ECLI:NL:RBGEL:2020:714

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 210
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevoegdheid van de burgemeester tot definitieve inbeslagname van een hond na meerdere bijtincidenten

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland wordt de bevoegdheid van de burgemeester van Arnhem beoordeeld om een hond definitief in beslag te nemen na meerdere bijtincidenten. Verzoekers, de eigenaren van de hond, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester, dat hen de beschikkingsmacht over de hond ontneemt en inbreuk maakt op hun eigendomsrecht. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester niet bevoegd is om de hond definitief in beslag te nemen op basis van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet, omdat dit een te zware maatregel is zonder de juiste wettelijke grondslag. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, waardoor de burgemeester de hond niet mag herplaatsen of laten inslapen. De uitspraak volgt eerdere rechtspraak waarin de reikwijdte van de bevoegdheid van de burgemeester is besproken. De voorzieningenrechter concludeert dat er onvoldoende aanleiding is om het gehele besluit te schorsen, maar dat er wel aanleiding is voor een voorlopige voorziening. Verzoekers krijgen een proceskostenvergoeding van € 1.050,- en het griffierecht van € 178,- wordt vergoed door de burgemeester.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/210

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekers], te [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. P.L.O. van de Waarsenburg),
en

de burgemeester van de gemeente Arnhem, verweerder.

(gemachtigde: L.M. Rödel)

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2020 heeft de burgemeester een bevel gegeven tot definitieve afgifte van de hond van verzoekers.
Verzoekers hebben tegen het besluit bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2020. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De burgemeester is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waarover gaat deze uitspraak?

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter of hij het besluit van de burgemeester tot het definitief in beslag nemen van de burgemeester schorst. Daar kan aanleiding voor zijn als het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopige karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waarom heeft de burgemeester het besluit genomen en wat houdt het besluit in?
2. Naar aanleiding van een bijtincident hebben verzoekers op 7 maart 2018 een waarschuwing gekregen. Na opnieuw een bijtincident heeft het college van burgemeester en wethouders aan verzoekers op 21 juni 2018 een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd.
Bij besluit van 5 december 2019 heeft de burgemeester de hond [hond] van verzoekers in beslag genomen, omdat twee nieuwe ernstige bijtincidenten hadden plaatsgevonden. Daarbij heeft hij het bevel gegeven om [hond] te laten beoordelen door middel van een risico-assessment. Het riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht heeft [hond] beoordeeld. Daarbij is de inschatting gemaakt dat [hond] op dit moment, zonder dat aanvullende maatregelen worden genomen, een zeer hoog risico voor de maatschappij met zich mee brengt naar zowel mensen als andere honden. Daarnaast concludeert het riskassessmentteam dat [hond] zeer vermoedelijk risicovoller op eigen terrein is dan zichtbaar was in de test. Het advies is daarom om [hond] te herplaatsen bij een andere eigenaar. Wanneer dat binnen drie maanden niet zou lukken, is het advies om [hond] te laten inslapen.
2.1.
Op basis van de uitslag van het risico-assessment heeft de burgemeester bij besluit van 8 januari 2020 [hond] definitief in beslag genomen en bepaald dat verzoekers [hond] niet terugkrijgen. Wanneer het niet lukt om [hond] te herplaatsen bevat het bestreden besluit ook een bevel tot het laten inslapen. Op de zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester deze lezing van het besluit bevestigd.
Mag de burgemeester een bevel geven?
3. Verzoekers voeren aan dat voor zover is komen vast te staan dat [hond] een gevaar voor de openbare orde oplevert, in deze zaak een minder zware maatregel had kunnen worden opgelegd. De burgemeester had volgens verzoekers een muilkorfgebod voor zowel binnen- als buitenshuis kunnen opleggen, waarbij [hond] tijdens de eetmomenten of andere momenten waarbij het noodzakelijk is om de muilkorf af te doen, in een afgesloten ruimte – bijvoorbeeld in de aanwezige afsluitbare verging van ongeveer 15m2- zal verblijven. Tot die ruimte zullen dan slechts verzoekers toegang hebben.
3.1.
Verweerder betoogt dat niet met minder ingrijpende maatregelen kan worden volstaan om de voortdurende vrees voor de openbare orde tot een aanvaardbaar niveau te brengen. Immers, de eerdere schriftelijke waarschuwing en het gebod tot kort aanlijnen en muilkorven hebben er niet voor gezorgd dat [hond] niet (op een onbewaakt ogenblik) zonder muilkorf ontsnapte van het perceel van verzoekers en daarbij een volwassene en een kind in de buurt zo ernstig verwondde dat behandeling in een ziekenhuis noodzakelijk was. Dit wordt volgens de burgemeester bevestigd in de risicoanalyse van de Universiteit Utrecht, waarbij men spreekt van een hond die, zonder aanvullende maatregelen, een zeer hoog risico voor de maatschappij met zich mee brengt. Volgens de wijkagent en gemeentelijke handhavers is onrust ontstaan in de buurt.
Daarnaast stelt verweerder dat artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet een grondslag kan zijn voor dit besluit, gelet op de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2017. [1]
3.2.
De voorzieningenrechter beoordeelt eerst of de burgemeester bevoegd is om een bevel te geven. Gelet op bovengenoemde omstandigheden bestaat voldoende ernstige vrees voor het ontstaan van een verstoring van de openbare orde. Daarom is de burgemeester op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet bevoegd is om een bevel te geven.
Mag het bevel ook inhouden dat [hond] definitief in beslag wordt genomen?
4. De vraag die de voorzieningenrechter vervolgens beantwoordt is of dat bevel ook mag inhouden dat [hond]
definitiefin beslag wordt genomen.
4.1.
Anders dan de rechtbank Midden-Nederland overwogen heeft in de uitspraak van 18 december 2017, heeft deze rechtbank in een uitspraak van 20 februari 2018 geoordeeld dat de bevoegdheid van de burgemeester, in verband met de reikwijdte van de zogenoemde ‘lichte’ bevelsbevoegdheid van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet, niet zo ver gaat dat de burgemeester na inbeslagname van een hond zonder toestemming van de eigenaar tot herplaatsing van een hond kan overgaan. [2] Het besluit tot definitief in beslag nemen heeft tot gevolg dat verzoekers definitief de beschikkingsmacht over [hond] verliezen en maakt inbreuk op het eigendomsrecht van verzoekers. De burgemeester is niet bevoegd om een dergelijke inbreuk te maken met toepassing van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet. Dit vereist een meer specifieke grondslag.
4.2.. De voorzieningenrechter volgt de uitspraak van deze rechtbank. Dat betekent dat de burgemeester [hond] niet op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet definitief in beslag had mogen nemen.
Kan het gebrek in het besluit worden hersteld?
5. De burgemeester heeft niet de juiste wettelijke grondslag gebruikt om [hond] definitief in beslag te nemen. Of voor de burgemeester of een ander bestuursorgaan van de gemeente een bevoegdheid bestaat om [hond] in beslag te nemen is een principiële rechtsvraag. Een voorlopige voorziening hangende bezwaar leent zich niet voor het beantwoorden van principiële rechtsvragen.
Er bestaat daarom onvoldoende aanleiding om nu al te oordelen of het gebrek kan worden hersteld.
Wat betekent dit voor het verzoek om schorsing van het besluit?
5. Het bezwaar van verzoekers heeft kans van slagen. Maar omdat onvoldoende duidelijkheid bestaat over het vervolg van de procedure ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het gehele besluit te schorsen. Immers, zowel verzoekers als [hond] zijn er niet bij gebaat wanneer [hond] later, wellicht op zeer korte termijn, alsnog opnieuw in beslag wordt genomen. Wel bestaat aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen dat de burgemeester [hond] niet mag herplaatsen bij een nieuwe eigenaar en (voor zover dit al onderdeel is van het besluit) niet mag laten inslapen.
5.1.
Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgen verzoekers een vergoeding van de proceskosten die die zij hebben gemaakt. De burgemeester moet die betalen. De kosten worden als volgt berekend. Verzoekers hebben zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft twee proceshandelingen verricht: het indienen van het verzoekschrift en de behandeling op de zitting. Deze proceshandelingen leveren twee punten op met een waarde van € 525,-. Toegekend wordt € 1.050,-. Daarnaast moet de burgemeester het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- aan hen vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • treft de voorlopige voorziening dat de burgemeester [hond] van verzoekers niet mag herplaatsen bij een nieuwe eigenaar en niet mag laten inslapen;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker van € 1.050,-;
  • bepaalt dat de burgemeester het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Tuk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Gemeentewet
Artikel 172
1. De burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde.
2 De burgemeester is bevoegd overtredingen van wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de openbare orde, te beletten of te beëindigen. Hij bedient zich daarbij van de onder zijn gezag staande politie.
3 De burgemeester is bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
4 De commissaris van de Koning geeft, indien een ordeverstoring van meer dan plaatselijke betekenis dan wel ernstige vrees voor het ontstaan van zodanige ordeverstoring zulks noodzakelijk maakt, de burgemeesters in de provincie zoveel mogelijk na overleg met hen, de nodige aanwijzingen met betrekking tot het door hen ter handhaving van de openbare orde te voeren beleid. De aanwijzingen worden zo enigszins mogelijk schriftelijk gegeven.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 18 december 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:6387.
2.Rechtbank Gelderland 20 februari 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:763, zie ook de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 22 november 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13283.