat te Lent.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 20 augustus 2018, 8 oktober 2018, 17 december 2018, 19 april 2019, 15 juli 2019, 30 september 2019, 18 november 2019, 19 november 2019, 20 november 2019 en 26 november 2019.

1.- A.De inhoud van de tenlastelegging

De inhoud van de tenlastelegging is te vinden in de bijlage bij dit vonnis en omvat – kort weergegeven en na verschillende toegewezen vorderingen tot nadere omschrijving respectievelijk wijziging van de tenlastelegging – de navolgende verdenkingen, waarbij de rechtbank omwille van de leesbaarheid van de tenlastelegging en het vonnis de verschillende feiten heeft hernummerd:
Zaak I (parketnummer 05/881721-17)
 feit 1-a: (mede)plegen van mensenhandel, in verschillende varianten, met betrekking tot [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] ;
 feit 1-b: (mede)plegen van oplichting van [slachtoffer 1] ;
 feit 1-c: (mede)plegen van afdreiging van [slachtoffer 2] ;
 feit 1-d: (mede)plegen van dwang van [slachtoffer 2] ;
 feit 1-e: (mede)plegen van wederrechtelijk gebruik maken van de identiteit van [slachtoffer 3] ;
 feit 1-f: diefstal (in vereniging) door middel van valse sleutels van [slachtoffer 3] ;
 feit 1-g: (mede)plegen van afpersing van [slachtoffer 4] ;
 feit 1-h: (mede)plegen van afdreiging van [slachtoffer 4] ;
 feit 1-i: oplichting van [slachtoffer 5] ;
 feit 2: mishandeling van [slachtoffer 6] ;
 feit 3: (mede)plegen van poging tot oplichting van de [naam 1] ;
Zaak II (parketnummer 05/062616-18)
 wederspannigheid;
Zaak III (parketnummer 05/113068-18)
 vernieling van een fiets van Bart van Hoof;
Zaak IV (parketnummer 05/780009-19)
 feit 1: diefstal van een telefoon van [slachtoffer 7] ;
 feit 2: diefstal van een bankpas van [slachtoffer 7] ;
 feit 3: diefstal door middel van een valse sleutel van geld van [slachtoffer 7] ;
 feit 4: diefstal (in vereniging) van een telefoon en een OV-chipkaart van [slachtoffer 8] en een jas met bankpas van [slachtoffer 9] ;
Zaak V (parketnummer 05/880193-19)
 feit 1: poging tot doodslag op twee agenten, dan wel poging tot mishandeling van twee agenten;
 feit 2: diefstal (in vereniging) van drie motoren, dan wel opzet- of schuldheling daarvan;
 feit 3: diefstal (in vereniging) van vier scooters, dan wel opzet- of schuldheling daarvan;
 feit 4: verboden wapenbezit.
Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank nog op dat met de op 18 november 2019 toegewezen vordering tot wijziging van de tenlastelegging de (deels) alternatieve tenlastelegging van feit 1, parketnummer 05/881721-17, is komen te vervallen.

1.- B.De geldigheid van de dagvaarding

Krachtens artikel 348 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dient de rechtbank onder meer ambtshalve de geldigheid van de dagvaarding te beoordelen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de tenlastelegging zoals deze luidt na de (deels) toegewezen vorderingen tot nadere omschrijving en tot wijziging van de tenlastelegging, en welke – gedeeltelijk hernummerd – aan dit vonnis is gehecht als bijlage.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting meermalen aangegeven de tenlastelegging met betrekking tot de verdenking van de misdrijven krachtens artikel 273f Wetboek van Strafrecht (mensenhandel) onder parketnummer 05/881721-17 onduidelijk te vinden. Zij heeft benoemd dat de tenlastelegging in haar optiek ziet op de navolgende misdrijven:
artikel 273f , lid 1 onder 1º, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr);
artikel 273f , lid 1 onder 4º, Sr, in twee varianten;
artikel 273f , lid 1 onder 6º, Sr;
artikel 273f , lid 1 onder 9º, Sr.
Voorts heeft zij aangevoerd dat niet duidelijk is wat de officier van justitie bedoelt met de woorden “arbeid en/of diensten” in het deel van de tenlastelegging ex artikel 273f , lid 1 onder 4º, Sr. Zij heeft te dien aanzien dan ook pleidooi gevoerd over (deels) andere feiten dan waarover de officier van justitie het woord heeft gevoerd voor requisitoir.
De raadsvrouw heeft geen verzoek gedaan tot (al dan niet partiële) nietigverklaring van de dagvaarding.
De officier van justitie heeft bij requisitoir aangegeven het onderdeel van de tenlastelegging betreffende mensenhandel wel duidelijk te vinden. Zowel bij zijn voordracht als bij requisitoir heeft hij aangegeven dat de ten laste gelegde verdenking ziet op de misdrijven als bedoeld in:
artikel 273f , lid 1 onder 1º, Sr;
artikel 273f , lid 1 onder 4º, Sr, in twee varianten;
artikel 273f , lid 1 onder 6º, Sr.
De officier van justitie heeft voorts mondeling toegelicht dat hij met de woorden “arbeid en/of diensten” heeft bedoeld ten laste te leggen:
  • “seksuele uitbuiting”
  • “criminele uitbuiting”
  • “financiële uitbuiting”
  • “uitbuiting door telefoonabonnementen af te sluiten”.
Beoordeling van de geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank constateert allereerst dat ter terechtzitting inderdaad door de verdediging en door de officier van justitie van een gedeeltelijk verschillende lezing van de tenlastelegging is uitgegaan.
Vervolgens constateert de rechtbank dat aan het eind van de tenlastelegging weliswaar artikel 273f , lid 1 onder 9º, Sr is vermeld, maar dat dit misdrijf in de tenlastelegging niet is uitgewerkt. Derhalve moet het ervoor worden gehouden dat deze vermelding van “ lid 1 onder 9º ” berust op een verschrijving. Dit raakt derhalve niet de geldigheid van de dagvaarding, mede nu de raadsvrouw in haar pleidooi niet nader is ingegaan op bedoeld misdrijf.
Verder constateert de rechtbank dat de opsteller van de tenlastelegging zich met betrekking tot de in de tenlastelegging opgenomen omschrijving van de misdrijven krachtens artikel 273f Sr heeft beperkt tot het letterlijk overschrijven van (een deel van) de delictsomschrijving. Daarbij heeft de opsteller bij de verwijzingen naar middelen en omstandigheden in de verschillende onderdelen van de delictsomschrijving van artikel 273f , lid 1 onder 4º, resp. onder 6º Sr deze letterlijk in stand gehouden (door telkens te volstaan met de woorden: “van dit artikel”), zonder deze aan te passen aan de functie van de tenlastelegging als grondslag voor de beantwoording door de strafrechter van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. De rechtbank merkt ook dit aan als een verschrijving ook al is daarvan het gevolg dat de rechtbank zelf zal moeten interpreteren hoe dit bij een eventuele bewezenverklaring moet worden omschreven. De rechtbank is daartoe bereid, voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de verdediging. Met inachtneming van dit laatste raakt ook een dergelijke verschrijving, alhoewel ongewenst, de geldigheid van de dagvaarding niet.
Ten aanzien van de door de rechtbank te beantwoorden vraag of deze tenlastelegging voor het overige voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv en derhalve als voldoende concreet en feitelijk kan worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de misdrijven ingevolge artikel 273f, lid 1 onder 1º en onder 6º enerzijds en die bedoeld in lid 1 onder 4º Sr anderzijds.
Daartoe overweegt de rechtbank dat aan de in artikel 273f , lid 1 onder 1º, Sr genoemde woorden “werven”, “vervoeren”, “overbrengen”, “huisvesten” en “opnemen” zowel kwalificatieve als voldoende feitelijke betekenis toekomt. Nu bovendien de desbetreffende in de tenlastelegging genoemde aan verdachte verweten gedragingen onder 1. en onder 15. voldoende duidelijk zijn, en ook de raadsvrouw heeft blijk gegeven dit aldus te hebben gelezen, acht de rechtbank de omschrijving van dit deel van de tenlastelegging in overeenstemming met de eisen van artikel 261 Sv.
Datzelfde geldt ook voor de omschrijving in de tenlastelegging van het misdrijf als bedoeld in artikel 273f , lid 1 onder 6º, Sr. Aan de woorden “voordeel trekken” komt voldoende feitelijke betekenis toe, terwijl het begrip “uitbuiting” een juridische beoordeling door de strafrechter vergt op grond van de omstandigheden van het geval, zoals volgt uit de hierna te noemen vaste jurisprudentie van de Hoge Raad.
Echter, dat is anders met betrekking tot de tenlastelegging van het misdrijf als bedoeld in artikel 273f , lid 1 onder 4º, Sr. Met de raadsvrouw kan immers worden geconcludeerd dat in de tenlastelegging met betrekking tot het misdrijf als bedoeld in artikel 273f , lid 1 onder 4º, Sr niet concreet wordt omschreven op welke arbeid of diensten wordt gedoeld. De begrippen “arbeid” en “diensten” zijn dermate ruim, dat een nadere verfeitelijking nodig is om de tenlastelegging goed te kunnen begrijpen. In beginsel voldoet dit deel van de tenlastelegging derhalve niet aan de eisen van artikel 261 Sv.
De raadsvrouw heeft desondanks bij pleidooi aangegeven te hebben begrepen dat de tenlastelegging met “arbeid en/of diensten” doelt op het afsluiten van telefoonabonnementen en op het afstaan van bankpassen en pin-/inlogcodes. De raadsvrouw heeft daar haar pleidooi ook op toegesneden. Bovendien is de raadsvrouw bij pleidooi nader ingegaan op de door de officier van justitie bedoelde “criminele uitbuiting”, klaarblijkelijk het begaan van misdrijven door aangeefster [slachtoffer 2] .
De rechtbank concludeert op grond van deze proceshouding dat de tenlastelegging ten aanzien van deze punten voor de verdediging voldoende duidelijk is. Aldus heeft de verdediging zich in voldoende mate kunnen verdedigen met betrekking tot dit deel van de uitleg door de officier van justitie van de woorden “arbeid en/of diensten”. Maar dat geldt niet voor hetgeen de officier van justitie heeft genoemd “seksuele uitbuiting”.
De rechtbank overweegt dat die “seksuele uitbuiting” niet in de tenlastelegging is geconcretiseerd. Ook kan dit niet voldoende stellig worden herleid uit de in de tenlastelegging genoemde aan verdachte verweten gedragingen, door de rechtbank in de bijlage genummerd van 1 tot en met 24. Immers, in die opsomming van gedragingen door verdachte wordt niet concreet vermeld welke arbeid en/of diensten van seksuele aard door één of meer van de genoemde slachtoffers zou(den) zijn verricht.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat dit deel van de tenlastelegging, voor zover daarmee ook “seksuele uitbuiting” is beoogd, onvoldoende duidelijk, concreet en feitelijk is. Daarom voldoet dit deel van de tenlastelegging niet aan de eisen die worden gesteld door artikel 261 Sv. en de daaruit voortvloeiende jurisprudentie.
Ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging zal de dagvaarding partieel nietig worden verklaard. Dit deel zal daarom, afgezien van onderstaande overweging ten overvloede, in dit vonnis onbesproken blijven.
Overweging ten overvloede
De rechtbank realiseert zich dat deze onduidelijkheid in de tenlastelegging, bij een eventueel hoger beroep, met een eenvoudige wijziging van de tenlastelegging kan worden hersteld.
Om die reden overweegt de rechtbank ten overvloede nog - ook indien de “seksuele uitbuiting” op juiste wijze zou zijn ten laste gelegd - daarvan niet tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Immers, voor zover de officier van justitie met “seksuele uitbuiting” heeft gedoeld op een situatie dat verdachte één of meer aangeefster(s) seks heeft laten hebben met andere personen, zich hiervoor onvoldoende bewijs in het dossier bevindt. En voor zover de officier van justitie zou doelen op ‘diensten’ in de zin van het hebben van seks met verdachte voor zijn eigen gerief, is de rechtbank van oordeel dat niet wordt voldaan aan de jurisprudentiële vereisten voor ‘uitbuiting’.

1.- C. De (niet-)ontvankelijkheid van de officier van justitie

De verdediging heeft onderbouwd betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van de hierna te noemen ten laste gelegde feiten.
-
met betrekking tot parketnummer 05/881721-17, feit 1c en feit 1d (afdreiging respectievelijk dwang van [slachtoffer 2] )
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de officier van justitie voor beide feiten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. [slachtoffer 2] heeft namelijk bij het doen van aangifte op 31 januari 2017 niet uitdrukkelijk om vervolging verzocht, hetgeen wel is vereist indien er naast de aangifte geen klacht is ingediend. Tevens heeft zij in haar aanvullende aangifte op 9 maart 2017 en bij brief van 7 november 2017 expliciet aangegeven dat verdachte niet vervolgd zou moeten worden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht zich wel ontvankelijk in de vervolging van beide feiten en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. [slachtoffer 2] heeft in de periode van 28 september 2017 tot en met 15 maart 2018 immers zelf contact gezocht met de politie en verzocht om vervolging van verdachte. Gelet hierop is voldaan aan het materiële vereiste dat [slachtoffer 2] vervolging van verdachte wenst.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat voor vervolging wegens afdreiging op grond van artikel 318, eerste lid, Sr een klacht is vereist. Op basis van artikel 66, eerste lid, Sr kan deze klacht worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. Uit vaste jurisprudentie volgt dat indien er een aangifte is maar deze geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging inhoudt, niettemin het bestaan van een klacht als omschreven in artikel 164, eerste lid, Sv kan worden aangenomen, mits vaststaat dat de klager ten tijde van het opmaken van dat stuk de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld.
De rechtbank stelt vast dat in het geval van het tenlastegelegde onder feit 1c sprake is van het niet tijdig indienen van een klacht. Evenmin is gebleken dat de klager ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld. Het standpunt van de officier van justitie dat op enig moment – gelegen na de wettelijke termijn van drie maanden – door [slachtoffer 2] contact is gezocht met de politie en om vervolging van verdachte is verzocht, is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende om dat verzuim te corrigeren.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in de vervolging van verdachte op grond van artikel 318, eerste lid, Sr niet ontvankelijk is.
De rechtbank overweegt anders met betrekking tot feit 1d (dwang), nu hier geen sprake is van een klachtdelict. Immers is artikel 284, eerste lid aanhef en onder 1⁰, Sr ten laste gelegd en geldt op basis van artikel 284, tweede lid, Sr het klachtvereiste enkel voor artikel 284, eerste lid aanhef en onder 2⁰, Sr.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de officier van justitie wel ontvankelijk is in zijn vervolging ten aanzien van artikel 284 Sr.
-
met betrekking tot parketnummer 05/881721-17, feit 2 (mishandeling van [slachtoffer 6] )
Vervolgens dient de ontvankelijkheid van de officier van justitie inzake feit 2 van parketnummer 05/881721-17) te worden beoordeeld. Dit betreft de mishandeling van [slachtoffer 6] op of omstreeks 26 februari 2015.
Het standpunt van de verdedigingDe raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in dit deel van de vervolging. De zaaksofficier heeft namelijk op 21 december 2016 telefonisch aan de raadsvrouw medegedeeld dat de zaak geseponeerd zou worden onder code 02. De sepotmededeling zou nog aan het adres van verdachte worden toegezonden. Dit heeft de raadsvrouw aan verdachte medegedeeld bij brief gedateerd 9 januari 2017. Op basis hiervan bestond bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen dat hij niet zou worden vervolgd voor de mishandeling van [slachtoffer 6] op of omstreeks 26 februari 2015.
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gesteld wel ontvankelijk te zijn in zijn vervolging. Er is immers geen sprake van een officiële sepotbeslissing. Aangezien er geen sepotbrief naar verdachte is verzonden, kan bij verdachte niet het gerechtvaardigd vertrouwen zijn gewekt dat hij voor dit feit niet vervolgd zou worden. Uit de rauwelijkse inbewaringstelling op 18 mei 2018, onder parketnummer 05/881721-17, kan juist worden afgeleid dat het Openbaar Ministerie de vervolging tegen verdachte in deze zaak wilde voortzetten. Tot slot zijn er op een later tijdstip nieuwe feiten en omstandigheden bekend geworden in de zin van artikel 255, eerste lid, Sv., aldus de officier van justitie.
Beoordeling door de rechtbankDe rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, Sv aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen of gedragingen bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
Ten aanzien van de vraag of met betrekking tot de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 6] op of omstreeks 26 februari 2015 het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat verdachte niet (verder) zou worden vervolgd overweegt de rechtbank als volgt.
Het ten laste gelegde feit zou hebben plaatsgevonden op 26 februari 2015. Verdachte is voor dit feit op 29 mei 2015 in verzekering gesteld en hij is later door de rechter-commissaris onmiddellijk in vrijheid gesteld, omdat het proces-verbaal van aanhouding en het bevel van inverzekeringstelling bij het proces-verbaal van voorgeleiding ontbraken. Het RC-nummer 15/936 was aan deze zaak gekoppeld. Een parketnummer was toen nog niet bekend, zoals ook uit de toenmalige RC-beschikking blijkt. Op 19 december 2016 is door het openbaar ministerie besloten deze zaak te seponeren onder sepotcode 02. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting gesteld dat zij op 21 december 2016 telefonisch heeft gesproken met de zaaksofficier, waarin de zaaksofficier heeft medegedeeld dat deze zaak zou worden geseponeerd onder code 02. Dit heeft de raadsvrouw bij brief van 9 januari 2017 aan verdachte laten weten. De raadsvrouw heeft een afschrift van deze brief ter terechtzitting overgelegd.
Dezelfde mishandeling van [slachtoffer 6] is nu ten laste gelegd als feit 2 bij parketnummer 05/881721-17. De rechtbank is van oordeel dat de raadsvrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een telefonisch gesprek heeft plaatsgevonden tussen haar en de zaaksofficier waarin een sepotmededeling inzake dit feit is gedaan. Deze sepotbeslissing is nadien niet weerlegd of op een later moment ingetrokken. Het standpunt van de raadsvrouw wordt ondersteund door de mededeling in het dossier waaruit eveneens volgt dat deze zaak was geseponeerd (pagina 1379).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat hij niet verder zou worden vervolgd met betrekking tot deze mishandeling. De ernst van deze zaak is niet dusdanig dat verdachte er ondanks de mededeling van zijn raadsvrouw rekening mee moest houden dat hij alsnog vervolgd zou worden. Vervolgens heeft er gedurende langere periode geen daad van vervolging plaatsgevonden. De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat verdachte niet in bewaring is gesteld met betrekking tot de mishandeling van [slachtoffer 6] . Immers, in het bevel tot inbewaringstelling inzake parketnummer 05/881721-17 d.d. 18 mei 2018 is onderaan de eerste pagina de volgende zinsnede opgenomen: “
Tegen verdachte zijn ernstige bezwaren gerezen ter zake van mensenhandel.”.Hieruit concludeert de rechtbank dat er enkel ernstige bezwaren inzake de verdenking van mensenhandel aanwezig waren.
Tot slot constateert de rechtbank dat niet is gebleken dat er nieuwe bezwaren bekend zijn geworden met betrekking tot de mishandeling van [slachtoffer 6] , zoals de officier van justitie heeft gesteld.
De rechtbank concludeert dat in deze zaak de vervolging van verdachte is ingesteld of voortgezet nadat door de vanwege het Openbaar Ministerie gedane uitlatingen bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat hij niet verder zal worden vervolgd. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie in de vervolging van verdachte niet-ontvankelijk is ten aanzien van de verdenking dat hij [slachtoffer 6] op 26 februari 2015 heeft mishandeld (feit 2 van parketnummer 05/881721-17).
-
met betrekking tot feit 1, parketnummer 05/880193-19 (poging doodslag)
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie om uiteenlopende redenen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van het als feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde onder parketnummer 05/880193-19.
Hiertoe heeft zij allereerst aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim nu in strijd met de Aanwijzing inbeslagneming (artikel 94 Sv) is gehandeld, doordat er geen proces-verbaal van inbeslagname en kennisgeving van inbeslagneming is opgemaakt waarin een duidelijke omschrijving van en uniek nummer van de sleutel van de [merk auto 1] is opgenomen.
Volgens de raadsvrouw is voorts van meet af aan sprake geweest van tunnelvisie bij het openbaar ministerie, zoals onder andere blijkt uit de omstandigheid dat de officier van justitie de verdediging en de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd, dan wel misleid over het beschikbaar zijn van de opnames van het relevante portofoonverkeer.
Daarnaast is in strijd met de belangen van verdachte geen forensisch onderzoek verricht aan de [merk auto 1] waarmee de politieauto van de weg is gereden. Hierdoor wordt verdachte immers de mogelijkheid ontnomen om aan te tonen dat niet hij, maar een ander die mogelijk DNA- of dactyloscopische sporen in deze auto heeft achtergelaten, de bestuurder van de [merk auto 1] was. Aldus heeft het openbaar ministerie doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte gehandeld in strijd met beginselen van behoorlijke procesorde, waardoor bewust tekort is gedaan aan verdachtes recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak, aldus de verdediging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht zichzelf ontvankelijk en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Voor wat betreft het portofoonverkeer heeft de officier van justitie van de politie het bericht ontvangen dat bandopnamen van portofoongesprekken gedurende drie maanden worden bewaard. Omdat de bewuste aanrijding zich meer dan drie maanden eerder heeft voorgedaan, heeft de officier van justitie de rechtbank en de verdediging geïnformeerd dat de bandopnamen van de portogesprekken er niet meer waren. Het daarop volgende bevel van de voorzitter heeft hij doorgestuurd naar de politie en toen bleken de bandopnamen toch bewaard te zijn. Dat zij op een laat moment beschikbaar zijn gesteld, betekent niet dat sprake is geweest van een doelbewuste of grove veronachtzaming van verdachtes rechten.
De politie heeft het belang van inbeslagneming van de sleutel van de [merk auto 1] miskend, waardoor sprake is van een gemiste kans. Hierdoor heeft ook geen forensisch onderzoek aan de sleutel plaatsgevonden, al is de vraag in hoeverre forensisch onderzoek aan een dergelijk voorwerp zinvol zou zijn geweest. Verdachte heeft hier echter geen nadeel door ondervonden. De politie heeft inderdaad het belang van het verrichten van forensisch onderzoek aan de [merk auto 1] miskend. Ook het nalaten van dit onderzoek is echter niet doelbewust geweest. Het openbaar ministerie betreurt de gang van zaken. Maar verdachtes belangen zijn niet doelbewust geschaad.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank concludeert dat ten onrechte geen proces-verbaal of kennisgeving van inbeslagneming van de [merk auto 1] is opgemaakt. Dit is een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Nu echter niet is gesteld noch gebleken in welke mate hierdoor enige rechtens te beschermen belangen zijn geschaad en evenmin welk nadeel dit verzuim voor verdachte heeft opgeleverd, zal de rechtbank volstaan met de constatering dat sprake is van een vormverzuim.
De rechtbank overweegt vervolgens dat de officier van justitie bij voorzittersbeslissing van 20 september 2019 is opgedragen om onderzoek te doen naar de gesprekken met de meldkamer en deze gesprekken in een proces-verhaal van bevindingen woordelijk te laten opnemen. De officier van justitie heeft aanvankelijk per e-mail weliswaar te kennen gegeven dat hij deze opdracht niet kon uitvoeren omdat de meldkamergesprekken niet meer bewaard zouden zijn, maar hij heeft ter terechtzitting van 30 september 2019 aangegeven de onderzoeksopdracht te hebben doorgezet naar de politie. Nadat bleek dat de meldkamergesprekken wel bewaard waren gebleven heeft de officier van justitie er voor gezorgd dat de transcripties van het portofoonverkeer aan het dossier zijn toegevoegd, waardoor deze door de verdediging konden worden getoetst. Van een onherstelbaar vormverzuim is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
De rechtbank stelt voorts vast dat er inderdaad geen forensisch onderzoek is verricht in en rond de [merk auto 1] die bij het tenlastegelegde was betrokken. Evenmin is forensisch onderzoek verricht op de plaats delict. Het is evident dat verdachte hierdoor ernstig in zijn verdediging is geschaad, nu hij ontkent de bestuurder van de [merk auto 1] te zijn geweest.
De rechtbank ziet evenwel onvoldoende gronden om te concluderen dat de politie doelbewust van voornoemd forensisch onderzoek heeft afgezien. Ook is niet gebleken van aanwijzingen voor een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte. De rechtbank acht, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, aannemelijk dat de politie en het openbaar ministerie de toegevoegde waarde van forensisch onderzoek in deze zaak in hoge mate hebben miskend.
Dit is onprofessioneel en onzorgvuldig van de politie en het openbaar ministerie. Maar het leidt niet tot de conclusie dat sprake was van een doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van verdachte.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en acht de officier van justitie in deze zaak wel ontvankelijk.

1.- D.Bijzondere bewijskracht van het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal

Zaak V (parketnummer 05/8800193-19)
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht geen bijzondere bewijskracht ex artikel 344, tweede lid, Sv, aan het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [verbalisant 1] en het door hem op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen toe te kennen. De verdediging heeft er op gewezen dat het ten laste gelegde feit is begaan tegen dezelfde verbalisant die het proces-verbaal heeft opgemaakt. Deze verbalisant, [verbalisant 1] , heeft als partij in het geschil belang bij een veroordeling van verdachte. In dit kader heeft de verdediging gewezen op de herkenning door verbalisant [verbalisant 1] van verdachte op grond van een hem achteraf getoonde foto, terwijl het door de verbalisant voordien waargenomen signalement van de bestuurder niet past bij het signalement van verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat behoedzaam met de verklaring van [verbalisant 1] moet worden omgegaan, indien dit het enige bewijsmiddel zou zijn waaruit de herkenning van verdachte blijkt. Er zijn echter meer bewijsmiddelen waar deze herkenning uit volgt.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat ambtsedig opgemaakte processen-verbaal van verbalisanten een sterke bewijskracht hebben, gelet op het bepaalde in artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat in beginsel uitgegaan wordt van de juistheid van de beschreven waarnemingen, tenzij aangetoond wordt dat aan de betrouwbaarheid ervan dient te worden getwijfeld. Naar het oordeel van de rechtbank is van dergelijke twijfel niet gebleken in deze zaak.
Allereerst constateert de rechtbank dat hetgeen door verbalisant [verbalisant 1] is geverbaliseerd grotendeels wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen, zoals het proces-verbaal van mede-inzittende [verbalisant 2] en de weergave van de portofoongesprekken met het Operationeel Centrum.
Daar komt bij dat opsporingsambtenaren strafbaar zijn en hun baan dreigen te verliezen, indien zij bewust onjuistheden vermelden in hun processen-verbaal. De verdediging heeft onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht om aan te nemen dat in onderhavig geval de verbalisant dit risico heeft willen nemen. Evenmin is aannemelijk geworden dat de verbalisant onjuistheden in zijn proces-verbaal zou hebben opgenomen, alleen maar om deze specifieke verdachte onrecht aan te doen.
De rechtbank zal, gelet op het bovenstaande, de processen-verbaal niet uitsluiten van het bewijs. Tevens ziet de rechtbank geen aanleiding aan deze processen-verbaal de bewijskracht van artikel 344 lid 2 Sv te onthouden.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

2.1.
Zaak I (parketnummer 05/881721-17, mensenhandel) [1]
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie ten behoeve van zijn bewijsvoering meermalen gewezen op de door verschillende aangeefsters beschreven vaste werkwijze van verdachte. Deze werkwijze komt er volgens officier van justitie op neer dat verdachte via sociale media contact maakt met de vrouwen en seks met hen heeft, waarna zij kort daarop telefoonabonnementen afsluiten of hun bankpas en pincode aan hem, verdachte, afgeven. De officier van justitie heeft onderkend dat het procesdossier niet voldoende mogelijkheid biedt voor toepassing van zogenaamd schakelbewijs. Maar hij heeft er op gewezen dat de door de verschillende aangeefsters – elk in hun eigen afzonderlijke zaak – beschreven werkwijze van verdachte zodanig sterke overeenkomsten vertoont dat hierdoor hun – ieder op zichzelf staande – verklaring als betrouwbaar kan worden aangemerkt. De officier van justitie heeft er op aangedrongen dat de rechtbank om die reden uitgaat van de juistheid van de (meeste van de) aangiftes en aanvullende verklaringen van de aangeefsters.
De rechtbank sluit zeker niet de ogen voor de overeenkomsten in diverse beschrijvingen door de verschillende aangeefsters van de gehanteerde werkwijze van verdachte. Dergelijke overeenkomsten, mits vastgelegd in wettige bewijsmiddelen, kunnen bijdragen aan de overtuiging dat een verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Maar een strafrechter beoordeelt de vraag of is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het bewijs(minimum), als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering, niet slechts op basis van overeenkomsten tussen verschillende zaken.
De officier van justitie verlangt aldus van de rechtbank verder te gaan dan gebruikelijk is bij gebruik van ‘schakelbewijs’. De strafrechter kan op grond van vaste jurisprudentie (
bijvoorbeeld Hoge Raad 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2024) gebruik maken van ‘schakelbewijs’ indien de modus operandi van de verdachte bij een ten laste gelegd feit op essentiële punten overeenkomt met de modus operandi van dezelfde verdachte bij een strafbaar feit waarvan de strafrechter, met inachtneming van het wettelijk bewijsminimum, de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte dat heeft begaan.
De rechtbank zal de desbetreffende vaste jurisprudentie aangaande het schakelbewijs volgen. Dit betekent dat de rechtbank niet enkel op grond van overeenkomsten in de door verschillende aangeefsters beschreven werkwijze van verdachte tot een bewezenverklaring zal kunnen komen.
Gevolg hiervan is dat de rechtbank hierna ten aanzien van elk ten laste gelegd feit afzonderlijk zal beoordelen of voldaan is aan de strafvorderlijke vereisten voor een bewezenverklaring. Zo ja, dan biedt genoemde jurisprudentie de mogelijkheid tot toepassing van schakelbewijs mits onderling overeenkomsten op essentiële punten bestaan.
Verdachte wordt mensenhandel in vier varianten verweten, ten aanzien van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .
Ten eerstewordt hem verweten dat hij de genoemde vrouwen door middel van dwangmiddelen met het oogmerk tot uitbuiting
(de rechtbank begrijpt: door te profiteren van het afsluiten van telefoonabonnementen, van financiële en criminele activiteiten)heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat werven een actieve rol veronderstelt. Het leggen van contacten via internet is tegenwoordig dermate gebruikelijk, dat dit niet zonder meer als “werven” in de zin van artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1⁰, Sr kan worden beschouwd. Van werven kan slechts dan worden gesproken in die gevallen dat er sprake is van een bijkomende omstandigheid ten aanzien van de contactlegging. Enkel het leggen van contact via internet is derhalve onvoldoende. Voorts is het enkele meegaan onvoldoende om van “vervoeren” of “overbrengen” in de zin van artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1⁰, Sr te kunnen spreken. Hetzelfde geldt indien aangeefster zelf niet over transport beschikt.
Ten tweedewordt hem verweten dat hij de vrouwen door middel van dwangmiddelen heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten
(de rechtbank begrijpt: het afsluiten van telefoonabonnementen en het begaan van financiële en criminele activiteiten).
Ten derdewordt hem verweten dat hij onder bepaalde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waardoor hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat de genoemde vrouwen zich beschikbaar zouden stellen voor het verrichten van arbeid en/of diensten
(de rechtbank begrijpt: het afsluiten van telefoonabonnementen en het begaan van financiële en criminele activiteiten).
De rechtbank zal – om overzicht te houden over de grote hoeveelheid ten laste gelegde feiten – reeds hier het beslissingskader vermelden van de hiervoor onder ten tweede en ten derde genoemde misdrijven die verdachte zijn ten laste gelegd.
Deze houden beide in dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan overtreding van artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 4⁰, Sr. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet voor strafbaarheid hiervan worden uitgegaan van uitbuiting als impliciet bestanddeel. De Hoge Raad heeft immers in zijn arrest van 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, overwogen dat de in artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 4⁰, Sr omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Een gedraging als het afsluiten van een telefoonabonnement is, ingevolge vergelijkbare jurisprudentie, niet zonder meer aan te merken als arbeid of dienst tot het verrichten waarvan iemand wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 4⁰, Sr. Voor bewezenverklaring daarvan is vereist dat op grond van de omstandigheden van het geval uitbuiting komt vast te staan, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald en dat bij de weging van deze en andere relevante factoren de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader dienen te worden gehanteerd (vgl. ook HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598). Ook levert het onthouden van de feitelijke beschikkingsmacht over een bankrekening waarop het salaris van aangever werd gestort en de omstandigheid dat verdachten in kwestie in de periode dat hij daar werkzaam was geld van zijn salaris hebben gestolen niet per definitie het oogmerk van uitbuiting op (zoals geoordeeld in Hoge Raad 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1945).
Ten vierdewordt hem verweten dat hij voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting
(de rechtbank begrijpt: door te profiteren van het afsluiten van telefoonabonnementen, van financiële en criminele activiteiten)van de genoemde vrouwen. Voor een veroordeling ter zake van het misdrijf van artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 6º, Sr, is vereist dat het opzet van de dader behalve op het voordeel trekken ook (al dan niet voorwaardelijk) gericht is op de uitbuiting van een ander (vgl. HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467).
De tenlastelegging is, zoals reeds aangegeven, zodanig opgesteld dat het een grote hoeveelheid verschillende, zelfstandige strafbare feiten beschrijft. De rechtbank zal dan ook per aangeefster afzonderlijk oordelen of sprake is van mensenhandel in een (of meer) van de hiervoor besproken varianten van mensenhandel. Daarbij zal tevens worden ingegaan op het andere, cumulatief-subsidiair tenlastegelegde dat met betrekking tot hen aan verdachte ten laste is gelegd. Hierbij wordt de volgende volgorde gehanteerd: [slachtoffer 1]
(feiten 1a en 1b), [slachtoffer 2]
(feiten 1a en 1d), [slachtoffer 3]
(feiten 1a, 1e en 1f), [slachtoffer 4]
(feiten 1a, 1g en 1h)en [slachtoffer 5]
(feiten 1a en 1i).Tot slot zal de rechtbank ten aanzien van zaak I oordelen over de poging tot oplichting van de [naam 1]
(feit 3).
2.1.1.
[slachtoffer 1]
2.1.1.a. Werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het werven van [slachtoffer 1] met het oogmerk van uitbuiting. Voorts speelt het gedragspatroon van verdachte hierin een rol en dient het begrip “werven” – gelet op de literatuur en wetgevingsgeschiedenis – ruim te worden uitgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit gehele onderdeel van de tenlastelegging.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft [slachtoffer 1] leren kennen via haar collega in april 2014. Toen verdachte in de gevangenis zat, heeft [slachtoffer 1] telefoonabonnementen afgesloten (pagina’s 1787-1788). Na detentie is een relatie ontstaan tussen [slachtoffer 1] en verdachte (pagina 1836) en heeft verdachte [slachtoffer 1] meerdere berichten gestuurd met daarin boodschappen als: “ik hou van je” en “ik mis je” (pagina 1817).
De rechtbank constateert dat de verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte haar meerdere keren heeft benaderd niet door bewijsmiddelen wordt ondersteund, laat staan dat er aanknopingspunten zijn dat verdachte dit heeft gedaan met het oogmerk van uitbuiting. Evenmin is gebleken van het vervoeren of het overbrengen van [slachtoffer 1] door verdachte. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen van [slachtoffer 1] met het oogmerk van uitbuiting.
2.1.1.b. Dwingen of bewegen zich beschikbaar te stellen voor arbeid en/of diensten, dan wel handelingen ondernemen waarvan hij weet of vermoedt dat die ander zich beschikbaar stelt
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de uitvoeringshandelingen van het afsluiten van een viertal telefoonabonnementen door [slachtoffer 1] . Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken. Wel heeft verdachte binnen de liefdesrelatie misbruik van de kwetsbaarheid van [slachtoffer 1] gemaakt en heeft hij haar (maandelijks) geld aan hem laten afstaan. Binnen de relatie is [slachtoffer 1] bovendien mishandeld, bedreigd en heeft hij haar gechanteerd met seksfilmpjes.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat [slachtoffer 1] de telefoonabonnementen niet in opdracht van verdachte heeft afgesloten. Voorts heeft zij onder verwijzing naar jurisprudentie bepleit dat er geen sprake is van uitbuiten in de zin van artikel 273f, aanhef en onder 4⁰, Sr. Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Evenals de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte – al dan niet met anderen – [slachtoffer 1] heeft bewogen tot het afsluiten van telefoonabonnementen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Met betrekking tot het geld laten pinnen door [slachtoffer 1] en het afstaan van dit geld aan verdachte overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij contant geld aan verdachte heeft gegeven in de periode van december 2014 tot maart 2015 (pagina 1818). Uit het dossier volgt dat er een opvallende stijging van contante geldopnamen van de rekening van [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden in de door haar genoemde periode (pagina 1932). De verklaring van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de verklaringen van [slachtoffer 6] (pagina 1782) en [slachtoffer 10] (pagina 1885).
Volgens vaste jurisprudentie is de duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het voordeel voor verdachte van belang voor het oordeel van de rechtbank omtrent (het oogmerk) van uitbuiting. De rechtbank heeft met name acht geslagen op de vraag welke beperkingen bij [slachtoffer 1] teweeg zijn gebracht. [slachtoffer 1] heeft meermalen geld gepind en heeft vervolgens geld aan verdachte gegeven. Hierdoor is derhalve sprake van laakbaar gedrag aan de zijde van verdachte en hierdoor heeft hij weliswaar misbruik gemaakt van haar afhankelijkheidspositie, maar de rechtbank is van oordeel dat deze gedraging als zodanig geen mensenhandel oplevert in de zin van artikel 273f, aanhef en onder 4⁰, Sr. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder het arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 2018 in ogenschouw genomen (ECLI:NL:HR:2018:1945).
Concluderend is niet voldaan aan de vereisten voor uitbuiting en zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
2.1.1.c. Voordeel trekken uit de uitbuiting
Nu de rechtbank evenals de raadsvrouw – en anders dan de officier van justitie – van oordeel is dat er geen sprake was van (oogmerk van) uitbuiting, kan evenmin worden geoordeeld dat verdachte hieruit voordeel heeft getrokken.
Daarom zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
2.1.1.d. Oplichting (feit 1b)
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de telefoonabonnementen en hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd, zal de rechtbank – in overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw – verdachte hiervan vrijspreken.
2.1.2.
[slachtoffer 2]
2.1.2.a. Werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft geworven met het oogmerk van uitbuiting. Verdachte heeft [slachtoffer 2] benaderd via Facebook. Voorts speelt het gedragspatroon van verdachte hierin een rol en dient het begrip “werven” – gelet op de literatuur en wetgevingsgeschiedenis – ruim te worden uitgelegd. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en overbrengen van [slachtoffer 2] met het oogmerk van uitbuiting.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Ten aanzien van het werven heeft zij opgemerkt dat verdachte [slachtoffer 2] weliswaar via Facebook heeft benaderd, maar dat [slachtoffer 2] juist degene was die telkens actief contact met verdachte bleef zoeken, zoals te lezen is op pagina’s 617 en 623.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft [slachtoffer 2] leren kennen via Facebook in het jaar 2014 (pagina 608). Uit het dossier volgt dat zij contact hebben gehouden via onder andere Facebook. De rechtbank constateert echter dat niets naar voren is gekomen waaruit kan worden afgeleid dat hierdoor sprake was van werven met het oogmerk van uitbuiting door verdachte en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Nu evenmin is gebleken dat verdachte [slachtoffer 2] met het oogmerk van uitbuiting heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest of heeft opgenomen, zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
2.1.2.b. Dwingen of bewegen zich beschikbaar te stellen voor arbeid en/of diensten, dan wel handelingen ondernemen waarvan hij weet of vermoedt dat die ander zich beschikbaar stelt
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat [slachtoffer 2] een kwetsbaar meisje is dat in de periode vanaf eind november 2014 tot en met mei 2018, niet onafgebroken, in de tang heeft gezeten bij verdachte. Zij heeft onder dreiging van geweld en het openbaar maken van seksfilmpjes haar bankrekening en bankpas ter beschikking gesteld aan verdachte en strafbare feiten voor verdachte gepleegd.
Dit valt aan te merken als het verrichten van diensten, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 2] met enige terughoudendheid dient te worden bezien, nu deze inconsequent en tegenstrijdig is. Voorts heeft zij onder verwijzing naar jurisprudentie bepleit dat er geen sprake is van uitbuiten in de zin van artikel 273f, aanhef en onder 4⁰, Sr. Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot het afstaan van de bankpas door [slachtoffer 2] aan verdachte overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij haar pincode en bankpas aan verdachte heeft afgegeven. Vanaf 13 september 2016 verdween er voor het eerst geld van haar rekening (pagina 611). Verdachte heeft ter terechtzitting van 18 november 2019 bevestigd dat hij in het bezit was van de pincode en bankpas van [slachtoffer 2] .
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat [slachtoffer 2] is gedwongen om haar bankpas af te staan. Zij heeft haar pas afgestaan en was ervan op de hoogte dat er geld op haar rekening zou worden gestort (pagina 611). De rechtbank neemt de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen voor [slachtoffer 2] en het economisch voordeel voor verdachte wederom in acht bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van (oogmerk van) uitbuiting. De rechtbank concludeert op basis hiervan dat het vrijwillig afstaan van haar bankpas geen dienst dan wel uitbuiting oplevert in de zin van artikel 273f, aanhef en onder 4⁰, Sr. Evenmin is gebleken dat [slachtoffer 2] voor verdachte geld heeft gepind. De rechtbank gaat er van uit dat verdachte zelf de bedragen van de bankrekening van [slachtoffer 2] heeft gepind.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken. De rechtbank komt aan een nader betrouwbaarheidsoordeel inzake de verklaring van [slachtoffer 2] niet toe.
De rechtbank zal verdachte tevens vrijspreken ten aanzien van de ‘criminele uitbuiting’.
Er is immers geen enkel steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 2] dat zij ook daadwerkelijk strafbare feiten heeft gepleegd.
2.1.2.c. Voordeel trekken uit de uitbuiting
Nu de rechtbank evenals de raadsvrouw – en anders dan de officier van justitie – van oordeel is dat er geen sprake was van (oogmerk van) uitbuiting, kan evenmin worden geoordeeld dat verdachte hieruit voordeel heeft getrokken.
Daarom zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
2.1.2.d. Dwang (feit 1d)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat dezelfde dwangmiddelen als bij feit 1a [slachtoffer 2] hebben gedwongen om strafbare feiten te plegen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat nergens uit blijkt dat [slachtoffer 2] is gedwongen om een scooter/sieraden of een bankpas af te geven en diefstallen te plegen. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat zelfs als zij dit al gedaan heeft, zij dit geheel vrijwillig heeft gedaan. Gelet hierop dient verdachte te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van artikel 284, eerste lid, aanhef en onder 1⁰, Sr is vereist dat iemand ook daadwerkelijk is gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden. Er zijn weliswaar aanknopingspunten in het dossier aanwezig voor dwingend gedrag van verdachte, maar niet is komen vast te staan dat dit ook daadwerkelijk tot het plegen van strafbare feiten heeft geleid. De verklaringen van [slachtoffer 2] worden op dit punt immers niet bevestigd. Er is geen steunbewijs voor het plegen van diefstallen, de afgifte van een scooter/sieraden of iets met een bankpas toebehorende aan [naam 2] , gepleegd door [slachtoffer 2] .
Hierdoor heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat zij dergelijke handelingen heeft verricht. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
2.1.3.
[slachtoffer 3]
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer 3]
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer 3] afgelegde verklaringen heeft de raadsvrouw bepleit dat de verklaringen van [slachtoffer 3] inconsistent en niet eenduidig zijn. De raadsvrouw is – aan de hand van een selectie van verklaringen – primair van mening dat dit tot de conclusie moet leiden dat haar verklaringen niet voor het bewijs zou moeten worden gebruikt, subsidiair slechts dan indien de verklaringen worden bevestigd dan wel ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling van dit verweer omtrent de betrouwbaarheid de verklaringen van [slachtoffer 3] zelf, maar ook de verklaring van getuige [getuige 1] .
Getuige [getuige 1] is verpleegkundige in kliniek [naam 3] in [plaatsnaam 1] waar [slachtoffer 3] is binnengekomen toen zij achttien jaar was. Getuige [getuige 1] heeft als volgt over [slachtoffer 3] verklaard:
“Ze doet alles om de aandacht op zichzelf te richten Ik ben dan ook weleens gaan twijfelen over haar aandeel in de loverboys affaire en het misbruik. Het kan zijn dat [slachtoffer 3] zo ziek is, dat je kunt spreken van een psychopathische ontwikkeling. Ik heb wel eens gedacht dat ze een handlanger van [verdachte] zou kunnen zijn en nu probeert om hem een loer te draaien. Ze heeft ook wel eens gezegd dat ze mensen heeft gecharterd om mee te doen met het circuit, het afsluiten van telefoon abonnementen.’(pagina 1184).
[slachtoffer 3] heeft op 2 november 2017 verklaard dat ze verdachte voor het eerst heeft ontmoet toen zij wegging bij de [naam stichting] . Verdachte kwam toen naar [naam 4] in [plaatsnaam 2] , de plek waar [slachtoffer 3] verbleef na haar verblijf bij de [naam stichting] (pagina’s 855-856). Vervolgens heeft zij op 21 december 2017 verklaard dat ze verdachte al wel had gezien terwijl zij bij de [naam stichting] verbleef (pagina 866).
Op 2 november 2017 heeft [slachtoffer 3] verklaard dat ze geen idee heeft hoe verdachte aan haar DigiD gegevens is gekomen en dat het mogelijk is dat verdachte een keer heeft meegekeken terwijl zij deze aan het invullen was, aangezien ze niet weet hoe het anders kan (pagina’s 2428 en 2429). Echter is gebleken dat zij op 8 mei 2017 zelf deze gegevens aan verdachte heeft gegeven (pagina 951).
Op basis van deze selectie constateert de rechtbank dat er sprake is van grote tegenstrijdigheden en inconsistenties in de verklaringen van [slachtoffer 3] . Mede gelet op eerder genoemde verklaring van haar begeleider [getuige 1] , heeft de rechtbank ernstige twijfels bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3] . De rechtbank zal dan ook behoedzaam omgaan met haar verklaringen en hiervan slechts uitgaan voor zover haar verklaringen steun vinden in een ander bewijsmiddel.
2.1.3.a. Werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het werven van [slachtoffer 3] met het oogmerk van uitbuiting. Voorts speelt het gedragspatroon van verdachte hierin een rol en dient het begrip “werven” – gelet op de literatuur en wetgevingsgeschiedenis – ruim te worden uitgelegd. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en overbrengen van [slachtoffer 3] met het oogmerk van uitbuiting. Verdachte heeft haar immers opgehaald uit de zorginstelling waarin zij verbleef en haar naar de winkels gereden zodat zij daar telefoonabonnementen kon afsluiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Ten aanzien van het werven heeft zij opgemerkt dat [slachtoffer 3] degene is geweest die verdachte een vriendschapsverzoek heeft gestuurd op Facebook. Het contact is aldus door een actieve rol van [slachtoffer 3] tot stand gekomen. Ten aanzien van het vervoeren is het enkele meegaan van verdachte naar telefoonwinkels onvoldoende om van vervoeren in de zin van artikel 273f, aanhef en onder 1⁰, Sr te kunnen spreken.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot het werven van [slachtoffer 3] overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij verdachte heeft ontmoet via [slachtoffer 2] en dat het contact telefonisch verliep (pagina 855). Echter, de officier van justitie heeft in zijn requisitoir reeds aangegeven dat dit telefonische contact niet nader is onderbouwd.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen in het kader van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3] , zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het werven van [slachtoffer 3] met het oogmerk van uitbuiting.
Vervolgens heeft de officier van justitie aangevoerd dat sprake is van vervoeren/overbrengen met het oogmerk van uitbuiting, nu verdachte [slachtoffer 3] naar telefoonwinkels in [plaatsnaam 3] heeft gebracht om abonnementen af te sluiten. De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 3] uiteindelijk één telefoonabonnement heeft afgesloten (pagina 890).
Gelet op de aard en duur van deze activiteiten, alsmede de geringe beperkingen die deze voor [slachtoffer 3] hebben meegebracht en het geringe economisch voordeel voor verdachte is de rechtbank van oordeel dat hier geen sprake is van (het oogmerk van) uitbuiting.
Ook was van noemenswaardige beperkingen in haar bewegingsvrijheid of anderszins geen sprake.
Evenmin volgt uit overige omstandigheden dat sprake was van (oogmerk van) uitbuiting in voormelde zin, zodat vrijspraak dient te volgen.
Nu evenmin is gebleken dat verdachte [slachtoffer 3] met het oogmerk van uitbuiting heeft gehuisvest of heeft opgenomen, zal de rechtbank verdachte tevens vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
2.1.3.b. Dwingen of bewegen zich beschikbaar te stellen voor arbeid en/of diensten, dan wel handelingen ondernemen waarvan hij weet of vermoedt dat die ander zich beschikbaar stelt
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat [slachtoffer 3] een kwetsbaar meisje is en hier heeft verdachte misbruik van gemaakt. Hij heeft de liefdesrelatie gebruikt om haar diensten voor hem te laten verrichten. Zij heeft niet alleen een telefoonabonnement voor verdachte afgesloten, maar ook haar bankpas met pincode afgestaan zodat verdachte daarmee transacties/geldopnames heeft kunnen verrichten. Voorts heeft zij haar DigiD-gegevens aan verdachte afgegeven zodat verdachte hiermee kon frauderen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar jurisprudentie bepleit dat er ten aanzien van de gedwongen afgifte van haar bankpas/code geen sprake is van uitbuiten in de zin van artikel 273f, aanhef en onder 4⁰, Sr. Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Zoals hierna zal blijken, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 3] haar bankpas/pincode en haar DigiD-gegevens aan verdachte heeft afgegeven. Dit levert evenwel geen mensenhandel op, nu niet gebleken is dat verdachte dit heeft gedaan met het oogmerk van uitbuiting.
De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
2.1.3.c. Voordeel trekken uit de uitbuiting
Nu de rechtbank evenals de raadsvrouw – en anders dan de officier van justitie – van oordeel is dat er geen sprake was van (oogmerk van) uitbuiting, kan evenmin worden geoordeeld dat verdachte hieruit voordeel heeft getrokken.
Daarom zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
2.1.3.d. Wederrechtelijk gebruik maken van de identiteit [slachtoffer 3] (feit 1e)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Verdachte beschikte over de identificerende persoonsgegevens van [slachtoffer 3] , te weten haar DigiD inloggegevens. [2] Verdachte heeft deze gegevens aan zijn broer [naam 5] gegeven en aan hem gevraagd in te loggen op de website van de Belastingdienst met de bedoeling om geld te verdienen. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van feit 1e.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. [naam 5] is veroordeeld voor dit feit als pleger en hij is vrijgesproken van het medeplegen. Het dossier bevat geen bewijs dat sprake is van medeplegen door verdachte. Tevens volgt uit de toelichting ter terechtzitting op haar civielrechtelijke vordering dat zij helemaal geen belastingschuld heeft.
Beoordeling door de rechtbank
Op 27 juli 2017 is via de website van de Belastingdienst huurtoeslag op naam van [slachtoffer 3] aangevraagd. [4] Vermoedelijk naar aanleiding van deze aanvraag heeft de Belastingdienst € 570,00 op de bankrekening van [slachtoffer 3] gestort. Dit betreft een voorschot aan huurtoeslag voor de maanden januari tot en met april 2017, terwijl [slachtoffer 3] in 2017 niet zelfstandig een woning heeft gehuurd. [5] [slachtoffer 3] heeft geen toestemming gegeven aan verdachte om huurtoeslag aan te vragen op haar naam. [6]
De rechtbank overweegt omtrent het nadeel het volgende. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 231b Sr (Kamerstukken II 2012-2013 33352, 7), leidt de rechtbank af dat het belang van dat artikel niet louter strekt tot bescherming van degene wiens persoonsgegevens worden misbruikt. Schade door het vervuilen van overheidsdatabases met valselijk aan een persoon gelinkte informatie wordt expliciet genoemd als nadeel dat voortkomt uit misbruik van identificerende persoonsgegevens. Hieruit leidt de rechtbank af dat artikel 231b Sr mede strekt tot het beschermen van de overheid tegen vervuiling van databases.
De rechtbank overweegt verder dat ook het belang van [slachtoffer 3] door dit artikel wordt beschermd, nu misbruik is gemaakt van haar identificerende persoonsgegevens door het aanvragen van huurtoeslag. Van belang is daarbij dat de Belastingdienst daadwerkelijk is overgegaan tot uitbetaling aan [slachtoffer 3] . Zij heeft een onterechte betaling ontvangen, hetgeen leidt tot een verplichting tot terugbetaling met mogelijke bijkomende kosten. Dat [slachtoffer 3] op dit moment geen belastingschuld heeft, betekent niet dat zij hiervan geen nadeel heeft ondervonden. Ook is sprake van nadeel aan de zijde van de Belastingdienst, vanwege het moeten terugvorderen van dit voorschot en de onbevoegde mutatie op de website, die als een vervuiling van een overheidsdatabase in voormelde zin dient te worden aangemerkt.
Dit feit acht de rechtbank derhalve overtuigend bewezen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Verdachte heeft de DigiD gegevens van [slachtoffer 3] ontfutseld. [7] Tevens heeft verdachte zijn broer [naam 5] verzocht om hiermee in te loggen en huurtoeslag aan te vragen. [8] Vervolgens is op 8 mei 2017 via WhatsApp door verdachte aan een persoon die verdachte aanspreekt als ‘broertje’ onder meer gecommuniceerd:
“zitten jullie al erin”en
“Wat kan k op haar verdienen”. [9] Tot slot was verdachte ervan op de hoogte dat [naam 5] toeslagen had aangevraagd. [10]
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn broer [naam 5] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Aldus acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen aan dit feit bewezen. Het betoog van de raadsvrouw dat [naam 5] van het medeplegen is vrijgesproken maakt dit oordeel niet anders.
2.1.3.e. Diefstal in vereniging door middel van valse sleutels (feit 1f)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 3 april 2017 is € 5,57 overgeboekt vanaf de bankrekening [nummer 1] ten name van [slachtoffer 3] naar de bankrekening van [naam 6] . [11] Op 5 mei 2017 heeft een overboeking plaatsgevonden van € 19,86 en € 109,14 vanaf de bankrekening van [slachtoffer 3] naar de bankrekening van [naam 6] . [12] Voorts heeft [slachtoffer 3] op 24 oktober 2017 haar bankpas behorende bij bankrekening [nummer 1] aan verdachte afgegeven. [13] Op 31 oktober 2017 heeft een pintransactie van € 0,39 bij de [naam 7] in Nijmegen plaatsgevonden. [14] Op 2 november werd bij verdachte een bankpas behorende bij bankrekening [nummer 1] ten name van [slachtoffer 3] aangetroffen. [15]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan van feit 1f.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot dit feit aangevoerd dat verdachte de bankpas met bijbehorende pincode van [slachtoffer 3] rechtmatig heeft verkregen. Zij was ervan op de hoogte dat er overschrijvingen werden gedaan vanaf haar bankrekening naar [naam 6] en zij heeft in eerste instantie ook toestemming gegeven dat gebruik mocht worden gemaakt van haar bankpas met bijbehorende pincode. Gelet hierop is er geen sprake van het wederrechtelijk toe-eigenen met valse sleutels en dient verdachte te worden vrijgesproken van feit 1f.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot het verweer dat ziet op de wederrechtelijke toe-eigening overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij de overboekingen naar [naam 6] niet zelf heeft verricht en dat verdachte op 3 april 2017 haar bankpas al in zijn bezit had. [16] Dat zij [naam 6] niet kent wordt ondersteund door een Facebook Messenger gesprek tussen verdachte en [slachtoffer 3] op 12 mei 2017:
“12-5-2017 7:45:24(UTC+O)Direction:lncoming, [nummer 2] ( [slachtoffer 3] )
eey wie is [naam 6]
12-5-2017 10:38:30(UTC+O)Direction:Outgoing, [nummer 3] ( [verdachte] )
[naam 6] ” (...)
“12-5-2017 19:48:48(UTC+O)Direction:lncoming, [nummer 2] ( [slachtoffer 3] )
Ja heel fijn maar al mijn geld gaat weg naar die [naam 6] dus geef dat maar eerst terug
14-5-201714:42:13(UTC+O)Direction:Outgoing, [nummer 3] ( [verdachte] )
ik kwam je ook dingen brengen hoor die geld krijg je heus wel trg hoor” [17]
Uit het voorgaande vloeit voort dat verdachte de overboekingen aan [naam 6] heeft verricht, terwijl [slachtoffer 3] geen toestemming heeft gegeven aan verdachte voor het uitgeven van haar geld. Het is in dit kader irrelevant op welke wijze verdachte deze bankpas en pincode heeft gekregen. De rechtbank overweegt dat het onbevoegd gebruikmaken van een bankpas met bijbehorende pincode van een ander, voor zover transacties worden verricht waartoe men niet gemachtigd is, maakt dat sprake is van een valse sleutel. De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geldbedragen van [slachtoffer 3] heeft overgeboekt aan [naam 6] , te weten € 5,57, € 19,86 en € 109,14.
Ten aanzien van de pintransactie bij de [naam 7] heeft getuige [getuige 2] verdachte herkend op de camerabeelden bij de [naam 7] . [18] Voorts heeft verdachte verklaard dat ‘
het zou kunnen’dat hij toen contactloos heeft betaald bij de [naam 7] . [19] Op basis van de wettige bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte degene was die op 31 oktober 2017 € 0,39 heeft gepind bij de [naam 7] in Nijmegen met de bankpas van [slachtoffer 3] .
De rechtbank is tot slot van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten bevat dat verdachte deze diefstallen in vereniging heeft gepleegd en evenmin dat hij de onder dit feit ten laste gelegde geldopnames heeft verricht bij pinautomaten. De rechtbank zal hem hiervan vrijspreken.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit het dossier wel voortvloeit dat verdachte al dan niet in vereniging op 31 oktober 2017 heeft getracht een bedrag van € 250,00 te pinnen van de rekening van [slachtoffer 3] met gebruikmaking van haar bankpas bij de [naam bank] (pagina 1030) en bij de GWK in Nijmegen (pagina 1052). Echter, poging tot diefstal is niet ten laste gelegd.
2.1.4.
[slachtoffer 4]
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer 4]
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer 4] afgelegde verklaringen heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht deze niet mee te wegen in het bewijs, omdat ze naar de mening van de verdediging onbetrouwbaar, inconsequent en kennelijk leugenachtig zijn. De gebeurtenis op 24 december 2017 heeft niet plaatsgevonden, waardoor de feitelijkheden van de tenlastelegging niet bewezen kunnen worden verklaard. Behalve de verklaring van [slachtoffer 4] bevat het dossier geen enkel bewijs dat zij daadwerkelijk is afgeperst door verdachte om haar bankpas af te geven en TAN-codes te verstrekken. Concluderend dient verdachte te worden vrijgesproken van alle feiten op de tenlastelegging die betrekking hebben op [slachtoffer 4] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er weliswaar onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer 4] omtrent de gebeurtenissen op 24 december 2017, maar dat is anders ten aanzien van 27 december 2017. Het dossier toont aan dat [slachtoffer 4] op 27 december 2017 naar Nijmegen is gereisd en toen haar bankpas heeft afgestaan aan verdachte. Vervolgens zijn vanaf dat moment ook de onrechtmatige transacties van haar bankrekening begonnen. Gelet hierop is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte langere tijd misbruik heeft gemaakt van de bankpas en inloggegevens van [slachtoffer 4] voor een totaal schadebedrag van € 4.773,63.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan (het oogmerk van) uitbuiting. In dit kader zijn de verklaringen van [slachtoffer 4] van belang. De rechtbank zal daarom eerst de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 4] beoordelen.
Op 17 december 2017 heeft verbalisant [verbalisant 3] contact gehad met de moeder van [slachtoffer 4] . Zij heeft verklaard dat haar dochter onzedelijk zou zijn betast door verdachte (pagina 1579). Vervolgens heeft [slachtoffer 4] op 23 januari 2018 aangifte tegen verdachte gedaan, mede vanwege een incident dat op 24 december 2017 – dus na het hiervoor genoemde gesprek – zou hebben plaatsgevonden en waarbij verdachte haar onzedelijk zou hebben betast (pagina 1589 e.v.).
In de aangifte heeft [slachtoffer 4] over het laatste contact met verdachte het volgende verklaard:
“V: Wanneer heb je voor het laatst bericht van hem ontvangen via facebook?
A: Dat is tot december 2017 geweest.”(pagina 1589).
“V: Heb je op een andere manier nog contact gehad met [verdachte] ?
A: Nee.
V: Wanneer hoor je weer wat van [verdachte] ?
A: Dat was op een zondag. Ik werkte die dag in Amsterdam bij de kliniek. De datum was 24 december 2017.”(pagina 1590).
De politie heeft een Excel-overzicht gemaakt dat ziet op de historische verkeersgegevens van telefoonnummer [nummer 4] en [nummer 5] . Dit laatste nummer was in gebruik bij [slachtoffer 4] . Gebleken is dat het telefoonnummer [nummer 4] in gebruik was bij verdachte (pagina 1656). Hieruit volgt dat er in de periode vanaf 23 december 2017 tot 14 januari 2018 in totaal minstens 1374 keer telefonisch contact is geweest tussen deze telefoonnummers. De rechtbank concludeert dat – in tegenstelling tot de verklaring van [slachtoffer 4] – er wel (telefonisch) contact heeft plaatsgevonden tussen de telefoonnummers van verdachte en [slachtoffer 4] voor 24 december 2017.
Voorts heeft [slachtoffer 4] verklaard dat verdachte haar tijdens het incident op 24 december 2017 heeft medegedeeld dat zij woensdag naar Nijmegen moest komen. Zij heeft die woensdag
(de rechtbank begrijpt woensdag 27 december 2017)een sms-bericht ontvangen van een onbekend nummer met hierin een vraagteken. [slachtoffer 4] is ervan uitgegaan dat dit telefoonnummer van verdachte was (pagina’s 1592-1593). Uit het eerder genoemde Excel-overzicht volgt echter dat in de periode van 24 december tot en met 27 december 2017 meermalen telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen de telefoonnummers van [slachtoffer 4] en verdachte, zodat [slachtoffer 4] juist heel goed moet hebben geweten welk nummer van verdachte was.
[slachtoffer 4] heeft verder verklaard dat zij op 31 januari 2018 om 15.24 uur een bericht via WhatsApp had ontvangen van het telefoonnummer [nummer 6] . Hierin stond:
“Jogens hebben me genaait ben met ietsbezig breng k je geld alsjewilt grt mij’(pagina 1650).
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij dit telefoonnummer niet herkende, maar wel dacht dat het WhatsApp-bericht van verdachte afkomstig was (pagina 1649). Het telefoonnummer [nummer 6] is inderdaad eveneens in gebruik bij verdachte (pagina 1666). Verder heeft [slachtoffer 4] bij de rechter-commissaris op 30 januari 2019 verklaard dat het moment dat zij voor het laatst contact heeft gehad met verdachte is gelegen voor het moment dat zij haar aangifte heeft gedaan (pagina 2 van het proces-verbaal getuigenverhoor). Zij deed haar aangifte op 23 januari 2018.
Uit een Excel-overzicht volgt dat [slachtoffer 4] in de periode van 12 januari 2018 tot en met 15 januari 2018 146 keer contact heeft gehad met het nummer dat in gebruik was bij verdachte. De rechtbank concludeert dat het telefoonnummer [nummer 6] voor haar dus niet onbekend kon zijn.
[slachtoffer 4] heeft tevens een stellige en voor verdachte zeer belastende verklaring afgelegd omtrent onder andere een incident dat zou hebben plaatsgevonden op 24 december 2017 rond 18.30 uur te Amsterdam. Het dossier bevat echter concrete aanknopingspunten dat [slachtoffer 4] niet naar waarheid heeft verklaard. De rechtbank verwijst hiervoor naar de zendmastgegevens (pagina’s 1659 en 1759 e.v.). Hieruit volgt dat het telefoontoestel dat toentertijd in gebruik was bij verdachte met het telefoonnummer [nummer 4] om 18.15 uur in de omgeving van [plaatsnaam 4] bevond. Voorts heeft [slachtoffer 4] tegenstrijdig verklaard over de telefoon die verdachte toen bij zich zou hebben (pagina’s 1582, 1592 en 1663) en over het verwijderen van een Facebookgesprek (pagina’s 1592 en 1670). Dat zij bij de rechter-commissaris alles was vergeten doordat zij een EMDR-therapie heeft ondergaan komt de rechtbank ongeloofwaardig voor.
De rechtbank is dan ook – evenals de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat hetgeen [slachtoffer 4] hierover heeft verklaard niet geloofwaardig is.
De rechtbank constateert dat er sprake is van forse, met elkaar onverenigbare tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van [slachtoffer 4] enerzijds en de inhoud van de overige bewijsmiddelen anderzijds. Dit betreft eveneens de delen van haar verklaring die zien op wat er na 24 december 2017 zou hebben plaatsgevonden. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 4] onbetrouwbaar en zal deze niet gebruiken voor het bewijs.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan enige onder artikel 273f Sr te scharen gedraging, alsmede voor de ten laste gelegde afpersing/afdreiging (feiten 1g en 1h) ten aanzien van [slachtoffer 4] .
De rechtbank zal verdachte dan ook geheel vrijspreken ten aanzien van al het tenlastegelegde dat betrekking heeft op [slachtoffer 4] .
2.1.5.
[slachtoffer 5]
2.1.5.a. Werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier voortvloeit dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het werven van [slachtoffer 5] met het oogmerk van uitbuiting. Voorts speelt het gedragspatroon van verdachte hierin een rol en dient het begrip “werven” – gelet op de literatuur en wetgevingsgeschiedenis – ruim te worden uitgelegd. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en overbrengen van [slachtoffer 5] . Hij is immers met haar naar telefoonwinkels gereden met het oogmerk van uitbuiting.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Ten aanzien van het werven heeft zij opgemerkt dat [slachtoffer 5] verdachte heeft leren kennen via een vriendin die op dezelfde school als verdachte zat (pagina 2048). Met betrekking tot het vervoeren is het enkele meegaan van verdachte naar de telefoonwinkel onvoldoende om van vervoeren in de zin van artikel 273f, aanhef en onder 1⁰, Sr te kunnen spreken. Voorts heeft [slachtoffer 5] verklaard dat zij ermee heeft ingestemd dat de telefoons verkocht zouden worden en zij de helft van de opbrengst zou krijgen. Tevens heeft zij zelfs geprobeerd om een vriendin van haar te regelen die ook een telefoonabonnement op haar naam zou zetten (pagina 2054). [slachtoffer 5] wist precies wat zij deed en wilde op deze manier geld verdienen.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot het werven begrijpt de rechtbank uit de verklaring van [slachtoffer 5] dat een vriendin haar aan verdachte heeft voorgesteld. Vervolgens is [slachtoffer 5] daadwerkelijk eind 2016 met verdachte in contact gekomen via Facebook (pagina 2048). Echter, zoals ook de officier van justitie in zijn requisitoir reeds heeft onderkend, dit is verder niet onderbouwd. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 5] heeft geworven met het oogmerk van uitbuiting en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat sprake is van vervoeren en overbrengen met het oogmerk van uitbuiting. [slachtoffer 5] heeft verklaard dat zij samen met verdachte twee telefoonabonnementen heeft afgesloten (pagina 2053). Zij heeft een contract van één abonnement overgelegd (pagina 2056). Verdachte heeft ter terechtzitting van 18 november 2019 verklaard dat hij twee telefoons voor [slachtoffer 5] heeft verkocht. De rechtbank heeft dan ook de overtuiging dat [slachtoffer 5] twee telefoonabonnementen heeft afgesloten. [slachtoffer 5] heeft verklaard dat zij voor het afsluiten van de telefoonabonnementen wel wat heeft gekregen (pagina 2051).
Gelet op de aard en duur van deze werkzaamheden, alsmede de beperkingen die deze voor [slachtoffer 5] hebben meegebracht en het economisch voordeel voor verdachte is de rechtbank echter van oordeel dat hier geen sprake is van (het oogmerk van) uitbuiting. Ook was van noemenswaardige beperkingen in haar bewegingsvrijheid of anderszins geen sprake. Evenmin volgt uit overige omstandigheden dat sprake van (oogmerk) van uitbuiting in voormelde zin. Tevens lijkt het erop alsof niet alleen verdachte, maar ook [slachtoffer 5] hier financieel van heeft geprofiteerd.
Nu ook is niet gebleken dat verdachte [slachtoffer 5] met het oogmerk van uitbuiting heeft gehuisvest of heeft opgenomen, zal de rechtbank verdachte tevens vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
2.1.5.b. Dwingen of bewegen zich beschikbaar te stellen voor arbeid en/of diensten, dan wel handelingen ondernemen waarvan hij weet of vermoedt dat die ander zich beschikbaar stelt
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte niet alleen telefoonabonnementen heeft afgesloten voor verdachte, maar door middel van misleiding [slachtoffer 5] eveneens heeft bewogen tot het beschikbaar stellen van haar bankrekening voor fraude. Tevens heeft zij haar [naam 8] -pas aan verdachte moeten afstaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar jurisprudentie bepleit dat er geen sprake is van uitbuiten in de zin van artikel 273f, aanhef en onder 4⁰, Sr. Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 5] heeft met betrekking tot de [naam 8] -pas verklaard dat zij € 0,01 ter verificatie moest overmaken naar [naam 8] (pagina 2050). Het rekeningnummer [nummer 7] is op 30 november 2017 geopend op naam van [slachtoffer 5] (pagina’s 2017 en 2018). Op 29 januari 2018 is bij verdachte een [naam 8] -pas aangetroffen op naam van [slachtoffer 5] (pagina 1946).
[slachtoffer 5] was ook in het bezit van een [naam 9] . Zij heeft ten aanzien van de [naam 9] verklaard dat zij deze pas met bijbehorende pincode aan verdachte heeft gegeven (pagina 2051). Uit onderzoek naar de bankrekening van [slachtoffer 5] vloeit voort dat op 6 december 2017 een drietal transacties heeft plaatsgevonden die zijn te relateren aan fraude. Dit betreft een totaalbedrag van € 5789,05. Op diezelfde dag – vier minuten na de laatste transactie – is vervolgens een bedrag van € 5700,00 aan contanten opgenomen (pagina 2008).
[slachtoffer 5] heeft hierover verklaard:
“Hier doelde hij dan die fraude met de pinpas en met het afsluiten van de telefoonabonnementen.”(pagina 2048).
“ Jij hebt onlangs aangifte gedaan van vermissing van je bankpas. Je bent deze pas kwijtgeraakt tussen 3 en 6 december 2017. Dit gaat om een bankpas van de [naam bank] behorende bij de bankrekening [nummer 8] .
Dat klopt dus niet helemaal. Ik ben mijn pasje nooit kwijtgeraakt. Ik had met [verdachte] afgesproken dat ik mijn pas en bijbehorende pincode aan hem moest geven. Er was namelijk iemand die nog geld aan hem moest betalen en als hij mijn [naam 9] daar voor mocht gebruiken zou hij eerder aan het geld komen. Want degene van wie hij nog dat geld kreeg had ook een [naam rekening] en anders zou het 2 of 3 dagen langer duren. Hierna zou ik mijn pasje weer van hem terugkrijgen.”(p. 2051).
(...)
Uiteraard heb ik de namen en de bedragen gezien op mijn internetbankieren. Ik ken deze echt niet en ook de bedragen zeggen mij niets. De afspraak was ook dat [verdachte] deze bedragen dan vervolgens weer zou pinnen bij een betaalautomaat. Het enige wat ik nog wel voor [verdachte] heb gedaan is dat ik mijn dag limiet verhoogd had naar 2000. Hierdoor kon hij dus grotere bedragen in 1 keer er weer van af halen.”(pagina’s 2051-2052).
De rechtbank constateert dat [slachtoffer 5] haar [naam 9] met bijbehorende pincode aan verdachte heeft afgegeven en geld heeft overgemaakt voor de opening van een [naam 8] –rekening. Er moet van worden uitgegaan dat zij heeft doorzien dat verdachte daarmee strafbare feiten zou gaan plegen. Hiervoor acht de rechtbank met name redengevend dat [slachtoffer 5] heeft verklaard dat verdachte ‘
doelde (op) het doen van fraude met haar pinpas’. Dat zij wist van de strafbare feiten blijkt temeer uit het feit dat [slachtoffer 5] daarbij een actieve rol heeft gehad, gezien het tijdig door haar verhogen van haar daglimiet en het doen van een valse aangifte. Naar de uiterlijke schijn ontstaat hierdoor het beeld dat [slachtoffer 5] “medepleger”, dan wel “medeplichtig” is geweest. De rechtbank concludeert dat op basis van deze wetenschap en haar actieve rol er geen sprake is van mensenhandel in de zin van artikel 273f, aanhef en onder 4⁰, Sr, nu niet is gebleken van uitbuiting.
De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
2.1.5.c. Voordeel trekken uit de uitbuiting
Nu de rechtbank evenals de raadsvrouw – en anders dan de officier van justitie – van oordeel is dat er geen sprake was van (oogmerk van) uitbuiting, kan evenmin worden geoordeeld dat verdachte hieruit voordeel heeft getrokken.
Daarom zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
2.1.5.d. Oplichting (feit 1i)
Gelet op het feit dat [slachtoffer 5] wist dat er met haar bankrekening fraude werd gepleegd had zij de oplichting zoals is tenlastegelegd onder feit 1i eveneens moeten doorzien.
De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
2.1.6
Poging tot oplichting van de [naam 1] (feit 3)
De feiten
Op 7 maart 2018 omstreeks 17.29 uur is met het e-mailadres [e-mailadres 1] een account aangemaakt op de website van de [naam 1] . [20] Aansluitend is getracht goederen aan te schaffen via deze webwinkel. [21] [slachtoffer 11] heeft niet zelf geprobeerd om deze aankoop te doen en niemand anders toestemming gegeven dit namens haar te doen. [22]
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Enkel het doorsturen van een schermafdruk en het verzenden van de woorden
‘Ze heeft gelk’ –van welk laatste vier letters niet vaststaat waar het betrekking op heeft – is naar de mening van de raadsvrouw onvoldoende om te spreken van medeplegen van poging tot oplichting.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot oplichting. Gelet op de eerdere vrijspraken van de medeverdachten dient hij wel te worden vrijgesproken van het medeplegen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, Sr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Bij de oplichtingsmiddelen die bestaan uit het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid, gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de 'persoon' van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen teneinde daarvan misbruik te maken. Bij listige kunstgrepen gaat het in vergelijkbare zin in de kern om meer dan een enkele misleidende feitelijke handeling die een onjuiste voorstelling van zaken in het leven kan roepen.
De rechtbank stelt vast dat iemand die niet [slachtoffer 11] is, zich wel als haar heeft voorgedaan. Aldus is gebruik gemaakt van een valse naam. Verder is met een vals e-mailadres een account aangemaakt bij de webwinkel van de [naam 1] . [23] Daarmee is de indruk gewekt dat dit is gedaan door ‘ [slachtoffer 11] ’ die een aankoop wilde doen. Gelet op deze presentatie zou de [naam 1] kunnen overgaan tot levering van de bestelling. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een poging tot oplichting waarbij gebruik is gemaakt van een valse naam en van listige kunstgrepen.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Op 14 maart 2018 is de telefoon van verdachte in beslag genomen. [24]
Uit onderzoek aan deze telefoon is gebleken dat vanaf telefoonnummer [nummer 9] op 6 maart 2018 om 21.07 uur vlak na elkaar vier mediabestanden zijn verstuurd naar telefoon-nummer + [nummer 6] . Laatstgenoemd telefoonnummer is in gebruik bij verdachte. [25] Deze foto’s betreffen schermafdrukken van de voor-en achterkant van de creditcard van [slachtoffer 11] , alsmede de identificerende bladzijden uit haar paspoort. [26]
Verder blijkt uit de internetgeschiedenis van de telefoon van verdachte dat op 7 maart 2018 tussen 17.18 uur en 17.26 uur is gezocht binnen de website van de [naam 1] naar luxe goederen. [27] In de data afkomstig van de telefoon van verdachte staat een gebruikersaccount opgeslagen voor de website https://www.debijenkorf.nl. Het account is op 7 maart 2018 aangemaakt om 17.29 uur met als gebruikersnaam [e-mailadres 1] . [28]
Tevens is vanaf het telefoonnummer [nummer 10] op 7 maart 2018 om 17.38 uur een screenshot gestuurd naar de telefoon van verdachte. Op deze foto is een betaalscherm te zien van een Mastercard van de [naam 10] bank met een betaling op 7 maart 2018 gericht aan de [naam 1] van € 583,95. Tevens zijn de laatste vier cijfers van een creditcard te zien, die overeenkomen met de laatste vier cijfers van de creditcard van [slachtoffer 11] . Het veld met de TAN-code is leeg, met hieronder de vraag “Geen TAN-code ontvangen?”. [29]
Op 7 maart 2018 stuurde verdachte vervolgens naar [nummer 9] :
"7-3-2018 17:38:59(UTC+1)Richting:Uitgaand, [nummer 6] [naam 11]=>
To: [nummer 11] [naam 12]
Zij heeft gelk
[nummer 11] [naam 12] 7-3-2018 19:53:46(UTC+1) 7-3-2018 20:02:43(UTC+1)
7-3-2018 17:39:00(UTC+1 )Richting:Uitgaand, [nummer 6] [naam 11]=>
To: [nummer 11] [naam 12]
Geluk". [30]
De rechtbank is van oordeel dat “
Zij heeft gelk”bedoeld moet zijn als
“Zij heeft geluk”,nu het direct daarna verzonden berichtje met
“Geluk”aan te merken is als een correctie op hetgeen verdachte daarvoor heeft gestuurd. De rechtbank neemt hierbij tevens het tijdstip in aanmerking. Verdachte heeft dit namelijk om 17.38 uur verstuurd. De rechtbank begrijpt dat hij dit heeft verzonden nadat hij zelf het screenshot heeft ontvangen met de vermelding “geen Tan-code ontvangen?” waaruit blijkt dat de betaling niet kan worden afgerond. [31] Hierdoor was verdachte ervan op de hoogte dat er zou worden ingelogd. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer anderen is komen vast te staan.
De rechtbank heeft op basis van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging dat verdachte zich, in nauwe en bewuste samenwerking met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van poging tot oplichting.
2.2
Zaak II – wederspannigheid (parketnummer 05/062616-18) [32]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte is op 31 maart 2018 op het station in Nijmegen aangehouden door buitengewoon opsporingsambtenaren [naam 13] en [naam 14] op verdenking van het reizen zonder een geldig vervoersbewijs en het niet voldoen aan de identificatieplicht. [33]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan tenlastegelegde, te weten het zich verzetten tegen zijn aanhouding op het station in Nijmegen. De officier van justitie heeft hierbij te kennen gegeven dat uit het dossier voldoende duidelijk blijkt dat het gaat om de pleegdatum 31 maart 2018.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu niet bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op 31 maart 2018, omdat in het proces-verbaal van bevindingen wordt gesproken over 31 oktober 2018. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat de verbalisanten hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
Beoordeling door de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de datum 31 oktober 2018 in het proces-verbaal van bevindingen van 31 maart 2018 op pagina 9 en 10 een kennelijke beschrijving betreft. Het proces-verbaal van aanhouding (pagina’s 6 en 7) vermeldt immers wel 31 maart 2018 als pleegdatum en is door dezelfde verbalisanten opgemaakt als het eerdergenoemde proces-verbaal van bevindingen. In beide processen-verbaal zijn dezelfde plaats en tijdstip van aanhouding vermeld. Bovendien maken beide processen-verbaal melding van hetzelfde politieregistratie-nummer (te weten [nummer 12] ) en hetzelfde “uitstel van betaling nummer” ( [nummer 13] ). Daarbij zat verdachte van 18 mei 2018 tot en met 17 december 2018 gedetineerd in het kader van de zaak met parketnummer 05/881721-17, zodat hij niet kan zijn aangehouden op het station in Nijmegen op 31 oktober 2018.
Uit het proces-verbaal van bevindingen [34] komt het volgende naar voren.
Verbalisant [naam 13] zag dat een man zonder uit te checken door de poortjes op station Nijmegen liep. Hij zag dat de man kracht zette met zijn lichaam tegen de deurtjes van het poortje en hoorde de alarmbellen van het poortje afgaan. Verbalisant zag dat de man een schoppende beweging maakte met zijn been waarna het poortje opende. Hij en zijn collega [naam 14] spraken de man aan en vroegen hem tweemaal om zijn vervoersbewijs. Omdat de man daarop niet reageerde, vorderde [naam 13] een geldig identiteitsbewijs ter inzage van de man. De man wilde weglopen en daarom pakte [naam 13] hem vast bij zijn jas. [naam 13] voelde dat de man zich wilde losrukken. Hij attendeerde de man erop dat hij was aangehouden inzake de Wet op de identificatieplicht. Hij en [naam 14] zagen dat de man zijn rechterschouder met kracht in hun richting bewoog, waarna zij de man vastgrepen bij zijn armen en hem tegen de muur dwongen. Zij voelden dat de man zich verzette tegen hun handelingen door in tegengestelde richting te bewegen dan zij hem trachtten te bewegen. Zij zagen en voelden dat de man zijn beide handen in zijn jaszak stopte en kracht zette, zodat zij geen controle over hem kregen. [naam 13] en [naam 14] probeerden diens handen uit zijn jaszak te halen om hem te kunnen boeien. De man verzette zich echter hevig tegen zijn aanhouding. Zij voelden dat de man wild met zijn lichaam bewoog om zich kennelijk los te rukken. Zij zagen en voelden dat hij zijn handen in zijn zakken hield en zich in tegengestelde richting bleef bewegen dan de verbalisanten hem trachtten te bewegen. De man bleek verdachte [verdachte] te zijn. [35]
Voorafgaand aan het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs van verdachte heeft verbalisant [naam 13] uit de voornoemde handelingen van verdachte geconcludeerd dat verdachte niet reisde met een geldig vervoersbewijs. Verdachte heeft dit ook bevestigd tijdens het verhoor nadien. [36] Hij en verbalisant [naam 14] waren in hun hoedanigheid van Buitengewoon Opsporingsambtenaar, aangesteld in Domein IV Openbaar Vervoer dan ook bevoegd op grond van artikel 8, tweede lid, van de Politiewet 2012 tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs van verdachte. Verdachte voldeed niet aan deze verplichting ex artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht.
Gelet hierop waren de verbalisanten bevoegd om verdachte aan te houden op verdenking van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht, zodat zij handelden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening toen zij verdachte aanhielden. Dat verdachte niet heeft meegekregen dat inzage van zijn identiteitsbewijs was gevorderd, acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op de in het proces-verbaal van bevindingen omschreven gang van zaken.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
2.3
Zaak III – vernieling van de fiets van [naam 15] (parketnummer 05/113068-18) [37]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 15] , pagina’s 3 en 4;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 november 2019.
2.4
Zaak IV – diefstallen van [slachtoffer 7] , [slachtoffer 9] en [slachtoffer 8] (parketnummer 05/780009-19) [38]
Ten aanzien vanfeiten 1 tot en met 3– diefstallen van een telefoon, bankpas en geld van [slachtoffer 7]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
heeft aangifte gedaan van diefstal van haar telefoon, een [merk telefoon] met IMEI-nummer [nummer 14] , op 14 januari 2019 in Nijmegen. [39] Verdachte heeft op 2 februari 2019 zonder toestemming van [slachtoffer 7] € 1.200,- van haar bankrekeningnummer [nummer 15] in Kranenburg (Duitsland) gepind. [40]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de telefoon en bankpas van [slachtoffer 7] (feit 1 en 2), alsmede van € 1200,- van haar rekening met de door hem gestolen bankpas (feit 3). De officier van justitie heeft in dit kader aangevoerd dat dit volgt uit de geldopnames van de bankrekening van [slachtoffer 7] , haar verklaring dat zij die opnames niet heeft gedaan en de camerabeelden waarop te zien is dat verdachte een geldopname doet.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder 1 en 2 (diefstal van de telefoon en de bankpas van [slachtoffer 7] ). Hiertoe is met betrekking tot de telefoon van [slachtoffer 7] aangevoerd dat verdachte geen Snapchat-gesprek met haar over haar telefoon heeft gevoerd en dat onduidelijk is met wie zij dat gesprek wel heeft gevoerd. Verdachte heeft geen betrokkenheid gehad bij de verdwijning van haar telefoon. Naar de mening van de verdediging heeft [slachtoffer 7] haar telefoon in de auto van [naam 16] laten liggen en heeft hij deze telefoon vervolgens te koop aangeboden. Voor wat betreft de diefstal van haar bankpas is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte in de nacht van 2 februari 2019 bij haar in het hotel is geweest en toen haar bankpas heeft gestolen. Volgens de verdediging is niet duidelijk welke van de twee bankpassen zij die avond en nacht bij zich had. Immers, [slachtoffer 7] heeft op 30 januari 2019 één van haar bankpassen aan verdachte gegeven, waardoor niet duidelijk is met welke bankpas verdachte die nacht € 1.200,- heeft opgenomen.
De verdediging erkent dat bewezen kan worden dat verdachte wederrechtelijk € 1.200,- van de bankrekening van [slachtoffer 7] heeft opgenomen, met dien verstande dat dit niet met een door verdachte gestolen bankpas is gebeurd.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer 7] heeft verklaard dat verdachte op 14 januari 2019 bij haar in Nijmegen was. Verdachte werd gebeld en ging toen weg. Zij ontdekte vervolgens dat haar nieuwe telefoon, die zij die dag bij een [naam 17] abonnement had gekregen, niet meer op de tafel lag. Ze stuurde een bericht via Snapchat naar verdachte met de vraag of hij haar wilde bellen. Hij belde haar en zei, volgens de verklaring van aangeefster, tegen haar: “Ik kom de telefoon morgen brengen”. Dit deed hij echter niet, wel zei hij opnieuw tegen haar: “Ik kom de telefoon morgen brengen”. Verdachte kwam niet opdagen en liet haar vervolgens via Snapchat weten dat hij was beroofd. [41] Aangeefster heeft screenshots bewaard van die gesprekken via Snapchat. Ze heeft verklaard dat “ [naam 18] ” dezelfde is als [verdachte] . [42]
Op de screenshots is het volgende gesprek te lezen tussen “ [naam 18] ” en “ik”:

[naam 18]
(…)
K koop maandag nieuwe
[merk telefoon]
Voor je
IK
Heb ik niks aan
[naam 18]
K heb die simkaart toc
Toch
IK
Die heb je wel dan hebje die tel ook
Breng nu die telefoon laatste keer dat ik het
vraag
[naam 18]
Ga ma aangifte doen
K ben. Bestolen
Die simkaart had k gewoon in me Louis
vitton tas
IK
Zir in de kk problemen doorjou alsje die
telefoon gelijk had truggegeven wasdie
ook niet gestolen he
[naam 18]
En die tel in de [naam 17] tas” [43]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster worden ondersteund door de inhoud van deze gesprekken via Snapchat, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat “ik” betrekking heeft op aangeefster. Dat verdachte de naam “ [naam 18] ” gebruikte, wordt ook ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 5] in de zaak met parketnummer 05/881721-17. Zij heeft verklaard dat verdachte op Snapchat de naam “ [naam 18] ” gebruikt. [44] Tevens wordt dit ondersteund door de screenshots van de Facebook Messenger-gesprekken die [slachtoffer 9] met verdachte heeft gevoerd. Hierop is te zien dat zij gesprekken met verdachte voert waarin “ [naam 18] ” diverse oproepen van haar heeft gemist. [45] Bovendien heeft [slachtoffer 8] ook verklaard dat “ [naam 18] ” dezelfde persoon als verdachte is. [46]
Uit deze screenshots volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte de telefoon van aangeefster hij zich had zonder haar toestemming. Zij heeft hem immers voor de “laatste keer” gevraagd ‘die’ telefoon terug te brengen en lijkt boos te zijn dat hij de telefoon niet gelijk heeft teruggegeven. Gelet op de inhoud van de Snapchat-gesprekken is er geen aanleiding om aan te nemen dat [slachtoffer 7] haar telefoon zou hebben achtergelaten in de auto van [naam 16] . Hieraan kan niet afdoen dat de telefoon van [slachtoffer 7] vervolgens op 14 februari 2019 te koop is aangeboden door [naam 16] . Hij is immers een goede bekende van verdachte, zodat het niet onaannemelijk is dat hij de telefoon door verdachte kreeg doorgespeeld.
Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde diefstal van de telefoon van [slachtoffer 7] .
Voor wat betreft de diefstal van de bankpas van [slachtoffer 7] (feit 2) en de geldopname van € 1.200,- (feit 3) overweegt de rechtbank het volgende. [slachtoffer 7] heeft verklaard dat zij in de nacht van 1 op 2 februari 2019 samen met verdachte in [naam hotel 1] in Nijmegen verbleef. Volgens haar is verdachte ’s nachts, terwijl zij lag te slapen, weggeweest en heeft hij toen zonder haar toestemming haar bankpas uit haar portemonnee meegenomen om daarmee vervolgens € 1.200,- van haar bankrekening op te nemen. [47]
Gebleken is dat op 1 februari 2019 een kamer voor twee personen voor één nacht bij het [naam hotel 2] in Nijmegen is gereserveerd op naam van [slachtoffer 7] . Op 1 februari 2019 is om 20:23 uur door één of twee gasten ingecheckt. Op 2 februari 2019 is om 11:33 uur uitgecheckt en de betaling voor de kamer is contant uitgevoerd. [48]
Verdachte heeft erkend dat hij in de nacht van 1 op 2 februari 2019 € 1.200,- van de bankrekening van [slachtoffer 7] heeft gepind. [49]
De rechtbank heeft geconstateerd dat uit het procesdossier niet kan worden herleid dat dit mogelijk is gebeurd met een bankpas die [slachtoffer 7] eerder op 30 januari 2019 aan verdachte zou hebben gegeven. In tegenstelling tot wat door de verdediging is aangevoerd is de rechtbank niet gebleken dat zij heeft verklaard dat zij op 30 januari 2019 één van haar bankpassen aan verdachte heeft afgegeven. Zij heeft enkel verklaard dat zij op 30 januari 2019 € 1.250,- voor verdachte heeft gepind, maar dat hij hier niet bij was en dat zij dit geld ergens anders aan hem heeft overhandigd. De rechtbank heeft geen redenen om aan de verklaring van [slachtoffer 7] te twijfelen.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, concludeert de rechtbank dat verdachte € 1.200,- van haar rekening heeft gepind met gebruik van een bankpas die hij op 1 of 2 februari 2019 in Nijmegen van haar heeft gestolen.
De rechtbank overweegt dat het gebruikmaken van een pinpas met bijbehorende pincode van een ander, voor zover geldopnames worden verricht waartoe men niet gemachtigd is, maakt dat sprake is van een valse sleutel. De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat verdachte tevens het onder 2 en 3 tenlastegelegde, te weten de diefstal van de bankpas van [slachtoffer 7] en het stelen van € 1.200,- van haar rekening met behulp van de gestolen bankpas, heeft begaan.
Ten aanzien vanfeit 4– diefstallen van een telefoon en OV-chipkaart van [slachtoffer 8] en van een jas en bankpas van [slachtoffer 9]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 4 ten laste gelegde diefstallen van de jas, bankpas, telefoon en OV-chipkaart van [slachtoffer 9] en [slachtoffer 8] . Hij heeft hiertoe gewezen op de verklaringen van beide aangeefsters die elkaar ondersteunen. Zij verklaren beiden dat verdachte en [naam 19] bij hen op bezoek waren. Nadat de mannen waren vertrokken ontdekten beide aangeefsters dat zij spullen misten. Ze verdenken verdachte en [naam 19] van de diefstal daarvan. De officier van justitie heeft tevens gewezen op de inhoud van de Facebook Messenger-gesprekken tussen [slachtoffer 9] en verdachte. [slachtoffer 9] confronteerde verdachte dezelfde nacht nog met de omstandigheid dat haar spullen en die van [slachtoffer 8] waren weggenomen en concludeerde dat verdachte en [naam 19] de enigen waren die dit konden hebben gedaan.
Voor het geval de rechtbank tot het oordeel komt dat het [naam 19] is geweest die de spullen van beide aangeefsters heeft meegenomen, dan kan verdachte worden bestempeld als medepleger, omdat hij [naam 19] de hand boven het hoofd heeft gehouden, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde, nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen of en zo ja, door wie, de telefoon en de OV-chipkaart van [slachtoffer 8] zijn meegenomen. Evenmin kan volgens de verdediging worden bewezen dat verdachte, al dan niet in vereniging met een ander, de telefoon en OV-chipkaart van [slachtoffer 8] en de jas en bankpas van [slachtoffer 9] heeft gestolen.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefsters [slachtoffer 9] en [slachtoffer 8] hebben verklaard dat zij op 29 januari 2019 bij [slachtoffer 9] thuis waren. Zij hadden wodka gedronken en weed gerookt. Verdachte en [naam 19] kwamen toen bij hen op bezoek. Nadat verdachte en [naam 19] waren vertrokken, miste [slachtoffer 9] haar jas met daarin een bankpas. [slachtoffer 8] miste haar telefoon met OV-chipkaart. [slachtoffer 8] heeft echter ook verklaard dat zij dronken was, haar telefoon overal en nergens had neergelegd en dat [slachtoffer 9] een pilletje had gebruikt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank niet beoordelen of er spullen zijn weggenomen en zo ja, door wie dat zou zijn gedaan. Zelfs indien van de verklaringen van aangeefsters kan worden uitgegaan, heeft geen van beide aangeefsters gezien dat hun spullen werden weggenomen. Dat verdachte dit zou zijn geweest vindt onvoldoende steun in het dossier. Er is evenmin voldoende bewijs dat [naam 19] de spullen van aangeefsters heeft weggenomen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat uit de berichten tussen verdachte en [slachtoffer 9] via Facebook Messenger niet kan worden opgemaakt dat verdachte de spullen heeft weggenomen. Verdachte heeft in deze gesprekken elke betrokkenheid bij de vermissing van de spullen ontkend.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 tenlastegelegde. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
2.5
Zaak V – poging doodslag, diefstallen van motoren en scooters en verboden wapenbezit (parketnummer 05/880193-19) [50]
Ten aanzien vanfeit 1– poging doodslag op 19 januari 2019
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn beiden hoofdagent van de eenheid Oost-Nederland. [51] Op 19 januari 2019 omstreeks 23:15 uur reden [verbalisant 2] en [verbalisant 1] in een onopvallend dienstvoertuig met kenteken [kenteken 1] in de richting van Druten. Op dat moment achtervolgden zij een [merk auto 1] met kenteken [kenteken 2] . Zij reden op de Maas en Waalweg, een weg waarop ook tegemoetkomend verkeer reed. [52] Toen zij de [merk auto 1] probeerden in te halen en naast deze auto reden, stuurde de bestuurder van de [merk auto 1] naar links en reed tegen het dienstvoertuig aan. Op dat moment reden [verbalisant 2] en [verbalisant 1] tussen de 100 en 120 kilometer per uur. [verbalisant 2] en [verbalisant 1] verhoogden hun snelheid om voorbij de [merk auto 1] te komen, maar de bestuurder van de [merk auto 1] verhoogde eveneens zijn snelheid. [verbalisant 2] reed op dat moment 120 kilometer per uur op de linkerrijbaan, naar de rechtbank begrijpt: bedoeld voor het tegemoetkomend verkeer. De bestuurder van de [merk auto 1] stuurde op dat moment vanuit de rechterrijbaan nog verder naar links. [53] Gedurende tenminste 800 meter reden zij verder terwijl zij in aanraking waren met de [merk auto 1] . Omdat de bestuurder van de [merk auto 1] steeds naar links stuurde en de dienstauto rechtsachter raakte, raakten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] in een slip. Zij draaiden naar rechts om hun as en kwamen voor de [merk auto 1] langs, achterstevoren in de berm terecht. [54]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair onder 1 tenlastegelegde. Hiertoe is aangevoerd dat niet overtuigend bewezen is dat verdachte de bestuurder van de [merk auto 1] was. Het dossier bevat enkel een vermeende herkenning van verdachte door verbalisanten en een ongeloofwaardige verklaring van [slachtoffer 7] dat verdachte haar zou hebben verteld dat hij betrokken is geweest bij een ongeluk met een politieauto waarbij de politieauto in de berm was beland. Daarnaast stelt de verdediging dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat de bestuurder van de [merk auto 1] onverschillig is geweest met betrekking tot het risico dat hij zelf liep. De bestuurder heeft dan ook niet de aanmerkelijke kans op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij de aangevers bewust aanvaard, zodat een poging tot doodslag niet kan worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
De bestuurder van de [merk auto 1]
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld wie de bestuurder was van de [merk auto 1] die tegen het onopvallende dienstvoertuig aanreed. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij zo’n 2 tot 3 seconden oogcontact had met de bestuurder van de [merk auto 1] . [55] Eenmaal op het politiebureau zag hij een foto van verdachte en herkende hij verdachte als de bestuurder van de [merk auto 1] . [56]
Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , rijdend in een opvallend dienstvoertuig, namen ook deel aan de achtervolging. Zij zagen het onopvallend dienstvoertuig slippend in de berm terecht komen en zijn de [merk auto 1] blijven achtervolgen. Nadat de [merk auto 1] in het dorp Druten plotseling tot stilstand werd gebracht zagen zij de bestuurder uitstappen en direct wegrennen. Zij zagen dat de bestuurder een getinte huidskleur had, mogelijk Antilliaans, en dat hij dreadlocks had tot zijn schouders. [57]
[naam 20] heeft op 2 maart 2019 aangifte gedaan van diefstal van zijn [merk auto 1] voorzien van kenteken [kenteken 2] . Hij had deze auto op 19 januari 2019 uitgeleend aan zijn kleinzoon [naam 16] . Tijdens een feestje in Druten was de sleutel uit de jaszak van [naam 16] weggenomen. [58] Bij zijn auto horen twee zwarte sleutels. Hij heeft altijd de ene sleutel bij zich en [naam 16] heeft altijd de andere sleutel. De sleutel kan “uitgeklikt” worden om de deur te openen, mocht de batterij van de afstandsbediening leeg zijn. [59] [naam 16] heeft verklaard dat hij pas merkte dat de sleutel uit zijn jaszak was gepakt toen er veel politieagenten in de straat van het feestje verschenen. [60] Hij weet niet wie de sleutel uit zijn jas heeft gepakt, want hij had geen zicht op zijn jas.
[slachtoffer 7] heeft verklaard dat verdachte haar vertelde dat hij een politieauto van de weg had gereden. Volgens haar kwam hij helemaal overstuur bij haar binnen. Hij vertelde haar toen dat hij geen stopteken had gekregen en dat hij opeens werd ingesloten door drie auto’s. Verdachte heeft toen één van die auto’s aan de kant gebeukt. Hij vertelde haar dat hij iets in de auto had liggen dat zij
(de rechtbank begrijpt: de politieagenten)niet mochten vinden. [61] Toen hij haar dat vertelde was het net gebeurd, zij hebben samen het voorval diezelfde avond of nacht op Facebook bekeken. [62] [slachtoffer 7] zag op 2 februari 2019 de autosleutel van de [merk auto 1] , waarmee verdachte had gereden tijdens de achtervolging, op de hotelkamer, waar zij samen met verdachte verbleef, liggen. Deze sleutel had verdachte sinds de achtervolging bij zich gedragen, omdat dit de enige link zou zijn met de auto. [63] Volgens haar was de sleutel zo’n kastje waar de sleutel uitklapt. Verdachte vertelde haar dat dit de sleutel was van de auto die bij het incident betrokken was. [64]
Zij heeft deze sleutel op 8 februari 2019 afgegeven op het politiebureau. [naam 16] heeft verklaard dat dit inderdaad de sleutel is die behoort bij de [merk auto 1] van zijn opa. De politie heeft deze sleutel meegenomen naar de plek waar de [merk auto 1] met kenteken [kenteken 2] was gestald. Toen op de afstandsbediening van de sleutel werd geklikt, ontgrendelden de deuren van de auto zich. [65] De rechtbank heeft geen grond om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [slachtoffer 7] . Dat [slachtoffer 7] niet meer precies weet of verdachte in de loop van die avond of nacht bij haar kwam, terwijl de achtervolging na 23.00 uur plaatsvond, kan hier niet aan afdoen. Zij beschikte immers over de sleutel van de betreffende auto wat haar verklaringen ondersteunt.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die de [merk auto 1] met kenteken [kenteken 2] heeft bestuurd.
Poging tot doodslag
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte als bestuurder van de [merk auto 1] heeft geprobeerd [verbalisant 2] en [verbalisant 1] van het leven te beroven. Om te spreken van doodslag moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van de ander. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte [verbalisant 2] en [verbalisant 1] willens en wetens heeft geprobeerd te doden door met zijn auto tegen hun dienstvoertuig te rijden.
Wel komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake was van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, als bestuurder van de [merk auto 1] met kenteken [kenteken 2] , vanwege het onvoldoende afstand houden van zijn voorganger en een overschrijding van de maximumsnelheid een volgteken kreeg van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . Omdat verdachte dit negeerde, kreeg hij stopteken. Verdachte verhoogde zijn snelheid en reed bij [verbalisant 2] en [verbalisant 1] weg. Toen verdachte vanaf de A73 de Maas en Waalweg opreed, voegde een opvallend dienstvoertuig zich bij [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . [66] Verdachte slingerde behoorlijk en reed enkele malen over de doorgetrokken streep. Zijn snelheid was op dat moment ongeveer 120 kilometer per uur. Het opvallende dienstvoertuig probeerde verdachte in te halen via de linkerrijstrook voor tegemoetkomend verkeer. Op dat moment week verdachte helemaal naar links uit, waardoor de verbalisanten in het opvallende dienstvoertuig snelheid moesten minderen om een aanrijding te voorkomen. [67] In tegengestelde richting kwamen toen tenminste vier voertuigen aanrijden. [68] Toen vervolgens [verbalisant 2] en [verbalisant 1] verdachte probeerden in te halen, kwam verdachte wederom naar links. Verdachte reed langzaam naar links, deels op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer toen beide voertuigen met elkaar in aanraking kwamen. [69] De rechtbank begrijpt dat het dienstvoertuig op dat moment geheel op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer reed. [verbalisant 2] merkte dat het dienstvoertuig toen niet meer reageerde als gebruikelijk. [70] Toen de dienstauto van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] begon te glijden, schoof deze voor de auto van verdachte langs. Hun dienstvoertuig stond dwars voor de auto waarin verdachte reed en werd door hem voortgeduwd. Daarna schoven [verbalisant 2] en [verbalisant 1] verder naar rechts de berm in. [71] [verbalisant 1] zag voorafgaand aan de aanrijding, nadat de opvallende auto had geprobeerd verdachte in te halen, tegemoetkomende auto’s die naar de berm moesten sturen. Tijdens het draaien van de auto van verschillende kanten koplampen die hij niet goed kon plaatsen. [72]
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aldus de aanmerkelijke kans dat [verbalisant 2] en [verbalisant 1] op een tegemoetkomende auto zouden botsen, ten gevolge waarvan zij zouden kunnen komen te overlijden, bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft immers het dienstvoertuig met daarin de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] gedurende ten minste 800 meter met hoge snelheid op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer gehouden, waarna verdachte de dienstauto, nadat deze is gaan slippen, rechts de weg af heeft geduwd. In dit kader wijst de rechtbank ook op de verklaring van [slachtoffer 7] waaruit volgt dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij één auto van de weg heeft gebeukt.
De rechtbank concludeert uit de omstandigheid dat hij zelf met zijn auto grotendeels op de rechterrijbaan bleef rijden dat verdachte er goed voor zorgde dat niet hij zou worden aangereden door tegemoetkomend verkeer. Aldus heeft verdachte niet op de koop toe willen nemen dat hij zelf ook het leven erbij zou laten.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Ten aanzien vanfeit 2– diefstallen van drie motoren
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 8 mei 2018 is in Nijmegen vanaf de [adres 2] een motor van het merk [merk 1] , type [type 1] , gestolen van [naam 21] . De motor is voorzien van het kenteken [kenteken 3] . [73] Op 24 of 25 april 2018 is in Kleve (Duitsland) een motor van het merk [merk 2] , type [type 2] , voorzien van kenteken [kenteken 4] , gestolen. [74]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal van drie motoren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstallen, nu niet kan worden bewezen dat verdachte deze motoren heeft weggenomen. Zo volgt uit de taps niet dat hij de [merk 1] heeft weggenomen met [naam 22] , heeft hij de [merk 3] niet gezien. Ook kan de foto op zijn telefoon, waarop hij op een [merk 2] is te zien, niet bijdragen aan het bewijs, aangezien de uitvoering van alle [merk 2] ’s hetzelfde zijn. Wel kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 subsidiair ten laste gelegde heling van de [merk 1] [type 1] met kenteken [kenteken 3] .
Beoordeling door de rechtbank
[merk 1] [type 1]
Allereerst merkt de rechtbank op dat in de tenlastelegging sprake is van een kennelijke verschrijving. Het motormerk [merk 1] produceert verschillende series motoren van het type [type 1] en voegt daaraan een cijfer toe ter onderscheiding, bijvoorbeeld [type 1] , YZF-R3, YZF-R6, YZF-R125 (
zie: [website 1]).
De rechtbank zal de tenlastelegging verbeterd lezen.
Uit een tapgesprek van 8 mei 2018, om 17:12 uur, blijkt dat verdachte werd gebeld door [naam 22] . [naam 22] zei dat hij de nieuwste [type 1]
(de rechtbank begrijpt: de [merk 1] , type [type 1] )had gezien om weg te nemen. De motor stond in de buurt van de [straatnaam 1] in Nijmegen. [75] Om 18:07 uur belde verdachte met [naam 23] en zei hij dat hij net een [type 1] heeft gepakt die hij gaat verkopen voor € 1.600,-. [76]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij werd gebeld door [naam 22] . [naam 22] vroeg hem mee te helpen een motor weg te duwen. Verdachte ging daarop naar [naam 22] toe en duwde de [type 1] weg. Hij wist dat de motor gestolen was. Verdachte heeft de motor verkocht en heeft de opbrengst met [naam 22] gedeeld. Verdachte kreeg € 800,-. [77]
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal van de [merk 1] [type 1] met kenteken [kenteken 3] . De wegnemingshandeling van de motor is immers door verdachte en [naam 22] samen uitgevoerd door de motor te verplaatsen. Verdachte wist dat het ging om een diefstal, heeft met [naam 22] afspraken gemaakt over de verkoop en hij heeft daadwerkelijk gedeeld in de opbrengst van de verkoop van de motor. Derhalve was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met [naam 22] gericht op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van deze motor.
[merk 3] [type 3]
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor betrokkenheid van verdachte bij de diefstal van de [merk 3] voorzien van kenteken [kenteken 5] . Dat deze motor tegelijkertijd lijkt te zijn gestolen met de [merk 1] [type 1] voorzien van kenteken [kenteken 3] , die verdachte in vereniging heeft gestolen, is hiertoe onvoldoende.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van zowel de primair ten laste gelegde diefstal als de subsidiair ten laste gelegde heling van de [merk 3] [type 3] .
[merk 2] [type 2]
Allereerst merkt de rechtbank op dat in de tenlastelegging sprake is van een kennelijke verschrijving. Het motormerk [merk 2] produceert immers geen motoren van het type [type 2] . Wel produceert [merk 2] motoren van het type [type 2] (
zie: [website 2]). De rechtbank zal de tenlastelegging verbeterd lezen.
In de telefoon van verdachte zijn foto’s van een oranje motor gevonden. De eerste foto van die motor (met een schroevendraaier in het contactslot) is gemaakt in de nacht van 24 op 25 april 2018, om 00.10 uur. Op een foto, diezelfde dag gemaakt om 00:47 uur is verdachte op de motor te zien. [78] Op een andere foto is het kenteken van de motor te zien: [kenteken 4] . [79] Deze foto is gemaakt op 25 april 2018, om 09:55 uur. [80]
Uit een tapgesprek van 25 april 2018 om 00:06 volgt dat verdachte met [naam 24] belt:
“ [verdachte] : He he [naam 24] (ng) wil je [merk 2] kopen? [type 2] (fon) kanker monster. Echt snel echt dik.
[naam 24] : voor hoeveel
[verdachte] : voor 15 barkies
[naam 24] : voor 15 barkies, man aahhhaah
[verdachte] : Hoeveel kan je nou geven als ik nou breng?
[naam 24] vriend, ik lieg niet, zelf kan ik niets doen, een [merk 2] is best moeilijk om iets ermee te doen
[verdachte] : m
[naam 24] : Alleen weet ik niet of de Marokkaanse vriend zijn [merk 2] frame nog heeft, van [type 2] , ik ga hem vragen wacht maar even
[verdachte] : Bel 'm nou op en laat mij meteen weten, anders bel ik [naam 25] (ng) op.
[naam 24] : Welke bouwjaar is hij
[verdachte] : Ik weet niet welke bouwjaar, maar gewoon nieuw Bro. 2016 of 2015
[naam 24] : Heb je het al
[verdachte] : Ja, we hebben het zojuist weggenomen, helemaal nieuw vriend” [81]
Gelet op het vermoedelijke tijdstip van de diefstal, het tijdstip en de inhoud van het telefoongesprek met [naam 24] , de tijdstippen waarop de foto’s van een [merk 2] zijn gemaakt en de omstandigheid dat het kenteken van de gestolen [merk 2] op één van die foto’s zichtbaar is, is de rechtbank van oordeel dat de foto’s steeds dezelfde [merk 2] betreffen en dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal van deze motor. Dat er op de foto waarop verdachte is te zien een andere motor zou staan dan op de foto waarop het kenteken [kenteken 4] zichtbaar is, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, is niet nader onderbouwd en acht de rechtbank ook niet aannemelijk. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte de motor in vereniging met één of meer anderen heeft weggenomen, zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van medeplegen.
Ten aanzien vanfeit 3– diefstallen, subsidiair heling van vier scooters
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 4 april 2018 is in Elst de scooter van [naam 26] gestolen. Het betreft een scooter van het merk [merk 4] voorzien van kenteken [kenteken 6] . [82] Op 4 of 5 april 2018 is in Berg en Dal de rode scooter van [naam 27] gestolen. Het betreft een [merk 4] [type 4] voorzien van kenteken [kenteken 7] . [83] Op 18 april 2018 is in Oss de zwarte scooter van [naam 28] gestolen. Het betreft een [merk 4] [type 4] voorzien van kenteken [kenteken 8] . [84] Op 21 april 2018 is in Tiel de witte scooter van [naam 29] gestolen. Het betreft een [merk 4] [type 4] met een windscherm voorzien van led verlichting en voorzien van kenteken [kenteken 9] . [85]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde diefstal van de scooter van [naam 26] . Volgens de officier van justitie dient verdachte van de overige primair ten laste gelegde diefstallen te worden vrijgesproken. Wel kan bewezen worden verklaard dat verdachte schuldig is aan de subsidiair ten laste gelegde heling van de scooters van [naam 28] en [naam 29] .
Niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de heling van de scooter van [naam 27] , zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft om vrijspraak verzocht van zowel het primair als het subsidiair onder 3 tenlastegelegde, omdat het geluidsfragment waarop stemherkenning heeft plaatsgevonden niet is toegevoegd aan het dossier en de foto’s van de scooters in de telefoon van verdachte geen betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde aantonen.
Beoordeling door de rechtbank
Allereerst merkt de rechtbank op dat in de tenlastelegging sprake is van een kennelijke verschrijving van het kenteken behorende bij de rode [merk 4] [type 4] . Uit de aangifte volgt immers dat het kenteken van deze scooter [kenteken 7] is in plaats van [kenteken 10] . De rechtbank zal de tenlastelegging in zoverre verbeterd lezen.
Aangeefster [naam 26] heeft verklaard dat zij haar scooter had geparkeerd aan de [straatnaam 2] te Elst. Zij had de scooter op het stuurslot gezet. [naam 26] hoorde rond 15:25 uur dat haar scooter werd gestart. Zij rende naar buiten om te kijken wie dat deed. Zij zag toen een onbekende man op haar scooter wegrijden. De man was zo’n 20 jaar oud, had een donkere huidskleur, droeg geen baard of snor en zijn haardracht was halflange dreadlocks. [86]
Gebleken is dat verdachte op 4 april 2018 op zijn telefoon heeft gezocht naar “scooterdiefstal Elst 4 april”. Uit de telefoon van verdachte kon ook worden afgeleid dat verdachte op 4 april 2018 om 15:23 uur mastlocatie 51-919358 5.847769 aanstraalde. Dit betreft [straatnaam 3] te Elst en dat ligt hemelsbreed op 175 meter van de [straatnaam 2] te Elst. [87]
De rechtbank stelt vast dat het door aangeefster opgegeven signalement van de dief overeenkomt met het signalement van verdachte. Verdachte heeft immers ook een donkere huidskleur, draagt geen baard of snor en draagt zijn haar in halflange dreadlocks. Gelet op het door aangeefster opgegeven signalement van de dief, de zoekopdracht op de telefoon van verdachte en het aanstralen van een zendmast in de buurt van de plaats delict rond het tijdstip van de diefstal, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal van de scooter van [naam 26] .
Ten aanzien van de overige drie scooters die op de tenlastelegging staan vermeld, te weten de Witte [merk 4] (kenteken [kenteken 9] ), de Zwarte [merk 4] (kenteken [kenteken 8] ) en de Rode [merk 4] (kenteken [kenteken 7] ) overweegt de rechtbank als volgt.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor betrokkenheid van verdachte bij de diefstal van deze scooters. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van deze drie scooters vrijspreken van de primair ten laste gelegde diefstal.
Wat betreft de subsidiair ten laste gelegde opzet- dan wel schuldheling overweegt de rechtbank ten aanzien van deze drie scooters het volgende.
Op de telefoon van verdachte zijn meerdere filmpjes en foto’s aangetroffen van scooters. Zo is er een filmpje waarop de verlichting van een witte scooter te zien is. De verbalisant hoort een stem zeggen dat die ledjes eraf zouden gaan. Op een tweede filmpje van deze scooter is te zien dat de scooter een windscherm met ledverlichting heeft. Op het derde filmpje van deze scooter is het kenteken van de scooter te zien: [kenteken 9] . Ook is een hand te zien met daaraan een ring en een armband die bij verdachte in beslag werden genomen na zijn aanhouding. [88] De stem op drie filmpjes is herkend als zijnde de stem van verdachte. [89]
Op een ander filmpje op de telefoon van verdachte is de achterkant van een scooter voorzien van kenteken [kenteken 8] te zien en is een stem te horen. Op een tweede filmpje van dezelfde scooter is te horen: “zeg nou maar een bedragje, dan kom ik hem naar je toe brengen. Helemaal vers, helemaal vers, helemaal vers. Alleen hier zit een klein beetje, maar ja. Wat wil je? Wil je nou betalen of nie?”. De stem op beide filmpjes is herkend als zijnde de stem van verdachte. [90]
Daarnaast is op de telefoon van verdachte een foto gevonden die op 5 april 2018 is genomen. Op de foto is een bordeauxrode scooter te zien. Het model en type komen overeen met die van de weggenomen scooter van [naam 27] . [91]
Aangever [naam 27] heeft door de politie een foto toegestuurd gekregen met daarop een rode scooter. Aangever herkende de scooter als de zijne. Hij herkende de scooter aan de kappenset, het glas over de ledverlichting en de knipperlichten aan de voorzijde van de scooter en aan de blauwe sticker op het windscherm. [92]
Gelet op de processen-verbaal waarin de inhoud van de filmpjes, de stemherkenningen en de foto worden beschreven, heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde voorhanden hebben van de scooters voorzien van de kentekens [kenteken 9] , [kenteken 8] en [kenteken 7] , terwijl hij wist dat deze scooters gestolen waren.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij de filmpjes en de foto van een onbekende via een groepsapp zou hebben ontvangen, niet aannemelijk.
Dat de geluidsfragmenten niet aan het dossier zijn toegevoegd, zoals de verdediging heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Hier is immers niet om gevraagd.
Ten aanzien vanfeit 4– verboden wapenbezit
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden geacht dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de door een burger gemaakte video-opname niet als bewijs mag worden gebruikt zodat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging om vrijspraak verzocht, nu het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat de persoon op de video-opname verdachte is.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verwerpt het primair door de verdediging gevoerde verweer. Niet is aangevoerd waarom een door een burger gemaakte video-opname, verwerkt in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, niet tot bewijs mag worden gebezigd. Daarvoor bestaan niet zonder meer belemmeringen. Nu deze niet zijn aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding tot het niet-ontvankelijk verklaren van de officier van justitie.
Op 1 januari 2019 heeft een opstootje plaatsgevonden in Nijmegen dat gefilmd is met een telefoon. Op deze video is te zien dat een persoon met een donkere huidskleur en lang zwart rastahaar een klein, zwart, op een vuurwapen gelijkend voorwerp pakte. Te horen is ook dat de naam “ [verdachte] ” wordt geroepen. Ook is te horen dat de persoon met het voorwerp in handen met een Antilliaans accent spreekt. [93]
De persoon op de video is ambtshalve herkend door meerdere verbalisanten als zijnde verdachte. [94]
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het verdachte was die een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden had. Een dergelijk voorwerp is voor bedreiging of afdreiging geschikt, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, Categorie 1, onder 7 van de Wet Wapens en Munitie.
Derhalve is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 tenlastegelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 05/881721-17 feit 1e, feit 1f en feit 3, onder parketnummer 05/113068-18, het onder parketnummer 05/062616-18, parketnummer 05/780009-19 feit 1 tot en met 3 en parketnummer 05/880193-19 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Feit 1e van zaak I (parketnummer 05/881721-17:
hij
op één of meerdere tijdstippenin
of omstreeksde periode van 5 mei 2017 tot en met 13 mei 2018
te [plaatsnaam 4] en/of te Zetten en/of Tiel en/of Nijmegen en/of te Eindhoven, althansin Nederland tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (telkens)opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten de Digi-d inlogcode van [slachtoffer 3] heeft gebruikt door met deze Digi-d inlog code

aangifte te doen bij de belastingdienst en/of

zorgtoeslag en/ofhuurtoeslag
en/of heffingskortingaan te vragen bij de belastingdienst
en/of
met het oogmerk om
zijn identiteit te verhelen en/of deidentiteit van die [slachtoffer 3] te
verhelen en/of temisbruiken, waardoor voor die [slachtoffer 3] enig nadeel kon ontstaan, te weten onterecht ontvangen bedragen van de belastingdienst en
/ofterugvorderingen van de belastingdienst;
Feit 1f van zaak I (parketnummer 05/881721-17:
hij
op één of meerdere tijdstippenin
of omstreeksde periode van 3 april 2017 tot en met 31 oktober 2017 te Nijmegen
en/of te Tiel en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)de hierna te noemen geldbedragen,
in elk geval enig goed,dat geheel
of ten deleaan een ander dan aan verdachte
en/of zijn medeverdachte(n)toebehoorde, te weten [slachtoffer 3] , heeft weggenomen, met het oogmerk om zich die bedragen wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte
en/of diens mededader(s)die weg te nemen geldbedragen onder zijn
/hunbereik heeft
/hebbengebracht door middel van een valse sleutel, te weten een of meer bankpassen op naam van die [slachtoffer 3] en
/ofde daarbij behorende pincodes, te weten
 een geldbedrag van 5,57 euro overgeboekt aan [naam 6] op 3 april 2017 en
/of
 een geldbedrag van 19,86 euro overgeboekt aan [naam 6] op 5 mei 2017 en
/of
 een geldbedrag van 109,14 euro overgeboekt aan [naam 6] op 5 mei 2017 en
/of
 een geldbedrag van 0,39 euro gepind bij de [naam 7] te Nijmegen op 31 oktober 2017
en/of

een of meer geldopnames bij pinautomaten;
Feit 3 van zaak I (parketnummer 05/881721-17:
Hij
op één of meerdere tijdstippenin
of omstreeksde periode van 6 maart 2018 tot en met 7 maart 2018
te Nijmegen en/of Druten, althansin Nederland en/of te Duitsland tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en
/of een valse hoedanigheid en/ofdoor listige kunstgrepen
en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de [naam 1] te bewegen tot de afgifte van enig goed,
het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten goederen ter waarde van ongeveer 583 euro,
althans een geldbedrag,
 heeft ingelogd op de webwinkel van de [naam 1] onder de naam [e-mailadres 1] ,
althans met een emailadres niet zijnde van verdachte en/of diens mededadersen
/of
 goederen heeft besteld in deze webwinkel en
/of
 ter betaling gebruikt heeft gemaakt van creditcardgegevens op naam van [naam 30] ,
althans een creditcard niet zijnde van verdachte en/of diens mededaders,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zaak II (parketnummer 05/06216-18)
hij op
of omstreeks31 maart 2018 te Nijmegen, zich met geweld
en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen
een ofmeerdere ambtena
(a)r
(en
), te weten [naam 13] (buitengewoon
opsporingsambtenaar) en
/of[naam 14] (buitengewoon opsporingsambtenaar), werkzaam in de rechtmatige oefening van
zijn/hun bediening, te weten dat zij verdachte als verdacht van het gepleegd hebben van
één ofmeerdere op heterdaad ontdekt
(e
)strafba
(a)r
(e
)feit
(en
), had
(den
)aangehouden, teneinde verdachte ter
(voor
)geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te
brengen naar een politiebureau,
door zijn handen in zijn
(jas
)zakken te houden en/of te rukken
en/of te trekkenen
/ofte bewegen in een richting tegengesteld aan die, waarin die voornoemde ambtena
(a)r
(en
)verdachte trachtte
(n
)te geleiden;
Zaak III (parketnummer 05/113068-18)
hij op
of omstreeks14 maart 2018 te Nijmegen, opzettelijk en wederrechtelijk een fiets,
in elk geval enig goed,die
geheel of ten deleaan een ander, te weten aan [naam 15] , toebehoorde, heeft
vernield, beschadigd en/ofonbruikbaar heeft gemaakt.
Zaak IV (parketnummer 05/780009-19)
1.
hij op
of omstreeks14 januari 2019 te Nijmegen een mobiele telefoon ( [merk telefoon] S 9, IMEI nummer [nummer 14] ),
in elk geval enig goed,die
geheel of ten deleaan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 31] , met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, heeft weggenomen;
2.
hij in of omstreeks de nacht van 1 op 2 februari 2019 te Nijmegen een (Rabo)bankpas
(behorend bij
rekeningnummer [nummer 17] en/ofrekeningnummer [nummer 16] , ten name van [naam 31] ),
in elk geval enig goed,die
geheel of ten deleaan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 31] , met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, heeft weggenomen;
3.
hij op
of omstreeks2 februari 2019
te Nijmegen en/ofte Kranenburg (Duitsland) met het oogmerk van wederrechtelijke toëeigening
in/uit een geldautomaat heeft weggenomen 1200 Euro,
in elk geval enig geldbedrag,die
geheel of ten deleaan [naam 31] ,
althans aan een ander dan aan verdachtetoebehoorde, waarbij verdachte
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/ofde
/hetweg te nemen 1200 Euro
/geldbedragonder zijn bereik heeft gebracht door middel van
(een
)valse sleutel
(s
), te weten door een – tevoren gestolen – bankpas (op naam van [naam 31] voornoemd) in die geldautomaat in te voeren en vervolgens de zogenaamde PIN-code (welke een unieke combinatie met het nummer op voornoemde bankpas vormt) in te toetsen, waarna vrijelijk over die 1200 Euro,
althans dat geldbedragkon worden beschikt;
Zaak V (parketnummer 05/880193-19)

1. primair

hij op of omstreeks 19 januari 2019 te Druten,
althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een ofmeer
(politie
)ambtenaren, te weten:
 [verbalisant 1] (hoofdagent van de eenheid Oost-Nederland) en/of
 [verbalisant 2] (hoofdagent van de eenheid Oost-Nederland),
opzettelijk van het leven te beroven (terwijl die [verbalisant 1] en
/of[verbalisant 2] zich bevonden in hun onopvallende dienstvoertuig met kenteken: [kenteken 1] ),
rijdende in een personenauto ( [merk auto 1] met kenteken: [kenteken 2] ),
in elk geval in een door hem, verdachte bestuurde auto,met hoge snelheid en/of met verhoogde snelheid (ongeveer 120-130 km/u)
meermalen, althans eenmaaltegen het dienstvoertuig van die [verbalisant 1] en
/of[verbalisant 2] (dat zich op dat moment op de wegbaan voor tegemoetkomend verkeer bevond)
gedurende een lange tijd en/ofover een grote afstand
heeft geramd, althansaan is gereden en
/ofheeft getracht voornoemd dienstvoertuig
van de weg te rijden, althansopzij te drukken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2. primair

hij op
of een of meertijdstippen in de periode van 25 april 2018 tot en met 8 mei 2018 te Nijmegen,
althans in Nederlanden
/ofKleve,
althans in Duitsland,

een motor [merk 3] [type 3] met kenteken: [kenteken 5] ,
 (tezamen en in vereniging met een ander) een motor [merk 1] [type 1] met kenteken: [kenteken 3] ,
en
 ( (alleen) een motor [merk 2] [type 2] met kenteken [kenteken 4] ,
die geheel of ten dele aan een ander toebehoorden,
(telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

3.

hij op
een of meer tijdstippen in de periode van4 april 2018
tot en met 21 april 2018te Elst
en/of Oss en/of Tiel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althansalleen,
 een scooter ( [merk 4] met kenteken: [kenteken 6] ), toebehorend aan [naam 26] ,
in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die
geheel of ten deleaan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n), te weten aan die [naam 26] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
en
hij
op een of meer tijdstippenin de periode van 4 april 2018 tot en met 21 april 2018 te
Elst en/of Oss en/of Tiel, althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althansalleen,
meermalen, althans eenmaaleen of meer goederen, te weten:
 een scooter (Witte [merk 4] [type 4] met kenteken [kenteken 9] ),
 een scooter (Zwarte [merk 4] [type 4] met kenteken [kenteken 8] ),
 een scooter (Rode [merk 4] [type 4] met kenteken [kenteken 7] ),
heeft
verworven,voorhanden gehad
en/of overgedragen, terwijl hij
en zijn mededader(s)(telkens) ten tijde
van de verwerving ofhet voorhanden krijgen van
dit/deze goed
(eren
)wist,
althans redelijkerwijs had moeten vermoedendat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij op
of omstreeks01 januari 2019 te Nijmegen,
althans in Nederland,een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp
dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/ofdat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert ten aanzien van zaak I (
parketnummer 05/881721-17) feit 1e op:

medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om de identiteit van de ander te verhelen of misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan.
Het bewezenverklaarde levert ten aanzien van zaak I (
parketnummer 05/881721-17) feit 1f op:

diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde levert ten aanzien van zaak I (
parketnummer 05/881721-17) feit 3 op:

medeplegen van een poging tot oplichting.
Het bewezenverklaarde levert ten aanzien van zaak II (
parketnummer 05/062616-18) op:

wederspannigheid, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde levert ten aanzien van zaak III (
parketnummer 05/113068-18) op:

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, onbruikbaar maken of wegmaken.
Het bewezenverklaarde levert ten aanzien van zaak IV (
parketnummer 05/780009-19) op:
ten aanzien van feit 1 en 2, telkens:

diefstal.
ten aanzien van feit 3:

diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het bewezenverklaarde levert ten aanzien van zaak V (
parketnummer 05/880193-19) op:
ten aanzien van feit 1 primair:

poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 2 primair:

diefstal door twee of meer verenigde personen

en


diefstal.
ten aanzien van feit 3 primair:

diefstal.
ten aanzien van feit 3 subsidiair:

opzetheling, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 4:

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft daarnaast geëist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GBM) ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht op te leggen, vanwege de algemene veiligheid van personen en de bescherming van aangevers in het bijzonder.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om onmiddellijke opheffing van de voorlopige hechtenis. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht met daarbij nog een forse voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging is voorts van mening dat het advies van het Pieter Baan Centrum is gebaseerd op een zeer gebrekkig onderzoek en niet moet worden gevolgd. Er is volgens de verdediging geen kennis genomen van de inhoud van het dossier, de psychiater heeft geen gesprekken met verdachte gevoerd en er is geen inzicht verkregen in het denkproces en de gevoelsgronden van de verdachte. De verdediging verzoekt in geval van bewezenverklaring om oplegging van een GBM, omdat dit beter past bij de jonge leeftijd van verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 2 oktober 2019;
 een advies van het NIFP d.d. 4 juni 2018 gegeven door [naam 32] , psychiater in opleiding, en [naam 33] ;
 een triple onderzoek pro Justitia d.d. 4 januari 2019 van [naam 34] , klinisch psycholoog, [naam 35] , klinisch psycholoog en [naam 36] , psychiater;
 een rapportage pro Justitia d.d. 15 oktober 2019 van [naam 37] , psychiater, en [naam 38] , klinisch psycholoog, beiden verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum en [naam 39] , rapporteur milieuonderzoek.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het wederrechtelijk gebruik maken van de identiteit van [slachtoffer 3] , de diefstal door middel van valse sleutels van [slachtoffer 3] , de poging tot oplichting van de [naam 1] , de wederspannigheid, de vernieling van een fiets, de poging tot doodslag op twee agenten, de diefstal (in vereniging) van twee motoren, de diefstal van een scooter, de opzetheling van drie scooters en het voorhanden hebben van een voorwerp gelijkend op een vuurwapen en dat geschikt is voor afdreiging of bedreiging.
Dit zijn veel strafbare feiten, gepleegd in een relatief korte periode. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte kennelijk bewust heeft gekozen voor een door criminaliteit beheerst leven.
De rechtbank neemt verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij gedurende een lange afstand, met hoge snelheid op een weg waarop ook tegemoetkomend verkeerd reed, heeft geprobeerd een auto met daarin twee politieagenten van de weg af te drukken. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen ter terechtzitting is naar voren gekomen dat beide politieagenten doodsangsten hebben uitgestaan. Het gebeurde heeft ook nadien nog negatieve invloed op hun werk en privéleven gehad. De rechtbank overweegt dat politieagenten tot taak hebben de samenleving te beveiligen en burgers te beschermen. Tijdens de uitoefening van hun taak zijn zij door verdachte van de weg afgedrukt. Dat hierbij geen slachtoffers zijn gevallen is niet aan verdachte te danken.
Met betrekking tot het verboden wapen merkt de rechtbank nog op dat dergelijk gedrag gevoelens van onveiligheid in de samenleving aanwakkert en tot maatschappelijke onrust leidt.
Ten aanzien van de overige feiten overweegt de rechtbank dat dit buitengewoon hinderlijke feiten voor de slachtoffers en de samenleving zijn. Verdachte lijkt zich enkel te laten leiden door persoonlijk financieel gewin, zonder zich daarbij te bekommeren om de gevolgen voor de slachtoffers.
Verdachte is in het Pieter Baan Centrum onderzocht door een psycholoog en een psychiater. Tevens heeft een milieuonderzoek plaatsgevonden. Daarover hebben deze deskundigen gerapporteerd.
De rechtbank ontleent aan deze rapportage het volgende:
Bij verdachte is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken. Hiervan was ook sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Verdachte is voortdurend op zoek naar gelegenheden om zaken in zijn belang voor elkaar te krijgen, ook als deze wederrechtelijk zijn. Verdachte redeneert vanuit zijn behoefte en er gaat nauwelijks een remmende werking uit van het feit dat het wederrechtelijk is en dat hij anderen benadeelt. Evenmin wordt hij geremd door angst, wroeging, of een besef van wat zijn gedrag voor impact heeft op anderen.
De deskundigen maken een onderscheid in de mate van doorwerking. Met betrekking tot de diefstallen, het wapenbezit, de poging tot oplichting en de identiteitsfraude adviseren de deskundigen om verdachte dit in licht verminderde mate toe te rekenen.
Ten aanzien van de wederspannigheid en de poging tot doodslag wordt geadviseerd om dit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Aannemelijk is dat verdachte niet de volledige keuzevrijheid bezit om zich hoe dan ook aan de invloed van zijn beperkingen te onttrekken. De onderzoekers achten de aanwezigheid van een meer gedifferentieerd gezond repertoire waar betrokkene wel uit kán, maar niet uit 'wil' putten, weinig waarschijnlijk.
Aannemelijk is dat de centrale disfunctie, een beperkte sociaal emotionele en (daaraan gerelateerde) morele ontwikkeling (te classificeren als een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken), een belangrijke rol heeft gespeeld bij de bewezen verklaarde feiten. Verdachte zit langdurend 'gevangen' in een gedragspatroon dat bestaat uit dwingend gedrag waarbij hij steeds de grenzen van anderen opzoekt en overschrijdt. Daarnaast reageert hij op krenking met forse reactieve en affectief gestuurde agressie. Hij laat zich niet afremmen door externe correcties of door leed dat en/of schade die hij anderen berokkent. Zijn gedrag is hierbij steeds op de korte termijn gericht en hij heeft weinig zicht op de langere termijn gevolgen van zijn handelen. Op grond van dit reeds jaren bestaande, pervasieve gedragspatroon, wordt op basis van de klinische inschatting het recidivegevaar ingeschat als hoog.
Er is een ernstige persoonlijkheidsstoornis, er was sprake van een problematische opvoedingssituatie en de respons op eerdere behandeling was beperkt. Er zijn aanwijzingen voor een gebrek aan zelfinzicht (inzicht in de stoornis en inzicht in het risico van grensoverschrijdend gedrag). Voorts zijn er aanwijzingen die duiden op instabiliteit in affectieve, gedragsmatige en cognitieve zin en op een beperkte responsiviteit op behandeling.
Ook in de toekomst kunnen problemen worden verwacht vanwege het gebrek aan sociale en maatschappelijke inbedding. Verdachte heeft geen woonruimte waarop hij kan terugvallen, er is beperkte persoonlijke steun en zonder dwingend kader is betrokkene amper in staat te profiteren van behandeling. Gelet op de duurzame aard van de problematiek is niet te verwachten dat betrokkene op eigen kracht een ander pad kan bewandelen. Om recidive te voorkomen en om enige beweging te bewerkstelligen in de persoonlijkheidsproblematiek achten onderzoekers daarom een klinische behandeling noodzakelijk. Van belang is dat verdachte zicht krijgt op zijn eigen antisociale cognities en ondersteuning krijgt bij het op poten zetten van een meer pro sociaal bestaan. Daarnaast zal de sociaal-emotionele problematiek moeten worden bewerkt, waarbij verdachte leert wat zijn handelen voor anderen betekent en meer grip krijgt op zijn emoties door het aanleren van meer regulerende vaardigheden. Verdachte is op voorhand niet voor een dergelijke behandeling gemotiveerd. Een voorwaardelijk kader heeft dan ook geen kans van slagen.
Gelet op het recidivegevaar dat hoog is en bovendien ook, wanneer hij vrijkomt, op korte termijn te verwachten is, alsook de aard en zwaarte van de psychopathologie, wordt geadviseerd deze behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
De rechtbank overweegt dat – anders dan door de raadsvrouw is gesteld – wel van de conclusies van de deskundigen mag worden uitgegaan. Er zijn immers diverse gesprekken met verdachte gevoerd, er is gebruik gemaakt van groepsobservaties en van eerdere rapportages. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de deskundigen over voldoende relevante informatie beschikten waardoor voldoende inzicht kon worden gekregen in de persoonlijkheid van verdachte.
De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van het deskundigenadvies.
De rechtbank stelt vast dat de volgende bewezen verklaarde feiten misdrijven zijn als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1º, Sr waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is:
 het medeplegen van het wederrechtelijk gebruik maken van de identiteit van [slachtoffer 3] ;
 de diefstal door middel van valse sleutels van [slachtoffer 3] ;
 de poging tot oplichting van de [naam 1] ;
 de diefstallen van motoren en een scooter;
 de opzetheling van diverse scooters;
 de poging tot doodslag op twee agenten.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gezien de ernst van de begane feiten en de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen, de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eisen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Daar doet niet aan af dat verdachte nog maar 24 jaar oud is, aangezien de rechtbank niet aannemelijk acht dat hij zal meewerken aan behandeling in een voorwaardelijk kader.
De rechtbank overweegt in dit kader in het bijzonder dat de poging tot doodslag op twee agenten (feit 1 van zaak V, parketnummer 05/880193-19) moet worden aangemerkt als geweldsdelict, nu het een misdrijf betreft dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Naast oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege acht de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Deze gevangenisstraf zal lager zijn dan gevorderd door de officier van justitie omdat de rechtbank aanzienlijk minder bewezen verklaart dan de officier van justitie voor ogen stond. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden passend en geboden.
Een onmiddellijke opheffing van de voorlopige hechtenis is dan ook niet aan de orde. Het desbetreffende verzoek van de verdediging zal worden afgewezen.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht afwijzen, nu een niet-gemaximeerde maatregel van TBS met dwangverpleging wordt opgelegd. Daarom is thans een haalbaarheidsonderzoek door de reclassering niet noodzakelijk.
Beslag
Onder verdachte is een [merk telefoon] [type 5] (zaak I 05/881721-17) in beslag genomen en nog niet aan verdachte teruggegeven. De rechtbank zal de teruggave hiervan gelasten aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, nu niet is gebleken dat verdachte hiermee strafbare feiten heeft gepleegd.
Onder verdachte is ook een slotentrekker (zaak V 05/880193-19) in beslag genomen en nog niet aan verdachte teruggegeven. Dit voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Dit voorwerp is immers van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en dit voorwerp kan dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke feiten. De rechtbank zal daarom de onttrekking aan het verkeer van deze slotentrekker bevelen.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Zaak I (parketnummer 05/881721-17)
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4]
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering, nu verdachte wordt vrijgesproken van de met betrekking tot hen ten laste gelegde feiten.
De benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding van de onder 1e en 1f bewezenverklaarde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van € 23.534,00 te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit € 7.534,00 aan materiële schade en € 16.000,00 aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, met vordering dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat uit het schadeformulier blijkt dat de schade die gevorderd wordt, betrekking heeft op alle huidige schulden van [slachtoffer 3] alsmede de kosten van ‘bewindvoering’. De schulden betreffen onder andere [naam 40] , het [naam 41] , en schulden waarvan gesteld wordt dat die zijn ontstaan doordat haar rekening is leeggehaald. Uit het schadeformulier en de toelichting ter zitting is echter onvoldoende gebleken in hoeverre er een causaal verband bestaat met de bewezenverklaarde strafbare feiten. Datzelfde geldt voor de kosten van ‘bewindvoering’. Nader onderzoek hieromtrent levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de rechtbank dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor wat betreft het immateriële schadedeel zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover dat ziet op feit 1a nu verdachte is vrijgesproken van de mensenhandelfeiten.
Ten aanzien van het onderdeel dat ziet op de PTSS-problematiek, alsmede de overige opgevoerde immateriële schade overweegt de rechtbank dat enige onderbouwing onderbreekt waaruit blijkt dat dit is veroorzaakt door de bewezen verklaarde diefstal met valse sleutels en DigiD fraude. Nader onderzoek hieromtrent levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de rechtbank dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Zaak III (parketnummer 05/113068-18)
De benadeelde partij [naam 15]
De benadeelde partij [naam 15] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder parketnummer 05/113068-18 bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 14,50, bestaande uit de reparatiekosten aan zijn fiets, alsmede de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [naam 15] tot betaling van het bedrag van € 14,50 toe te wijzen inclusief de wettelijke rente, met vordering dat de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag van € 14,50 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 14 maart 2018.
Zaak IV (parketnummer 05/780009-19)
De benadeelde partij [slachtoffer 8]
De benadeelde partij [slachtoffer 8] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte is vrijgesproken van het onder parketnummer 05/780009-19 onder 4 tenlastegelegde.
De benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder parketnummer 05/780009-19 onder 1 tot en met 3 bewezen verklaarde feiten. Gevorderd wordt vergoeding van schade bestaande uit € 3.150,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. Daarnaast wordt een bedrag van
€ 149,52 aan proceskosten gevorderd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] tot betaling van het bedrag van € 3.650,- toe te wijzen inclusief de wettelijke rente, met vordering dat de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. Voorts heeft de officier van justitie verzocht om toewijzing van het bedrag van € 149,52 aan proceskosten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij ingenomen.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 7] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 1.900,- schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Deze schade betreft de telefoon en de € 1.200,- die verdachte van haar heeft gestolen. Met betrekking tot de telefoon merkt de rechtbank op dat het een nieuwe telefoon betrof van het type [merk telefoon] [type 6] , zodat de rechtbank van oordeel is dat het gevorderde bedrag van € 700,- redelijk en juist is. De vordering is in zoverre voor toewijzing vatbaar.
Wat betreft de gevorderde schade voor het aan verdachte “geleende bedrag” van € 1.250,- zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dit schade betreft die niet rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde feiten.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade die is ontstaan door de bewezen verklaarde diefstallen overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek onder andere recht op vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of indien de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Om te spreken van aantasting in persoon moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of fundamenteel recht. Hoewel begrijpelijk is dat de feiten impact hebben gehad op de benadeelde partij, dient dergelijke schade met stukken te zijn onderbouwd. Nu een dergelijke onderbouwing ontbreekt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in dit deel van haar vordering. De verwijzing van de advocaat van de benadeelde partij naar de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland van 4 oktober 2018 maakt dit niet anders, nu die zaak niet met de voorliggende zaak vergelijkbaar is.
De vordering tot vergoeding van de proceskosten, bestaande uit € 4,52 aan reiskosten en
€ 145,- aan eigen bijdrage voor rechtsbijstand, zijn voor toewijzing vatbaar.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde en toegewezen vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 14 januari 2019 voor wat betreft de telefoon en vanaf 2 februari 2019 voor wat betreft de geldopname van € 1.200,-.
Zaak V (parketnummer 05/880193-19)
De benadeelde partij [verbalisant 2]
De benadeelde partij [verbalisant 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 450,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [verbalisant 1]
De benadeelde partij [verbalisant 1] heeft zich eveneens in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 875,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [naam 26]
De benadeelde partij [naam 26] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding van het onder 3 primair bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 510,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [naam 29]
De benadeelde partij [naam 29] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 294,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen [verbalisant 2] , [verbalisant 1] , [naam 26] en [naam 29] tot betaling van de bedragen van respectievelijk van € 450,-, € 875,-, € 510,- en € 295,- toe te wijzen inclusief de wettelijke rente, met vordering dat de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot deze bedragen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen [verbalisant 2] en [verbalisant 1] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering, omdat aan verdachte niet het verwijt wordt gemaakt dat hij geweld heeft gepleegd tegen agenten. Subsidiair is betoogd dat de vorderingen kunnen worden toegewezen tot een bedrag van € 450,-.
De verdediging heeft voorts betoogd dat de vorderingen van [naam 29] en [naam 26] dienen te worden afgewezen, nu zij onvoldoende onderbouwd zijn met stukken.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen [verbalisant 2] en [verbalisant 1] als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen beiden schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat, nu beiden dezelfde beangstigende ervaringen hebben moeten doorstaan, hen een gelijke schadevergoeding toekomt. De rechtbank begroot deze schade op € 450,00 voor ieder. De vorderingen zijn in zoverre voor toewijzing vatbaar.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de vordering van benadeelde partij [verbalisant 1] worden afgewezen.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen.
De gevorderde wettelijke rente is voor beiden toewijsbaar vanaf 19 januari 2019.
De benadeelde partij [naam 26] zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu zij haar vordering niet heeft onderbouwd met stukken en de behandeling van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de vordering van de benadeelde partij [naam 29] te worden afgewezen. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, is niet komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 37a, 37b, 45, 47, 57, 180, 231b, 287, 310, 311, 326 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 26 van de Wet Wapens en Munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart de
dagvaardingten aanzien feit 1a van parketnummer 05/881721-17
partieel nietigvoor zover betrekking hebbend op “seksuele uitbuiting”;
 verklaart de
officier van justitie niet-ontvankelijkin de strafvervolging met betrekking tot feit 1c en feit 2 van parketnummer 05/881721-17;

spreekt verdachte vrijvan de onder parketnummer 05/881721-17, onder 1a, 1b, 1d, 1g, 1h en 1i, ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 05/780009-19, onder 4 ten laste gelegde feit;

verklaart bewezendat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegdten aanzien van de volgende feiten:
 parketnummer 05/880193-19 feit 1 (poging tot doodslag op twee agenten);
 parketnummer 05/880193-19 feit 2 (diefstal van motoren);
 parketnummer 05/880193-19 feit 3 (diefstal van een scooter en opzetheling van diverse scooters);
 parketnummer 05/881721-17, feit 1 (wederrechtelijk gebruik maken van de identiteit van [slachtoffer 3] );
 parketnummer 05/881721-17, feit 1 (diefstal door middel van valse sleutels van [slachtoffer 3] );
 parketnummer 05/881721-17, feit 3 (poging tot oplichting van de [naam 1] );
 wijst af het verzoek van verdachte tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
 wijst af de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht.
De beslissingen ten aanzien van het beslag:
 gelast de
teruggavevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp (te weten: een zwart telefoontoestel, [merk telefoon] [type 5] , [nummer 18] ) aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt;
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een bronzen slotentrekker ( [nummer 19] ).
De beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] :
 verklaart de
benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] niet-ontvankelijkin hun vorderingen;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 15] :

 veroordeelt verdachte ten aanzien van parketnummer 05/113068-18 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [naam 15], van een bedrag van
€ 14,50(veertien euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam 15] , een bedrag
te betalen van € 14,50(veertien euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 1 dag hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] :
 veroordeelt verdachte ten aanzien van parketnummer 05/780009-19, feit 1 tot en met 3 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 7], van een bedrag van
€ 1.900,- (negentienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2019 met betrekking tot het bedrag van € 700,- (zevenhonderd euro) en vanaf 2 februari 2019 met betrekking tot het bedrag van € 1.200,- (twaalfhonderd euro) tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 7] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 7] , een bedrag
te betalen van € 1.900,-(negentienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2019 met betrekking tot het bedrag van € 700,- (zevenhonderd euro) en vanaf 2 februari 2019 met betrekking tot het bedrag van € 1.200,- (twaalfhonderd euro) tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 29 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op € 149,52 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] :
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 8] niet-ontvankelijkin haar vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] :
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 primair tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [verbalisant 2], van een bedrag van
€ 450,- (vierhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [verbalisant 2] , een bedrag
te betalen van € 450,-(vierhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 9 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] :
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 primair tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [verbalisant 1], van een bedrag van
€ 450,- (vierhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [verbalisant 1] , een bedrag
te betalen van € 450,-(vierhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 9 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

wijst afde vordering van de
benadeelde partij [verbalisant 1]voor het overige;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 26] :
 verklaart de
benadeelde partij [naam 26] niet-ontvankelijkin haar vordering;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 29] :

wijst afde vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 295,-, ingediend door de
benadeelde partij [naam 29] .
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. G.W.B. Heijmans en
mr. C.E.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bril en mr. S. de Rooij, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2019.
Bijlage: tenlastelegging
Zaak I (parketnummer 05/881721-17)
Aan verdachte is na een door de rechtbank toegewezen vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging en toegewezen vordering tot wijziging van de tenlastelegging, waarbij de rechtbank omwille van de leesbaarheid van het vonnis de verschillende feiten heeft hernummerd, ten laste gelegd dat:
Feit 1.
a.
mensenhandel [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5]
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 april 2014 tot en met 15 mei 2018 te Nijmegen en/of Arnhem en/of Eindhoven, in elk geval (telkens) in Nederland,
(lid 3, onder 1°)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer ander(en), te weten,
[slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 4] en/of
[slachtoffer 5]
a)-1
(lid 1, onder 1°)
(telkens) door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5]
EN/OF
a)-2
(lid 1, onder 4°)
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° van dit artikel genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of
onder de onder 1° van dit artikel genoemde omstandigheden, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s), wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten,
EN/OF
a)-3
(lid 1, onder 6°)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5]
heeft/hebben en/of is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s)
1. contact gezocht met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , al dan niet via sociale media (Baddoo en/of Facebook) en/of
2. terwijl hij en/of zijn mededader(s) wisten, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] verstandelijk beperkt en/of kwetsbaar en/of gemakkelijk te beïnvloeden was/waren en/of geen werk en/of schulden had(den) en/of
3. terwijl hij en/of zijn mededader(s) een (liefdes)relatie met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] is aangegaan en/of onderhouden en/of haar/hen in de veronderstelling heeft/hebben laten verkeren dat zij de enige voor hem was/waren, en zodoende haar/hen onder zijn/hun invloedssfeer heeft/hebben gebracht en/of
4. terwijl hij en/of zijn mededader(s) zich in de omgang met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] (telkens) schreeuwend en/of agressief en/of boos en/of intimiderend heeft/hebben opgesteld en/of
5. terwijl hij en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met een (namaak)pistool, althans een of meer wapen(s) getoond, althans de suggestie heeft/hebben gewekt een vuurwapen te hebben (al dan niet door een foto/filmpje van een wapen door te sturen) en/of
6. terwijl hij die [slachtoffer 4] (telkens) heeft gedreigd met openbaarmaking van (al dan niet onvrijwillig) seksueel contact tussen hem en haar en/of
7. terwijl hij die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] (meermalen) heeft geslagen met vlakke hand en/of gebalde vuist, althans gedreigd haar te slaan en/of
8. ( (trio)seks met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gehad en/of (deze) seksuele handelingen op film opgenomen en/of
9. ( (vervolgens) gedreigd dat seksfilmpje en/of naaktfoto's met/van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te zullen openbaren en/of
10. ( (telkens) op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ingepraat en/of haar/hen bedreigd, teneinde haar/hen te bewegen (al dan niet tegen betaling) seks te hebben met een of meerdere ander(e) man(nen) en/of
11. die [slachtoffer 2] bewogen en/of gedwongen strafbare feiten te plegen en/of goederen af te geven en/of
12. ( (telkens) op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] ingepraat en/of haar/hen bedreigd, teneinde haar/hen te bewegen tot het afsluiten van een telefoonabonnement en/of
13. die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] (telkens) voorgehouden dat iemand de/het afgesloten abonnement(en) uit het systeem zou verwijderen en/of een abonnement geen gevolgen heeft en/of dat hij, verdachte, de kosten zou betalen en/of
14. ( (vervolgens) (telkens) die die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] instructies gegeven een of meerdere telefoonabonnement(en) op haar/hun naam af te sluiten en/of
15. die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] naar een of meer telefoonwinkel(s) vervoerd en/of vergezeld en/of
16. door (telkens) met meerdere personen gezamenlijk aanwezig te zijn en/of in de nabijheid zich op te houden bij [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] bij het aangaan van de afspraken over het/de telefoonabonnement(en) en/of bij het afsluiten van het/de telefoonabonnement(en) (zodoende) een numeriek overwicht gevormd en/of
17. ( (telkens) nadat die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] het telefoonabonnement had afgesloten tegen haar/hun gezegd om (de tas met) bijbehorende telefoontoestel(len) en/of Ipad aan hem verdachte of zijn mededader(s) af te geven en/of
18. terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] rekeningen van de telefoonmaatschappij(en) heeft ontvangen en/of
19. die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] haar/hun bankpas(sen) aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) laten afgeven, zodat hij verdachte en/of zijn mededader(s) geld van haar bankrekening konden pinnen en/of met de bankrekening(en) konden frauderen en/of
20. die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] geld van haar bankrekening voor hem, verdachte en/of zijn mededader(s) laten pinnen en/of geld te laten afstaan
21. die [slachtoffer 4] haar inloggegevens van internetbankieren aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) laten afgeven, zodat hij verdachte en/of zijn mededader(s) geld van haar bankrekening konden overschrijven en/of een nieuwe creditcard konden aanvragen en/of
22. op naam van [slachtoffer 5] een credit card aangevraagd bij [naam 8] en/of die [slachtoffer 5] een geldbedrag ter indentificatie laten overmaken naar die [naam 8] rekening en/of,
23. die [slachtoffer 3] haar DigiD-inloggegevens aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) laten afgeven, zodat hij verdachte en/of zijn mededader(s) konden beschikken over haar belastingaangifte en/of daarmee konden frauderen en/of
24. door welke feiten en omstandigheden voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij/hun zich niet heeft /hebben kunnen onttrekken en/of ten gevolge waarvan zij/hen geen weerstand aan verdachte en/of zijn mededader(s) heeft/hebben kunnen bieden;
EN/OF
oplichting van [slachtoffer 1]
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van september 2014 tot en met 17 april 2015 te Nijmegen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
 afgifte van meerdere, althans één mobiele telefoon(s) en/of contract(en), in elk geval van enig goed, en/of
 het aangaan van een schuld, te weten het afsluiten van meerdere, althans één telefoonabonnement(en)
door op indringende wijze tegen die [slachtoffer 1] te zeggen
 dat er een bedrijf was dat abonnementen kon verwijderen uit het systeem en/of
 dat een abonnement geen gevolgen had en/of
 dat het veilig was en/of
 dat zij later meer geld zou krijgen en/of
 dat zij het voor [verdachte] deed,
althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot voornoemde afgifte en/of het aangaan van voornoemde schuld;
EN/OF
afdreiging van [slachtoffer 2]
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 8 juni 2017 te Zetten, gemeente Overbetuwe en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaring van een geheim, [slachtoffer 2] heeft gedwongen hetzij tot de afgifte van enig goed dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] of aan een derde toebehoort, hetzij tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, hetzij tot het ter beschikking stellen van gegevens, te weten
 [slachtoffer 2] gedwongen tot het plegen en/of medeplegen van diefstallen en/of
 de afgifte van een scooter, toebehorende aan een onbekende derde en/of sieraden, toebehorende aan onbekende derden en/of een pinpas toebehorende aan [naam 2] en/of
 door te dreigen naaktfilmpjes en/of naaktfoto's van die [slachtoffer 2] openbaar te maken;
EN/OF
dwang van [slachtoffer 2]
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 8 juni 2017 te Zetten, gemeente Overbetuwe en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer 2] door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer 2] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten
 die [slachtoffer 2] gedwongen tot het plegen en/of medeplegen van diefstallen en/of
 de afgifte van een scooter, toebehorende aan een onbekende derde en/of sieraden, toebehorende aan onbekende derden en/of een pinpas toebehorende aan [naam 2] door te dreigen naaktfilmpjes en/of naaktfoto's van die [slachtoffer 2] openbaar te maken;
EN/OF
wederrechtelijk gebruik maken van de identiteit van [slachtoffer 3]
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 mei 2017 tot en met 13 mei 2018 te [plaatsnaam 4] en/of te Zetten en/of Tiel en/of Nijmegen en/of te Eindhoven, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten de Digi-d inlog code van [slachtoffer 3] heeft gebruikt door met deze Digi-d inlog code
 aangifte te doen bij de belastingdienst en/of
 zorgtoeslag en/of huurtoeslag en/of heffingskorting aan te vragen bij de belastingdienst en/of
met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of de identiteit van die [slachtoffer 3] te verhelen en/of te misbruiken, waardoor voor die [slachtoffer 3] enig nadeel kon ontstaan, te weten onterecht ontvangen bedragen van de belastingdienst en/of terugvorderingen van de belastingdienst;
EN/OF
diefstal door middel van valse sleutel van [slachtoffer 3]
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 april 2017 tot en met 13 mei 2018 te Nijmegen en/of te Tiel en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) de hierna te noemen geldbedragen, in elk geval enig goed, dat geheel
of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte(n) toebehoorde, te weten [slachtoffer 3] , heeft weggenomen, met het oogmerk om zich die bedragen wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of diens mededader(s) die weg te nemen geldbedragen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te een of meer bankpassen op naam van die [slachtoffer 3] en/of de daarbij behorende pincodes, te weten
 een geldbedrag van 5,57 euro overgeboekt aan [naam 6] op 3 april 2017 en/of
 een geldbedrag van 19,86 euro overgeboekt aan [naam 6] op 5 mei 2017 en/of
 een geldbedrag van 109,14 euro overgeboekt aan [naam 6] op 5 mei 2017 en/of
 een geldbedrag van 0,39 euro gepind bij de [naam 7] te Nijmegen op 31 oktober 2017 en/of
 een of meer geldopnames bij pinautomaten;
EN/OF
afpersing van [slachtoffer 4]
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 23 januari 2018 te Nijmegen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van goed, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 4] toebehoorde, te weten haar bankpas en/of daarbij behorende tan-codes, door
 de keel van die [slachtoffer 4] dicht te knijpen en/of die [slachtoffer 4] bij de nek vast te pakken en/of
 die [slachtoffer 4] onverhoeds te betasten en/of te zeggen dat zij hem moest geven wat hij wilde, omdat hij er anders voor zou zorgen dat zij (als moslima) niet meer kon trouwen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
EN/OF
afdreiging van [slachtoffer 4]
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 23 januari 2018 te Nijmegen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaring van een geheim [slachtoffer 4] heeft gedwongen hetzij tot de afgifte van enig goed dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 4] toebehoort, hetzij tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, hetzij tot het ter beschikking stellen van gegevens, te weten
 die [slachtoffer 4] gedwongen haar bankpas en/of daarbij behorende tan-codes af te geven en/of
 door de keel van die [slachtoffer 4] dicht te knijpen en/of die [slachtoffer 4] bij de nek vast te pakken en/of
 door die [slachtoffer 4] onverhoeds te betasten en/of te zeggen dat zij hem moest geven wat hij wilde, omdat hij er anders voor zou zorgen dat zij (als moslima) niet meer kon trouwen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
EN/OF
i.
oplichting van [slachtoffer 5]
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 oktober 2017 tot en met 28 november 2017 te Nijmegen en/of te Arnhem, althans in Nederland meermalen althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
 afgifte van meerdere, althans één mobiele telefoon(s) en/of contract(en), in elk geval van enig goed, en/of
 het aangaan van een schuld, te weten het afsluiten van meerdere, althans één telefoonabonnement(en) door tegen die [slachtoffer 5] te zeggen
 dat zij uit het systeem werd gehaald nadat ze de telefoon had gekregen en/of
 dat het abonnement niet meer op haar naam zou staan en/of
 dat zij beter nog een abonnement kon afsluiten omdat verkoop van beide telefoons meer geld zou opleveren,
althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
waardoor die [slachtoffer 5] werd bewogen tot voornoemde afgifte en/of het aangaan van voornoemde schuld;
Feit 2, mishandeling van [slachtoffer 6]
hij op of omstreeks 26 februari 2015 te Nijmegen, [slachtoffer 6] heeft mishandeld door die [slachtoffer 6] met de handen met kracht bij de nek te pakken en/of een hand in haar gezicht te drukken;
Feit 3, poging tot oplichting [naam 1]
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 maart 2018 tot en met 7 maart 2018 te Nijmegen en/of Druten, althans in Nederland en/of te Duitsland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de [naam 1] te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten goederen ter waarde van ongeveer 583 euro, althans een geldbedrag,
 heeft ingelogd op de webwinkel van de [naam 1] onder de naam [e-mailadres 2] , althans met een emailadres niet zijnde van verdachte en/of diens mededaders en/of
 goederen heeft besteld in deze webwinkel en/of
 ter betaling gebruikt heeft gemaakt van een creditcard op naam van [naam 30] , althans een creditcard niet zijnde van verdachte en/of diens mededaders,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zaak II (parketnummer 05/062616-18)
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 maart 2018 te Nijmegen, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meerdere ambtena(a)r(en), te weten [naam 13] (buitengewoon
opsporingsambtenaar) en/of [naam 14] (buitengewoon opsporingsambtenaar), werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/hun bediening, te weten verdachte als verdacht van het gepleegd hebben van één of meerdere op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en), had(den) aangehouden, teneinde verdachte ter (voor)geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te
brengen naar een politiebureau, door zijn handen in zijn (jas)zakken te houden en/of te rukken en/of te trekken en/of te bewegen in een richting tegengesteld aan die, waarin die voornoemde ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden;
Zaak III (parketnummer 05/113068-18)
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 maart 2018 te Nijmegen, opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam 15] , toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt.
Zaak IV (parketnummer 05/780009-19)
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 januari 2019 te Nijmegen een mobiele telefoon ( [merk telefoon] S 9, IMEI nummer [nummer 14] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 31] , met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen heeft weggenomen;
2.
hij in of omstreeks de nacht van 1 op 2 februari 2019 te Nijmegen een (Rabo)bankpas
( behorend bij rekeningnummer [nummer 17] en/of rekeningnummer [nummer 16] , ten name van [naam 31] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 31] , met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, heeft weggenomen;
3.
hij op of omstreeks 2 februari 2019 te Nijmegen en/of te Kranenburg (Duitsland) met het oogmerk van wederrechtelijke toëeigening in/uit een geldautomaat heeft weggenomen 1200 Euro, in elk geval enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan [naam 31] , althans aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen 1200 Euro/geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van (een) valse sleutel(s) , te weten door een - tevoren gestolen- bankpas ( op naam van [naam 31] voornoemd) in die geldautomaat in te voeren en vervolgens de zogenaamde PIN-code (welke een unieke combinatie met het nummer op voornoemde bankpas vormt) in te toetsen, waarna vrijelijk over die 1200 Euro, althans dat geldbedrag kon worden beschikt;
4.
hij in of omstreeks de nacht van 29 op 30 januari 2019 te Doornenburg, althans in de gemeente Lingewaard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen, (respectievelijk)
 een mobiele telefoon ( [merk telefoon] Galaxy S 8, IMEI nummer [nummer 20] ) en/of een OV- chipkaart (tnv [naam 42] ) en/of
 een jas (inhoudende een bankpas) en/of een ( [naam 44] ) bankpas (behorend bij rekeningnummer [nummer 21] , ten name van [naam 43] ),
in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan (respectievelijk)
 [naam 42] en/of
 [naam 43]
heeft weggenomen, (telkens) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak V (parketnummer 05/880193-19)
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 januari 2019 te Druten, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer (politie)ambtenaren, te weten:
 [verbalisant 1] (hoofdagent van de eenheid Oost-Nederland) en/of
 [verbalisant 2] (hoofdagent van de eenheid Oost-Nederland),
opzettelijk van het leven te beroven, (terwijl die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] zich bevonden in hun onopvallende dienstvoertuig met kenteken: [kenteken 1] ) rijdende in een personenauto ( [merk auto 1] met kenteken: [kenteken 2] ), in elk geval in een door hem, verdachte bestuurde auto, met hoge snelheid en/of met verhoogde snelheid (ongeveer 120-130 km/u) meermalen, althans eenmaal het dienstvoertuig van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (dat zich op dat moment op de wegbaan voor tegemoetkomend verkeer bevond) gedurende een lange tijd en/of over een grote afstand heeft geramd, althans daar tegenaan is gereden en/of heeft getracht voornoemd dienstvoertuig van de weg te rijden, althans opzij te drukken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 19 januari 2019 te Druten, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een of meer (politie)ambtenaren, te weten:
 [verbalisant 1] (hoofdagent van de eenheid Oost-Nederland) en/of
 [verbalisant 2] (hoofdagent van de eenheid Oost-Nederland),
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (terwijl die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] zich bevonden in hun onopvallende dienstvoertuig met kenteken: [kenteken 1] ) rijdende in een personenauto ( [merk auto 1] met kenteken: [kenteken 2] ), in elk geval in een door hem, verdachte bestuurde auto, met hoge snelheid en/of met verhoogde snelheid (ongeveer 120-130 km/u) meermalen, althans eenmaal het dienstvoertuig van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (dat zich op dat moment op de wegbaan voor tegemoetkomend verkeer bevond) gedurende een lange tijd en/of over een grote afstand heeft geramd, althans daar tegenaan is gereden en/of heeft getracht voornoemd dienstvoertuig van de weg te rijden, althans opzij te drukken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of een of meer tijdstippen in de periode van 25 april 2018 tot en met 8 mei 2018 te Nijmegen, althans in Nederland en/of Kleve, althans in Duitsland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal
 een motor [merk 3] [type 3] met kenteken: [kenteken 5] ,
 een motor [merk 1] [type 1] met kenteken: [kenteken 3] ,
 een motor [merk 2] 60 Duke met kenteken [kenteken 4] ,
in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [naam 21] en/of (een) ander(en), (telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of een of meer tijdstippen in de periode van 25 april 2018 tot en met 8 mei 2018 te Nijmegen, althans in Nederland en/of Kleve, althans in Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal een of meer goederen, te weten:
 een motor [merk 3] [type 3] met kenteken: [kenteken 5] ,
 een motor [merk 1] [type 1] met kenteken: [kenteken 3] ,
 een motor [merk 2] 60 Duke met kenteken [kenteken 4] ,
heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 4 april 2018 tot en met 21 april 2018 te Elst en/of Oss en/of Tiel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
 een scooter ( [merk 4] met kenteken: [kenteken 6] ), toebehorend aan [naam 26] ,
 een scooter (Witte [merk 4] [type 4] met kenteken [kenteken 9] ), toebehorend aan [naam 29] ,
 een scooter (Zwarte [merk 4] [type 4] met kenteken [kenteken 8] ), toebehorend aan [naam 28] ,
 een scooter (Rode [merk 4] [type 4] met kenteken [kenteken 10] ),
in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan die [naam 26] en/of die [naam 29] en/of die [naam 28] en/of een ander, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 4 april 2018 tot en met 21 april 2018 te Elst en/of Oss en/of Tiel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal een of meer goederen, te weten:
 een scooter ( [merk 4] met kenteken: [kenteken 6] ),
 een scooter (Witte [merk 4] [type 4] met kenteken [kenteken 9] ),
 een scooter (Zwarte [merk 4] [type 4] met kenteken [kenteken 8] ),
 een scooter (Rode [merk 4] [type 4] met kenteken [kenteken 10] ),
heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij op of omstreeks 01 januari 2019 te Nijmegen, althans in Nederland, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek [nummer 22] [naam 45] , gesloten op 16 oktober 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 november 2019, alsmede het proces-verbaal van bevindingen, p. 1240.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 november 2019, alsmede het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 46] , p. 422.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1323.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1322-1323.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , p. 1361.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 950-951.
8.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 november 2019.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 952, 953 en 955.
10.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 november 2019.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1320.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1320.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1323.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1031.
15.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 november 2019, alsmede het proces-verbaal van bevindingen, p. 1324.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , p. 1359.
17.Schriftelijk bescheid zijnde een uitdraai van het Facebook Messenger gesprek d.d.12 mei 2017 (bijlage 4) behorend bij het proces-verbaal van bevindingen, p. 989-990.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] , p. 518, alsmede een schriftelijk bescheid zijnde een foto (bijlage 6) behorend bij dit proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] , p.526.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 518.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2150.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2153.
22.Proces-verbaal van verhoor [naam 47] , p. 2157.
23.Proces-verbaal van verhoor [naam 47] , p. 2157.
24.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2144.
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2144.
26.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2153.
27.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2150 en 2153.
28.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2150 en 2153.
29.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2148,2149 en 2153.
30.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2147.
31.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2153.
32.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, basisteam Nijmegen-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 23] , gesloten op 31 maart 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
33.Proces-verbaal van aanhouding, p. 6 en 7.
34.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2018, p. 9.
35.Proces-verbaal van aanhouding door burger, p. 5.
36.Proces-verbaal van bevindingen, p. 12
37.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, basisteam Nijmegen-Noord opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 24] , gesloten op 24 juni 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
38.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost Nederland, dienst Regionale Recherche, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer [nummer 22] , gesloten op 28 maart 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
39.Proces-verbaal van aangifte door [naam 31] , p. 25 en 26.
40.Proces-verbaal van verhoor aangever [naam 31] , p. 183; bijlage bij proces-verbaal van aangifte door [naam 31] , p. 29; proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar, p. 167 t/m 172; verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 november 2019.
41.Proces-verbaal van aangifte door [naam 31] , p. 25.
42.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 31] , p. 45.
43.Bijlage bij proces-verbaal van verhoor aangeefster [naam 31] , p. 51 en 52.
44.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 5] , p. 2053 in de zaak met parketnummer 05/881721-17.
45.Bijlage bij proces-verbaal van verhoor aangever [naam 43] , pagina’s 62, 64 en 65.
46.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 42] , p. 45.
47.Proces-verbaal van verhoor aangever [naam 31] , p. 183.
48.Proces-verbaal verstrekking en bevindingen gegevens [naam 48] hotel [naam 31] / [verdachte] , p. 191.
49.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 november 2019.
50.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 25] , gesloten op 6 april 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
51.Proces-verbaal van bevindingen, p. 32.
52.Proces-verbaal van aangifte door [verbalisant 2] , p. 29 en 30.
53.Proces-verbaal van aangifte door [verbalisant 2] , p. 30; proces-verbaal van bevindingen, p. 34.
54.Proces-verbaal van aangifte door [verbalisant 1] , p. 23; proces-verbaal van aangifte door [verbalisant 2] , p. 30; proces-verbaal van bevindingen, p. 36; proces-verbaal van verhoor getuige [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris d.d. 16 september 2019, p. 3.
55.Proces-verbaal van aangifte door [verbalisant 1] , p. 23.
56.Proces-verbaal van verhoor getuige [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris d.d. 16 september 2019, p. 3.
57.Proces-verbaal van bevindingen, p. 37.
58.Proces-verbaal van aangifte, p. 209.
59.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 20] bij de rechter-commissaris d.d. 17 september 2019, p. 2.
60.Proces-verbaal van bevindingen, p. 212.
61.Nazending bij parketnummer 05/880193-19, proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 7] d.d. 5 april 2019, p. 19.
62.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 31] bij de rechter-commissaris d.d. 16 september 2019, p. 3.
63.Proces-verbaal van verhoor aangever [naam 31] , p. 20.
64.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 31] bij de rechter-commissaris d.d. 16 september 2019, p. 2.
65.Proces-verbaal Aanvullend relaas horende bij zakendossier [nummer 27] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] van eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, proces-verbaalnummer [nummer 26] , gesloten op 1 november 2019, p. 1.
66.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 januari 2019, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , p. 32.
67.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 januari 2019, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] , p. 36.
68.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 januari 2019, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , p. 34.
69.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 januari 2019, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] , p. 36.Proces-verbaal van bevindingen, p. 36.
70.Proces-verbaal van aangifte door [verbalisant 2] , p. 30.
71.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 januari 2019, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] , p. 36.Proces-verbaal van bevindingen, p. 36.
72.Proces-verbaal van verhoor getuige [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris d.d. 16 september 2019, p. 2 en 3.
73.Proces-verbaal van aangifte door [naam 21] , p. 61 en 64.
74.Proces-verbaal restinformatie, p. 93; een schriftelijk bescheid, zijnde een bijlage bij aanvullend relaas horende bij zakendossier [nummer 27] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] van eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, proces-verbaalnummer [nummer 26] , gesloten op 1 november 2019, p. 16.
75.Bijlage bij proces-verbaal restinformatie, p. 87.
76.Bijlage bij proces-verbaal restinformatie, p. 90.
77.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 november 2019.
78.Proces-verbaal restinformatie, p. 93.
79.Proces-verbaal van bevindingen, p. 101 en 102; proces-verbaal van bevindingen, p. 103.
80.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen, p. 105.
81.Bijlage bij proces-verbaal restinformatie, p. 99.
82.Proces-verbaal van aangifte door [naam 26] , p. 52 en 56.
83.Een schriftelijk bescheid, zijnde een bijlage bij aanvullend relaas horende bij zakendossier [nummer 27] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] van eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, proces-verbaalnummer [nummer 26] , gesloten op 1 november 2019, p. 17.
84.Een schriftelijk bescheid, zijnde een afschrift van een aangifte door [naam 28] , p. 47.
85.Een schriftelijk bescheid, zijnde een afschrift van een aangifte door [naam 29] , p. 50.
86.Proces-verbaal van aangifte door [naam 26] , p. 52 en 53.
87.Proces-verbaal restinformatie, p. 73.
88.Proces-verbaal restinformatie, p. 73.
89.Proces-verbaal restinformatie, p. 73; proces-verbaal stemherkenning [verdachte] , p. 77 en 78.
90.Proces-verbaal restinformatie, p. 72; proces-verbaal stemherkenning, p. 79 en 80.
91.Proces-verbaal restinformatie, p. 72.
92.Proces-verbaal Aanvullend relaas horende bij zakendossier [nummer 27] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] van eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, proces-verbaalnummer [nummer 26] , gesloten op 1 november 2019, p. 20.
93.Proces-verbaal van bevindingen, p. 14; proces-verbaal van bevindingen, p. 18.
94.Proces-verbaal van bevindingen, p. 16; proces-verbaal van bevindingen, p. 17.