ECLI:NL:RBGEL:2020:7234

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
790269
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomsten tussen Afnemers en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak hebben Afnemers, die effectenleaseovereenkomsten zijn aangegaan met Dexia Nederland B.V., een vordering ingesteld tegen Dexia. De Afnemers hebben gesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door hen als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon, NBG Finance, hen niet alleen als klant aanbracht maar ook persoonlijk adviseerde zonder de benodigde vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Afnemers op 1 december 2000 en 2 januari 2001 overeenkomsten zijn aangegaan met Dexia, maar dat zij door middel van een opt-out verklaring niet gebonden wilden zijn aan de Duisenberg-regeling. De Afnemers hebben de nietigheid van de overeenkomsten ingeroepen op basis van misbruik van omstandigheden en wanprestatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden en dat de Afnemers schade hebben geleden door de restschulden die zijn ontstaan na het beëindigen van de overeenkomsten. De rechtbank heeft de vorderingen van de Afnemers grotendeels toegewezen, inclusief de verklaring dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en dat de Afnemers de restschuld niet verschuldigd zijn. Dexia is veroordeeld tot betaling van de door Afnemers geleden schade, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
Zaakgegevens 7906269 CV EXPL 19-2858
Grosse aan: mr. Van Dijk
Afschrift aan: mr. Huizer
Verzonden d.d.
vonnis van de kantonrechter d.d. 17 april 2020
inzake
[eisende partij 1] ,[eisende partij 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de naamloze vennootschap Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. D.H. Huizer.
Partijen worden hierna Afnemers en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 juli 2019,
- de conclusies van antwoord, repliek en dupliek,
- de akte uitlaten producties van de zijde van Afnemers.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Afnemers zijn op 1 december 2000 met (de rechtsvoorganger van) Dexia een effectenleaseovereenkomst aangegaan met de naam ‘AEX Plus Effect’. De overeenkomst heeft contractnummer [nummer 1] . (hierna: overeenkomst 1).
Op 2 januari 2001 zijn zij met Dexia een effectenleaseovereenkomst aangegaan met de naam ‘Capital Effect’. Deze overeenkomst heeft contractnummer [nummer 2] (hierna: overeenkomst 2 en samen: de overeenkomsten).
2.2.
Afnemers hebben door middel van een zogenaamde ‘opt-out verklaring’ aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde Duisenberg-regeling.
2.3.
De gemachtigde van Afnemers, Leaseproces, heeft bij brief van 7 februari 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
2.4.
Overeenkomst 1 is geëindigd op 15 augustus 2006. Hierbij is een restschuld ontstaan van € 1.699,01. Overeenkomst 2 is eveneens geëindigd op 15 augustus 2006. Hierbij is een restschuld van € 6.326,38 ontstaan. Afnemers hebben de restschulden niet betaald.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Afnemers vorderen (samengevat) dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afnemers,
2. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan Afnemers van al datgene dat Afnemers aan Dexia hebben betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
3. voor recht zal verklaren dat Afnemers de gevorderde restschulden niet aan Dexia verschuldigd is,
4. voor recht zal verklaren dat Dexia aansprakelijk is voor de door Afnemers geleden schade in verband met de hypothecaire lening, waaronder afsluitkosten, notariskosten en rente, te vermeerderen met de wettelijke rente,
5. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van Afnemers, te vermeerderen met de btw,
6. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenlease-overeenkomst. Kenmerk van dit product is dat de afnemer van het product met geleend geld gaat beleggen. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij vaak Dexia één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, waaronder Afnemers.
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:11363.30). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemers hebben schade geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en restschuld;
volmacht4.4. Dexia betwist allereerst - bij gebreke van een recente volmacht - dat Leaseproces gevolmachtigd is om namens Afnemers deze procedure op te starten. Zij verzoekt de kantonrechter daarom om Leaseproces te gelasten een recente volmacht te overleggen waaruit de wil blijkt van Afnemers om Dexia nog immer in rechte te betrekken.
Dit verweer slaagt niet. Door Dexia is niet betwist dat Leaseproces door Afnemers gevolmachtigd is. Zij wil bewijs dat dit niet veranderd is. Hiervoor is geen grond. Dexia heeft haar stelling dat het voorgekomen is dat Leaseproces namens een overleden cliënt procedeert niet onderbouwd. Evenmin heeft Dexia onderbouwd dat er aanleiding bestaat om te veronderstellen dat juist Afnemers de machtiging hebben ingetrokken.
verjaring4.5. Dexia voert ook aan dat de vordering van Afnemers is verjaard. Daartoe merkt Dexia op dat Afnemers pas een beroep op de beweerde schending van artikel 41 NR 1999 hebben gedaan ruimschoots na verloop van vijf jaar nadat Afnemers bekend waren met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, terwijl de verjaring niet is gestuit. In de eerdere brieven, en in het bijzonder in de brief van 2006 wordt de beweerde schending niet genoemd. Ook de verjaring van de vordering tot vergoeding van schade als gevolg van schending van zorgplichten is volgens Dexia met deze brief niet gestuit, nu uit deze brief niet blijkt welke verwijten Dexia worden gemaakt, geen schending van zorgplichten wordt genoemd en geen aanspraak wordt gemaakt op schadevergoeding.
4.6.
Het beroep op verjaring wordt eveneens verworpen. De vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Deze vordering verjaart vijf jaar na het moment waarop de benadeelde daadwerkelijk bekend is geworden met de schade en de aansprakelijke persoon of personen (artikel 3:310 lid 1 BW). Met de brief van 2006 waarin onder meer de onrechtmatige daad wordt genoemd en de daarop volgende brieven hebben Afnemers de verjaring van deze vordering op Dexia gestuit.
tussenpersoon4.7. In de arresten van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012 en 2016:2015) heeft de Hoge Raad geoordeeld, kort weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Als de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet alleen heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt maar ook jegens de afnemer als financieel adviseur is opgetreden, handelt zij in strijd met artikel 41 NR 1999. Indien Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier tevens adviseerde, dan levert dit een (extra) onrechtmatigheidsgrond jegens de afnemer van het effectenproduct op. Gelet op de uiteenlopende ernst van de wederzijds gemaakte fouten, eist de billijkheid in dat geval in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat de door de particuliere belegger reeds betaalde rente, aflossing en kosten aangaat. Dit geldt ook als de mogelijke financiële gevolgen van de leaseovereenkomst geen onaanvaardbaar zware financiële last voor de afnemer vormden.
4.8.
Afnemers hebben de overeenkomsten met Dexia afgesloten via tussenpersoon NBG Finance. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. Beoordeeld moet daarom worden of de tussenpersoon beleggingsadvieswerkzaamheden verrichtte en of Dexia daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn.
Partijen zijn het erover eens dat van advisering sprake is indien een aanprijzing wordt toegesneden op de persoonlijke financiële situatie en/of als een product (in dit geval een effectenleaseovereenkomst) als vanwege diens financiële situatie geschikt voor de betrokken persoon wordt aanbevolen. De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon hen in voormelde zin heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemers, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afnemers.
4.9.
Afnemers stellen voor wat betreft de feitelijke gang van zaken het volgende:
Afnemers zijn tijdens een bezoek aan een oud-collega in contact gekomen met een adviseur, de heer [betrokkene 1] , werkzaam bij NBG Finance, die daar aanwezig was. Een gesprek met de adviseur volgde. Eiser sub 1 vertelde dat hij voor een medische behandeling in het buitenland, die niet door de zorgverzekeraar vergoed werd, ƒ 60.000,- nodig had. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was in korte tijd dat bedrag bijeen te brengen middels beleggen. Daarop is een huisbezoek afgesproken.
Bij het huisbezoek informeerde de adviseur naar de financiën en wensen van Afnemers. Er is gesproken over de wens om vermogen op te bouwen voor de medische behandeling en voor een aanvulling op het pensioen. De adviseur zei dat hij een geschikt product hiervoor had. Hij adviseerde een AEX-Plus Effect van Bank Labouchere af te sluiten. Na vijf jaar zou voldoende vermogen zijn opgebouwd de medische ingreep. Hij adviseerde ongeveer
ƒ 19.000,- van het spaargeld aan te wenden voor de vooruitbetaling van dit product, omdat Afnemers daarmee meer rendement zou gaan behalen dan op een reguliere spaarrekening. Afnemers besloten dit advies te volgen. De adviseur heeft de aanvraag voor de AEX Plus Effect overeenkomst in gang gezet.
Voor de andere doelstelling, het aanvullen van het pensioen, had de adviseur, volgens hem, ook een geschikt product. Met een Capital Effect van Bank Labouchere, zouden Afnemers veilig een aanzienlijk vermogen opbouwen. De adviseur beloofde zijn advies op papier te zetten en bij een volgend huisbezoek toe te lichten. Dat is bij een tweede huisbezoek ook gebeurd.
De adviseur adviseerde Afnemers om een deel van de beschikbare overwaarde op zijn woning te benutten door de hypotheek te verhogen en over te sluiten. Een vrijgekomen bedrag van ƒ 48.000,- konden Afnemers investeren in een Investeringsplan. Daarin stond dat het bedrag zou worden opgesplitst in een Aegon Vermogens Vliegwiel en een Capital Effect van bank Labouchere. De adviseur heeft Afnemers niet geïnformeerd over risico’s. Afnemers hebben vervolgens het advies gevolgd en zijn de overeenkomsten aangegaan. De adviseur heeft ook de hypotheek geregeld voor Afnemers.
4.10. Tussen partijen is niet in geschil dat NBG Finance Select niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. Beoordeeld moet derhalve worden of sprake is geweest van concrete advisering door NBG Finance aan Afnemers.
Afnemers hebben stukken overgelegd ter onderbouwing van hun stellingen hieromtrent:
- een aanvraagformulier ten name van [eisende partij 1] voor een AEX Plus Effect, waarop als adviseur [betrokkene 1] , NBG Finance is vermeld en de datum 24 november 2000,
- een aanvraagformulier ten name van Afnemers voor een Capital Effect, waarop als adviseur [betrokkene 1] , NBG Finance is vermeld en de datum 22 december 2000,
- de overeenkomsten, waarop NBG Finance als adviseur vermeld is,
- een stuk met opschrift “Financieel Totaal Plan”, voorzien van het logo van NBG Finance:
“(…) Naam: de heer [eisende partij 1]Mevrouw [eisende partij 2](…)Wij hebben het genoegen u n.a.v. het prettige onderhoud van 26 oktober j.l. een Financieel Totaal Plan te mogen aanbieden.
WensenLastenverlichting – Eerder met Pensioen
(…)Personalia(…)inkomen: fl. 60.166,-(…)Eigen middelenU deelde mede direct fl. 20.000,- te kunnen gaan aanwenden voor aankoop aandelen.Huidige hypothecaire geldlening(…)(…)Nieuwe situatie hypothecaire geldlening tot 75% v.d. executiewaarde(…)Verdeling hoofdsomfl. 275.000,-Oude lening fl. 155.000,-Kosten fl. 6.000,-Vooruitbetaling fl. 48.000,-(…)InvesteringsplanMiddels een vooruitbetaling van fl. 48.000,- voor 5 jaar zorgt u ervoor dat in een relatief korte periode een bedrag opgebouwd wordt van fl. 76.000,- (…)Het pakket aandelen bestaat uit: ING BANK, AHOLD, UNILEVER, KON. OLIE
(…)Conclusie(…)Inmiddels verblijven wij met vriendelijke groet,NBG Finance kantoor BeuningenFinancieel adviseur [betrokkene 1] (…)’.- een stuk met opschrift Kapitaliseren van de rente Krediethypotheek, voorzien van het logo van NBG Finance en de persoonsgegevens van Afnemers,
- een stuk met opschrift Prognose Capital Effect, voorzien van de persoonsgegevens van [eisende partij 1] en ‘NBG Finance, [betrokkene 1] ’, met daarop diverse prognoses en rekenvoorbeelden,
- een nota van een notariskantoor van 30 januari 2001, gericht aan Afnemers, betreffende het afsluiten van een hypotheek van ƒ 150.000,00 en een hypotheek van ƒ 125.000,-
- een hypotheekakte.
4.11.
Dexia betwist dat uit deze stukken blijkt dat sprake is geweest van een verboden beleggingsadvies. Dexia wordt hierin niet gevolgd. Met de overgelegde stukken is voldoende onderbouwd dat het gegaan is zoals Afnemers stellen. Er blijkt uit dat er contact geweest is tussen Afnemers en een adviseur van de tussenpersoon, dat er op basis van persoonlijke gegevens van Afnemers een schriftelijk advies is gegeven waar het aangaan van een hypotheek en vooruitbetalen van een bedrag waarmee een aandelenpakket zou worden aangeschaft onderdeel van was en dat dit advies is gevolgd door het afsluiten van de hypotheek en het aangaan van aandelenlease-overeenkomsten met betrekking tot de genoemde aandelenpakketten.
4.12. Afnemers stellen dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon een op hun persoon toegesneden beleggingsadvies gegeven heeft. Dexia betwist dit.
Afnemers stellen dat Dexia de effectenleaseproducten speciaal heeft ontwikkeld om deze door middel van een advies te laten verkopen door tussenpersonen. Dexia heeft hiervoor, volgens Afnemers, financieel adviseurs geselecteerd en getraind, onder andere van Spaar Select en NBG Finance en Dexia kende een systeem van provisie per afgesloten overeenkomst (niet per aangebrachte klant) zodat de tussenpersonen werden aangespoord om meer overeenkomsten te sluiten en zich dus actief bezig te houden met de keuze van de klant. Verder stellen Afnemers dat Dexia in de stukken die zij gebruikte de tussenpersonen altijd ‘adviseur’ noemde.
4.13. Dexia heeft deze gang van zaken niet voldoende weersproken. Hoewel het voorgaande betrekking heeft op de algemene gang van zaken bij de verkoop en bemiddeling van beleggingsproducten via en door tussenpersonen en daaruit niet blijkt dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Afnemers, komt uit deze stukken wel naar voren dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat door sommige tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies werd gegeven.
In diverse uitspraken van verschillende rechtbank is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures (waaronder deze) overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat Spaar Select op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaf. De rechtbank betrekt hierbij ook het oordeel van het Gerechtshof Den Haag, neergelegd in het arrest van
12 september 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2530, waarin is geoordeeld over de wetenschap destijds van Dexia, haar gerichtheid op het op grote schaal door tussenpersonen adviseren over effectenleaseproducten, ook door cliëntenremisiers, de wetenschap van Dexia van de op stelselmatig adviseren gerichte werkwijze van Spaar Select en het belang van Spaar Select als tussenpersoon.
4.14. Het had daarom op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van leaseovereenkomsten, zoals in dit geval de overeenkomsten met Afnemers, navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst(en) is aangegaan op advies van de tussenpersoon, teneinde te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met Afnemers kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat Afnemers door de tussenpersoon zijn geadviseerd.
aansprakelijkheid4.15. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met Afnemers de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens hen onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Afnemers omstandigheden toerekenbaar die tot hun schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie de eerdergenoemde arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
4.16.
De onder 1 gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemers heeft gehandeld doordat Dexia niet heeft geweigerd de overeenkomsten met Afnemers aan te gaan, terwijl Afnemers als potentiële cliënt bij Dexia waren aangebracht door een cliëntenremisier die, in strijd met de Wte 1995, tevens beleggingsadvieswerkzaamheden heeft verricht zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken, en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn. De onder 3 gevorderde verklaring voor recht is eveneens toewijsbaar.
4.17.
De als gevolg daarvan door Afnemers geleden schade, bestaande uit de door Afnemers betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus dividenduitkeringen) dient Dexia te vergoeden. De gevorderde wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim is geraakt, zijnde de dag van betaling van het desbetreffende gedeelte van de schade. Afnemers hebben geen concreet bedrag ter zake van de schade gesteld. Dit moet echter inmiddels door partijen te begroten zijn. Ook moet rekening gehouden worden met het fiscale voordeel dat door Afnemers is genoten. Partijen zijn het er over eens dat dit voordeel € 799,50 bedraagt. Dit deel van de vordering zal derhalve worden toegewezen als na te melden.
hypotheekschade
4.18.
De door Afnemers gevorderde kosten van de hypotheek komen niet voor vergoeding in aanmerking. De schade staat namelijk niet in zodanig verband met de schending door Dexia van de zorgplicht, dat zij als gevolg daarvan aan Dexia kan worden toegerekend. Daarvoor is redengevend dat Dexia en haar rechtsvoorgangster niet zelf betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de hypothecaire geldlening en het ook voor Afnemers duidelijk moest zijn geweest dat het om een lening ging en dus geld kostte. Dat de tussenpersoon een en ander geregeld heeft in het contact met een notaris maakt dit niet anders. Uit de stellingen van Afnemers volgt ook, dat zij zich realiseerden dat rente betaald zou moeten worden, zoals zij op de bestaande hypotheek ook deden.
buitengerechtelijke kosten4.19. Afnemers hebben vergoeding gevorderd van buitengerechtelijke kosten. De Hoge Raad heeft zich in het arrest van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, over deze kwestie uitgesproken en geoordeeld dat de buitengerechtelijke werkzaamheden niet voor vergoeding in aanmerking komen. In de procedure van partijen zijn dezelfde buitengerechtelijke werkzaamheden gesteld, zodat er ook in dit geval geen reden voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
uitvoerbaar bij voorraad4.20. Afnemers vorderen het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dexia voert verweer hiertegen en verzoekt een eventuele veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daarbij wijst Dexia erop dat deze vordering onderdeel is van het grote aantal procedures. De financieel nadelige gevolgen voor Dexia bij een (massale) uitvoerbaar bij voorraad verklaring van betalingsveroordelingen staan niet in verhouding tot het relatieve ongemak van Afnemers om wat langer te moeten wachten op betalingen, te meer omdat Afnemers zelf al vele jaren gewacht hebben voordat de procedure is begonnen. Ook is er een restitutierisico, aldus Dexia. Afnemers betwisten dat dit aan de orde is en wijzen erop dat Dexia standaard in hoger beroep gaat van naar haar mening ongunstige uitspraken en voor die houding niet beloond mag worden.
4.21.
Volgens vaste jurisprudentie kan aangenomen worden, dat degene, die een veroordeling tot betaling van een geldsom vordert, het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft (HR 27 februari 1998, NJ 1998/512), terwijl een daartegenover gesteld restitutierisico geconcretiseerd moet worden (HR 17 juni 1994, NJ 1994/591). Dat de executie mogelijk tot ingrijpende gevolgen leidt, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, staat op zichzelf niet in de weg aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar is slechts een omstandigheid die meegewogen moet worden (HR 28 mei 1993, NJ 1993/468). Dexia heeft niet onderbouwd dat en waarom uitvoerbaar bij voorraadverklaring voor haar zal leiden tot financieel nadelige gevolgen. Het gestelde restitutierisico is niet geconcretiseerd voor wat betreft de situatie van Afnemers. Het belang van Dexia weegt niet zwaarder dan het belang van Afnemers, zodat de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring toegewezen zal worden.
proceskosten
4.22.
Nu Dexia grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal zij worden veroordeeld in de proceskosten. De nakosten zullen, zoals gevorderd, worden vastgesteld op € 100,00.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemers hebben gehandeld door hen als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemers niet alleen als klant aanbracht maar hen tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.2.
verklaart voor recht dat Afnemers de door Dexia vastgestelde restschuld niet verschuldigd zijn,
5.3.
veroordeelt Dexia om aan Afnemers te betalen de door hen geleden schade, bestaande uit de door hen betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus dividenduitkeringen) vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de betaling daadwerkelijk is voldaan tot de dag van algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Afnemers tot op heden vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 98,01
b. griffierecht € 79,00
c. salaris gemachtigde € 960,00
5.5.
veroordeelt Dexia in de nakosten ten bedrage van € 100,00,
5.6.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
(ME)