6.1Loonheffingen
De onderaannemer had in de periode waarop de schuld betrekking heeft slechts één opdrachtgever, de [eisers] te [plaats] . De aanslag bedraagt (zonder de opgelegde vergrijpboete) € 21.427. Niet alle werknemers van de onderaannemer zijn werkzaam geweest voor de stichting. Van de onderaannemer is een lijst ontvangen met alle medewerkers. De medewerkers die niet bij schoonmaakwerkzaamheden waren betrokken, zijn uit de lijst verwijderd. De lijst is ter verificatie voorgelegd aan de heer [persoon D] . Hierop is door ons geen reactie ontvangen, zodat kan worden aangenomen dat de lijst juist is. In casu, alle medewerkers op de lijst hebben gewerkt voor de stichting. De ingehouden loonheffingen van deze medewerkers die nog niet bij de schoonmaakwerkzaamheden zijn betrokken, zijn in mindering gebracht op de openstaande belastingschuld.
De berekening is als volgt:
- Aanslag loonheffingen met nummer [XXX] € 21.427
- Af: loonheffingen van werknemers, niet zijnde schoonmakers
- Saldo van deze berekening
5. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder eiseres aansprakelijk gesteld voor het gedeelte van de onbetaald gebleven naheffingsaanslag loonheffing dat betrekking heeft op de schoonmaakwerkzaamheden bij eiseres. In de beschikking aansprakelijkstelling van 19 februari 2019 is over de grond voor de aansprakelijkstelling – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“ [eisers] is op grond van artikel 35 van de Invorderingswet 1990, artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en premiebesluiten en artikel 51 van de Zorgverzekeringswet aansprakelijk voor (een deel van) de niet betaalde belastingschuld van [bedrijf A] B.V., omdat [eisers] , onder de noemer van eigenbouwer, met een aannemer gelijkgesteld is o.g.v. art. 35 lid 3 onder b IW.”
6. Tussen partijen is in geschil of eiseres terecht als eigenbouwer aansprakelijk is gesteld. Eiseres heeft betwist dat zij eigenbouwer is en verder heeft ze de hoogte van de aansprakelijkstelling betwist.
7. Om de hoogte van de aansprakelijkstelling te kunnen betwisten, heeft eiseres inzage gevraagd in de administratie van [bedrijf A] en in de stukken van het boekenonderzoek bij [bedrijf A] . Verweerder heeft inzage in de stukken geweigerd met een beroep op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 67 van de Invorderingswet 1990 (IW 1990).
8. Eiseres heeft zich daarnaast beklaagd over de wijze waarop verweerder de beschikking aansprakelijkstelling heeft voorbereid en onderbouwd. Eiseres is van mening dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de feiten en ‘kort door de bocht’ naar een conclusie heeft toegewerkt.
Beoordeling van het geschil
Aansprakelijkheid als eigenbouwer
9. Artikel 35, eerste lid, van de IW 1990 bepaalt dat de aannemer hoofdelijk aansprakelijk is voor de loonbelasting die de onderaannemer en iedere volgende onderaannemer verschuldigd is voor de werkzaamheden die in opdracht van de aannemer door werknemers van de onderaannemer zijn uitgevoerd. Onder aannemer wordt verstaan degene die zich tegenover een ander, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard uit te voeren tegen een te betalen prijs. Op grond van artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en artikel 51 van de Zorgverzekeringswet is het in artikel 35, eerste lid, van de IW 1990 bepaalde van overeenkomstige toepassing op de premiecomponent in de loonheffing.
10. Op grond van 35, derde lid, onder b, van de IW 1990 wordt met een aannemer gelijkgesteld degene die in de normale uitoefening van zijn bedrijf, een werk van stoffelijke aard uitvoert zonder daartoe van een opdrachtgever opdracht te hebben gekregen en zonder dat sprake is van een dienstbetrekking. Het gaat hier om de zogenoemde eigenbouwer.
11. De Hoge Raad heeft in een arrest van 20 januari 2012geoordeeld dat met het criterium ‘het uitvoeren van een werk van stoffelijke aard’ is beoogd tot uitdrukking te brengen dat niet slechts wordt gedoeld op het vervaardigen of veranderen van een stoffelijk object, maar veeleer, meer in het algemeen, op het verrichten van arbeid met betrekking tot een stoffelijk object. Gelet op dit arrest is ook bij schoonmaakwerkzaamheden sprake van het uitvoeren van een werk van stoffelijke aard.
12. Verweerder stelt dat in dit geval dat de schoonmaakwerkzaamheden zijn uitgevoerd in de normale uitoefening van het bedrijf van eiseres. In dit verband heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 maart 2002 over uitbestede schoonmaakwerkzaamheden in fastfoodrestaurant McDonald’s (de McDonald’s-uitspraak).Eiseres heeft dit betwist.
13. De bewijslast dat eiseres eigenbouwer is en als eigenbouwer opdracht heeft gegeven aan [bedrijf A] , rust op verweerder. Uit de McDonald’s-uitspraak volgt dat de beoordeling afhangt van de feiten en omstandigheden van het concrete geval.
14. De rechtbank heeft ter zitting aan verweerder gevraagd naar de relevante feiten die ten grondslag liggen aan de aansprakelijkstelling. In reactie daarop heeft verweerder opgemerkt dat hij niet over meer feiten beschikt dan de feiten die volgen uit het boekenonderzoek en uit de overeenkomst. Hij heeft betoogd dat het een feit van algemene bekendheid is dat een schone omgeving essentieel is voor goede zorg en dat daarom de schoonmaakwerkzaamheden bij eiseres zijn gedaan in de normale bedrijfsuitoefening. De rechtbank verwerpt dit betoog. Het benoemen van een (verondersteld) feit van algemene bekendheid is te algemeen om hiermee te kunnen volstaan in een concreet geval. Verweerder had concrete feiten en omstandigheden met betrekking tot de schoonmaakwerkzaamheden bij [bedrijf A] moeten stellen en zo nodig aannemelijk moeten maken.
15. De rechtbank stelt echter vast dat verweerder heel weinig concrete feiten en omstandigheden heeft benoemd. De enige relevante gegevens die voorhanden zijn, zijn geciteerd onder de feiten. Uit deze gegevens volgt niet wat de werkzaamheden precies waren, waar zij zijn verricht, door wie en op welke wijze. Met name is niet duidelijk in hoeverre de schoonmaakwerkzaamheden in de appartementen van cliënten hebben plaatsgevonden na opdracht van die cliënten aan eiseres en in hoeverre sprake is van schoonmaakwerkzaamheden zonder opdracht van cliënten in de panden van eiseres. De feitelijke gang van zaken, de leiding daarover en de controle daarop is ook niet duidelijk geworden. De rechtbank kan daarom niet vaststellen hoe de feitelijke situatie precies is, terwijl de beoordeling daar wel van afhankelijk is. Eiseres heeft dus terecht aangevoerd dat verweerder te weinig feitenonderzoek heeft gedaan en dat de conclusie dat eiseres eigenbouwer is onvoldoende is onderbouwd.
16. Omdat verweerder te weinig feiten heeft gesteld, kan de rechtbank ook niet beoordelen of in dit geval de schoonmaakwerkzaamheden behoren tot de normale bedrijfsuitoefening van eiseres. Verweerder heeft wel verwezen naar de McDonald’s-uitspraak, maar hij heeft op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat de feiten die daar aan de orde waren, zich bij eiseres ook hebben voorgedaan in augustus 2016. De conclusie is daarom dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van het optreden als eigenbouwer door eiseres.
17. Het enkele bestaan van een vacature op één locatie voor een medewerker voor 10 uur per week in een later jaar is geen reden voor een ander oordeel. Ter beoordeling is immers de situatie in augustus 2016 waarbij het gaat om schoonmaakwerkzaamheden op potentieel 500 locaties. Bovendien heeft eiseres ter zitting verklaard dat bij elke locatie de zorg verschillend is geregeld. Afhankelijk van de zorgbehoefte van de betreffende cliënten behoort het schoonmaakwerk op de ene locatie tot de gefinancierde zorg en op andere locaties niet of deels. Sommige cliënten maken hun eigen appartement schoon en anderen niet; deels is dit een keuze van de cliënten en deels is dit het gevolg van de wijze van financiering van de zorg. In dat licht kan zeker niet met een of enkele vacatures voor een medewerker huishouding bij eiseres aannemelijk worden gemaakt dat de schoonmaakwerkzaamheden tot de normale bedrijfsuitoefening van eiseres behoren.
18. De stelling van verweerder dat uit artikel 2.5 van de overeenkomst met [bedrijf A] volgt dat eiseres de algemene leiding had over de schoonmaakwerkzaamheden, overtuigt de rechtbank ook niet. Uit de overige geciteerde bepalingen van de overeenkomst, met name uit artikel 2.2., blijkt namelijk juist dat geen sprake is van een gezagsverhouding of van aanwijzingen aan [bedrijf A] . De omstandigheid dat [bedrijf A] zich wel moet houden aan de protocollen en huisregels is niet meer dan logisch en dat doet zich bij elke overeenkomst van opdracht voor. Dit maakt nog niet dat sprake is van algemene leiding over het werk door eiseres.
19. Gezien het bovenstaande heeft verweerder eiseres op ontoereikende gronden aansprakelijk gesteld op grond van het zijn van eigenbouwer. Een andere grond voor aansprakelijkstelling is niet genoemd in de beschikking aansprakelijkstelling, zodat de rechtbank de beschikking zal vernietigen.
20. Ten overvloede overweegt de rechtbank over de hoogte van de aansprakelijkstelling het volgende.
21. Ook voor de hoogte van de aansprakelijkstelling rust op verweerder de bewijslast. Hij heeft daartoe een lijst met werknemers overgelegd. Eiseres heeft de juistheid daarvan betwist en aangevoerd dat zij die lijst niet op juistheid kan controleren vanwege gebrek aan informatie.
22. Het had op de weg van verweerder gelegen informatie te verstrekken om de juistheid van de lijst en dus van de hoogte van de aansprakelijkstelling nader te onderbouwen. Verweerder heeft dat nagelaten en daarom is hij niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast.
23. Het beroep van verweerder op de geheimhoudingsplicht is onterecht, gelet op artikel 49, zesde lid, van de IW 1990, waaruit de verplichting volgt desgevraagd de informatie aan de aansprakelijk gestelde ter beschikking te stellen die redelijkerwijs van belang is om de hoogte van de aansprakelijkstelling te betwisten. Eiseres heeft onmiskenbaar om deze informatie gevraagd, zodat verweerder het geven van deze informatie niet had mogen weigeren.
24. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
25. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook niet is gesteld of gebleken dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
26. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.