In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning voor het kalenderjaar 2019, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 356.000. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat de woning slechts € 270.000 waard was, onderbouwd door een taxatierapport van twee taxateurs. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende vergelijkingsobjecten had aangedragen die de vastgestelde waarde konden onderbouwen. De rechtbank vond dat de woning van eiser niet goed te vergelijken was met de door de heffingsambtenaar aangedragen objecten, en dat de waarde van de woning schattenderwijs op € 335.000 moest worden vastgesteld.
Daarnaast werd in de uitspraak aandacht besteed aan de proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de kostenvergoeding voor de hoorzitting te matigen, gezien het feit dat in bezwaar 228 zaken tegelijk waren behandeld. De rechtbank volgde de stelling van verweerder dat de werkzaamheden van de gemachtigde per zaak beperkt waren, en dat de kosten van de taxaties afzonderlijk vergoed moesten worden. Uiteindelijk werd de totale proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.706,52, inclusief de kosten van het taxatierapport en een kadastraal uittreksel.
De uitspraak is openbaar gedaan op 19 februari 2020, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.