ECLI:NL:RBGEL:2022:1437

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
C/05/389197 / HA ZA 21-296
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budgetten wegens vermeende fraude en onrechtmatige besteding

In deze zaak vordert VGZ Zorgkantoor B.V. terugbetaling van persoonsgebonden budgetten (pgb's) die aan de budgethouders [betrokkene 1] en [betrokkene 4] zijn verstrekt. VGZ stelt dat [gedaagde partij], een zorgaanbieder, zorg heeft gedeclareerd die niet of nauwelijks is verleend en daarbij gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte documenten. De rechtbank Gelderland heeft op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank de vordering van VGZ in overweging neemt. De procedure is gestart na signalen van fraude met pgb's, waarbij VGZ een rechtmatigheidsonderzoek heeft uitgevoerd. Dit onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat de zorg die door [gedaagde partij] is gedeclareerd, niet overeenkomt met de daadwerkelijk geleverde zorg. De rechtbank heeft VGZ opgedragen bewijs te leveren van de onrechtmatigheid van de gedeclareerde zorg en de vermeende fraude. De zaak is complex en betreft meerdere budgethouders, waarbij de rechtbank de betrokken partijen heeft gehoord en bewijsstukken heeft opgevraagd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zorgaanbieders en de noodzaak van transparantie in de zorgadministratie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/389197 / HA ZA 21-296 / 103 / 538
Vonnis van 16 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VGZ ZORGKANTOOR B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. G.D. Bosman te Veldhoven,
tegen
[gedaagde partij],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. Booij te Almere.
Partijen zullen hierna VGZ en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 oktober 2021
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 januari 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde drijft een eenmanszaak onder de naam [gedaagde partij] , dat een centrum voor begeleid wonen, verpleging, verzorging, dagbesteding en behandeling exploiteerde. De zorg werd verleend vanuit drie locaties, twee in [plaats 1] en eentje in [plaats 2] .
2.2.
VGZ heeft als doel het uitvoeren van de Wet langdurige zorg (Wlz), het daarop gebaseerde Besluit langdurige zorg (Blz) en de Regeling langdurige zorg (Rlz). In de Wlz is VGZ aangewezen als zorgkantoor. De Wlz geeft recht op zorg aan verzekerden die zijn aangewezen op 24 uur per dag zorg nabij of permanent toezicht vanwege hun aandoening(en) of beperking(en).
2.3.
Verzekerden kunnen op grond van de Wlz zorg in natura krijgen of een persoonsgebonden budget (pgb). Een pgb is een budget waarmee iemand die zorg nodig heeft en daarvoor is geïndiceerd zelf hulp en begeleiding kan inkopen. Iemand die een pgb krijgt, een zogenoemde budgethouder, moet verantwoording afleggen over zijn/haar uitgaven voor zorg, hulp en begeleiding. De hoogte van het pgb is afhankelijk van de persoonlijke situatie. Om een pgb te kunnen verkrijgen, dient de budgethouder eerst een indicatiebesluit van het Centrum indicatiestelling zorg (hierna: CIZ) te verkrijgen, waarin wordt bepaald welke zorgbehoefte de budgethouder heeft. Het CIZ vraagt daartoe onder meer een beschrijving van de zorgbehoefte en documentatie over de medische diagnose(s).
Het CIZ deelt vervolgens het indicatiebesluit met het zorgkantoor in de regio van de zorgbehoevende. Het zorgkantoor neemt, nadat zij een budgetplan heeft ontvangen en nadat er een ‘bewustkeuzegesprek’ met de zorgbehoevende heeft plaatsgevonden, een beslissing over de aanvraag van het pgb in een toekenningsbeschikking. Op basis van die beschikking dient de budgethouder binnen zes weken na iedere voorschotperiode aan het zorgkantoor verantwoording af te leggen van de besteding van het budget, via een verantwoordingsformulier. Budget dat niet aan de in de beschikking opgenomen zorg wordt besteed, moet na afloop worden terugbetaald aan het zorgkantoor. Dat geldt ook als de budgethouder nalaat om (voldoende) verantwoording af te leggen. Het eventueel terug te vorderen bedrag wordt vastgelegd in een zogenoemde definitieve afrekening pgb. De budgethouder dient een schriftelijke zorgovereenkomst af te sluiten met de zorgverlener of zorginstelling. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) krijgt het pgb in beheer van het zorgkantoor en betaalt de zorgverlener(s) die door de budgethouder is/zijn uitgekozen. Indien een budgethouder niet in staat is om de volledige regie te voeren over de ingekochte zorg, de administratie en de financiële afwikkeling kan een gewaarborgde hulp worden ingeschakeld
2.4.
In het kader van de aanpak van fraude met pgb’s zijn tussen de zorgkantoren en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) afspraken gemaakt om, indien er reden is om pgb terug te vorderen, de budgethouders te goedertrouw hebben gehandeld, maar wel sprake is van ‘malafide zorgaanbieders’, laatstgenoemde ‘aan te pakken’ in plaats van de budgethouders. In een mede namens de minister van VWS geschreven brief van
7 december 2015 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal is dit toegelicht. In deze brief staat, voor zover hier van belang:
Geen terugvordering bij te goeder trouw handelende budgethouders
(…)
De budgethouder is primair verantwoordelijk voor het zelf organiseren van de zorg en het financiële en administratieve beheer dat het pgb met zich meebrengt. Als een budgethouder zich onder de AWBZ niet kon verantwoorden over zijn of haar bestedingen, ging het zorgkantoor veelal over op terugvorderen van de niet goed verantwoorde middelen. Er zijn echter ook budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld en een zorgorganisatie feitelijk de zorg hebben laten regelen en het pgb laten beheren. Zij worden dan helaas ook met een terugvordering geconfronteerd, terwijl de oorzaak van de terugvordering bij een derde kan liggen.
(…)
De uitkomst van dat overleg is namelijk dat alle zorgkantoren gezamenlijk inspanningen gaan verrichten om ervoor te zorgen dat die budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld, niet (langer) worden geconfronteerd met een terugvordering en dat vermoedelijk frauderende zorgaanbieders worden aangepakt. Concreet betekent dat:
* (…)
* In geval van een budgethouder die te goeder trouw is, is het vervolg dat de vordering van het zorgkantoor op de budgethouder wordt stopgezet. Dit neemt niet weg dat de budgethouder een vordering kan hebben op de vermoedelijk frauderende zorgverlener. Het zorgkantoor neemt deze vordering op de zorgaanbieder over.
* Het zorgkantoor vraagt de budgethouder mee te werken aan het cederen van de vordering aan het zorgkantoor. Dit kan een voorwaarde zijn om de budgethouder daadwerkelijk te vrijwaren van de vordering. (…)
Ten aanzien van [betrokkene 1]
2.5.
VGZ heeft aan de heer [betrokkene 1] bij beschikking van 7 juni 2017 voor het jaar 2017 een pgb toegekend van € 28.162,21. Vóór 1 januari 2017 was [betrokkene 1] verzekerd bij Zilveren Kruis. De vader van [betrokkene 1] is als gewaarborgde hulp benoemd. Het pgb is blijkens de beschikking verstrekt voor de zorgfuncties begeleiding individueel (13-15,9 uren per week), persoonlijke verzorging (2,0-3,9 uren per week), schoonmaken van de woning en begeleiding groep met vervoer (acht dagdelen per week).
2.6.
Met het op basis van het indicatiebesluit voorgeschoten pgb heeft [betrokkene 1] in de periode van 20 juni 2016 tot en met 12 augustus 2017 voornoemde zorg ingekocht bij [gedaagde partij] .
In de (model)zorgovereenkomst die [betrokkene 1] met [gedaagde partij] heeft gesloten die ziet op de periode vanaf 1 januari 2017 is onder meer het volgende opgenomen:
Derdenbeding
Indien het zorgkantoor/college het persoonsgebonden budget heeft ingetrokken of heeft herzien, omdat het te veel persoonsgebonden budget heeft verstrekt en dit is veroorzaakt door toerekenbaar handelen van de persoon die ten laste van het persoonsgebonden budget zorg/maatschappelijke ondersteuning/jeugdhulp levert, heeft het zorgkantoor/college een vordering op die persoon. De vordering bedraagt het bedrag gelijk aan het door de persoon, vanwege het toerekenbaar handelen, ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag. Dit beding is onherroepelijk en blijft ook na beëindiging van deze overeenkomst van kracht.
2.7.
VGZ heeft bij brief van 6 december 2017 het pgb van [betrokkene 1] per 12 augustus 2017 beëindigd, omdat de lopende indicatie was gestopt en er geen nieuw indicatiebesluit was ontvangen.
2.8.
Bij brief van 19 juni 2018 heeft VGZ [betrokkene 1] een jaarafrekening voor de besteding van het pgb in 2017 gestuurd, waaruit blijkt dat de SVB een bedrag van
€ 27.892,62 van het toegekende pgb heeft uitbetaald.
2.9.
VGZ heeft bij brief van 4 juli 2018 aan [betrokkene 1] in het kader van intensieve controle op de besteding van het pgb nadere informatie aan de budgethouder gevraagd over [gedaagde partij] . [betrokkene 1] heeft VGZ vervolgens een zorgplan, een overzicht met contacten tussen [gedaagde partij] en hemzelf in 2016, twee persoonlijke plannen en urenbriefjes doen toekomen. Enkele documenten zijn voorzien van opmerkingen van [betrokkene 1] dat de inhoud ervan niet een juiste weergave zou zijn van de door hem verkregen zorg.
2.10.
De afdeling Veiligheidszaken van VGZ heeft een onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid van de besteding van pgb van onder meer [betrokkene 1] in de periode vanaf 1 januari 2017. In dat kader heeft VGZ op 16 januari 2020 een gesprek gevoerd met [betrokkene 1] .
2.11.
Veiligheidszaken heeft bij brief van 17 april 2020 de bevindingen en de eindconclusie aan [betrokkene 1] en zijn gewaarborgde hulp doen toekomen. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
Administratief onderzoek
(…) Hieronder delen wij onze bevindingen met betrekking tot de administratie:
 Over de periode 1 januari 2017 tot en met 11 augustus 2017 is er een pgb verstrekt door
zorgkantoor VGZ en heeft u zorg ingekocht bij [gedaagde partij] .
 Het zorgkantoor heeft twee zorgovereenkomsten met [gedaagde partij] ontvangen. (…) De andere zorgovereenkomst heeft een looptijd van 1 januari 2017 tot en met 11 augustus 2017 en is op 24 september 2017 ondertekend door de heer [betrokkene 2] en uw bewindvoerder.
 In beide zorgovereenkomsten is afgesproken dat er achteraf wordt gedeclareerd op basis van de verleende zorg tegen de uurlonen zoals opgenomen in de zorgovereenkomst. (…) In de eerste zorgovereenkomst is opgenomen dat er begeleiding individueel en persoonlijke verzorging wordt verleend. In de tweede zorgovereenkomst zijn naast deze twee zorgfuncties ook de functie begeleiding groep en huishoudelijke hulp opgenomen.
 Het zorgkantoor heeft twee verschillende zorgbeschrijvingen met [gedaagde partij] ontvangen. (…)
 De inhoud van beide zorgbeschrijvingen verschilt. (…)
 In de tweede ontvangen zorgbeschrijving is aangegeven dat u 7 dagen per week individuele begeleiding ontvangt. Van 07.00 tot 09.00 uur wordt de dagindeling besproken en vindt er een controle van de kamer plaats. Van 13.00 tot 14.30 uur is er een evaluatie en van 14.30 tot 16.00 uur begeleiding bij het doen van de was en het opmaken van uw bed. Daarnaast zou u 3 uur per week aan begeleiding bij uw administratie en 2 uur per dag aan ondersteuning bij het schoonhouden van uw kamer ontvangen. Ook is aangegeven dat u 7 dagen per week 1 uur persoonlijke verzorging ontvangt. Tot slot is opgenomen dat de begeleiding groep creatieve therapie, wandelen en aanleren van vaardigheden omvat. Hierbij is de duur van 3 tot 6 uur aangegeven. Onduidelijk is of dit verwijst naar het aantal uren per dag of per week.
(…)
 Op de urenbriefjes die bij de SVB zijn ingediend is voor de functies begeleiding individueel, huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging iedere dag een x gezet. Er is niet per dag gespecificeerd hoeveel uur zorg per zorgfunctie is verleend, maar enkel een totaal aantal uren per maand opgenomen. Het totaal aantal uren per functie is voor iedere maand, afhankelijk van het aantal dagen, identiek.
 De zorgfunctie begeleiding groep is enkel in de maanden mei, juni en juli 2017 gedeclareerd. Ook hier is enkel het totaal aantal uren per maand opgenomen.
 De urenbriefjes zijn allen ondertekend door uw bewindvoerder.
(…)
Interview
Om meer duidelijkheid te krijgen over de zorg die u van [gedaagde partij] heeft ontvangen, hebben wij op 16 januari 2020 een gesprek gehad met u en uw vader, wie ten tijde van uw pgb uw gewaarborgde hulp was. Tijdens het gesprek heeft u het volgende verklaard:
 U gaf aan instructies te hebben gehad van mevrouw [betrokkene 3] voor het gesprek met het CIZ, waardoor u een hogere indicatie heeft gekregen dan noodzakelijk.
 U gaf aan geen huur te hebben betaald in de periode dat u woonde en zorg inkocht bij [gedaagde partij] .
 (…) U gaf aan dat er geen dagbestedingsactiviteiten georganiseerd werden. Wel kluste u regelmatig met de heer [betrokkene 2] , maar dit gebeurde op eigen initiatief en niet in groepsverband. Er was geen verdere dag invulling.
 U gaf aan dat er eens in de paar maanden een mevrouw kwam die een creatieve activiteit aanbood. Als voorbeeld: wandelen in een groep met de hond.
 U gaf aan geen begeleiding of aansturing te hebben ontvangen bij uw persoonlijke verzorging.
 U gaf aan dat u in de periode dat u bij [gedaagde partij] verbleef nauwelijks gesport heeft. Wanneer u wel sportte ontving u hier geen begeleiding bij.
 U gaf aan geen begeleiding te hebben gehad bij uw administratie. U had destijds een bewindvoerder waar alle correspondentie heen ging.
 U gaf aan dat u zelfstandig uw kamer schoon hield. U ontving hier geen begeleiding bij en werd hier niet op aangestuurd.
 U gaf aan dat u een slechte band had met uw persoonlijk begeleidster, waardoor er nauwelijks één op één begeleiding plaats vond. De enige met wie u wel eens één op één gesprekken had was de heer [betrokkene 2] .
 U gaf aan dat de zorg zoals opgenomen in de zorgbeschrijvingen en uw zorgplan niet overeenkomstig de zorg is zoals u die ontvangen heeft.
 U gaf aan dat de handtekening op de zorgbeschrijving, ondertekend op 17 juli 2016, niet van u is.
 U en uw gewaarborgde hulp gaven aan dat de handtekeningen op de zorgbeschrijving, ondertekend op 11 november 2017, niet van u zijn. (…)
Stukken opgevraagd bij de zorgverlener
Op 13 februari 2020 hebben wij uw dagrapportages en aanwezigheidsregistraties van de dagbesteding over de periode 1 januari 2017 tot en met 11 augustus 2017 opgevraagd bij [gedaagde partij] . Op 13 maart 2020 ontvingen wij een zorgrapportage waar per zorgfunctie is aangegeven hoeveel uur zorg er wekelijks zou zijn geleverd. Daarnaast is er per zorgfunctie een beperkte omschrijving gegeven van wat de zorg inhield. Wij hebben geen dagrapportages van de gedeclareerde zorg ontvangen. Met betrekking tot de aanwezigheidsregistratie van de dagbesteding heeft de zorgverlener aangegeven deze niet te kunnen verstrekken omdat hier geen registratiesysteem voor was.
(…)
Eindconclusie
Op basis van bovengenoemde bevindingen stellen wij ons op het standpunt dat [gedaagde partij] meer zorg heeft gedeclareerd dan zij hebben geleverd. Door het niet aanleveren van de dagrapportages en aanwezigheidsregistraties is op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd. Tevens stellen wij vast dat er misbruik is gemaakt van uw persoonsgegevens door het valselijk opstellen en ondertekenen van documenten met als doel het verkrijgen van een vergoeding waar geen recht op bestond.
Vanwege het geconstateerde stellen wij vast dat uw pgb over de periode van 1 januari 2019 tot en met 11 augustus 2017 onrechtmatig is besteed. Wij brengen het zorgkantoor op de hoogte van onze bevindingen ten aanzien van uw pgb. Wij geven hierbij aan dat zij mevrouw [betrokkene 3] als eigenaresse van [gedaagde partij] hiervoor verantwoordelijk houden. Het zorgkantoor informeert u over de financiële afhandeling.
2.12.
Bij brief van 25 mei 2020 heeft VGZ [betrokkene 1] ingelicht over het “te goeder trouw beleid” (kort gezegd inhoudende dat bij het voldoen aan bepaalde voorwaarden de openstaande vordering niet hoeft te worden terugbetaald door de budgethouder) en de voorwaarden die worden gesteld om daarvoor in aanmerking te komen.
2.13.
Op diezelfde datum heeft VGZ [betrokkene 1] een herziene budgetvaststelling voor het jaar 2017 gestuurd, waarin staat dat VGZ per saldo een vordering van € 27.892,62 op [betrokkene 1] heeft. Tegen deze beschikking is geen bezwaar gemaakt.
2.14.
[betrokkene 1] heeft voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het te goeder trouw beleid. [betrokkene 1] heeft aangifte gedaan tegen [gedaagde partij] , ontvangt geen pgb meer van VGZ (maar zorg in natura) en heeft op 6 september 2020 een akte van cessie ondertekend, waarmee hij zijn vordering op [gedaagde partij] heeft overgedragen aan VGZ. VGZ heeft [betrokkene 1] bij brief van 23 september 2020 te goeder trouw verklaard.
Ten aanzien van [betrokkene 4]
2.15.
VGZ heeft aan mevrouw [betrokkene 4] bij beschikking van 28 maart 2017 voor het jaar 2017 een pgb toegekend van € 41.658,06 en bij beschikking van 7 december 2017 voor het jaar 2018 een pgb van € 41.160,00. Het pgb is blijkens de beschikkingen verstrekt voor de zorgfuncties begeleiding individueel (10-12,9 uren per week), persoonlijke verzorging (1,0-1,9 uren per week), schoonmaken van de woning en begeleiding groep met vervoer (zes dagdelen per week). De gewaarborgde hulp van [betrokkene 4] is de heer [betrokkene 5] .
2.16.
Met het op basis van het indicatiebesluit voorgeschoten pgb heeft [betrokkene 4] in de periode van 25 januari 2017 tot en met 8 juni 2018 voornoemde zorg ingekocht bij [gedaagde partij] . In de (model)zorgovereenkomst die [betrokkene 4] met [gedaagde partij] heeft gesloten (die overigens op verzoek van VGZ enkele malen is aangepast) is hetzelfde derdenbeding opgenomen als het derdenbeding dat staat in de (model)overeenkomst met [betrokkene 1] zoals dat hiervoor is aangehaald in 2.6 (deze bedingen worden verder aangeduid als het/de derdenbeding/en).
2.17.
De goederen van [betrokkene 4] zijn met ingang van 5 januari 2018 onder bewind gesteld. Als bewindvoerder is de heer [betrokkene 6] benoemd.
2.18.
Op 30 april 2018 heeft een huisbezoek van VGZ aan [betrokkene 4] plaatsgevonden. In aanwezigheid van de gewaarborgde hulp is onder meer gesproken over het bijhouden van de pgb-administratie door [gedaagde partij] voor [betrokkene 4] en over de gefactureerde dagbesteding.
2.19.
De gewaarborgde hulp van [betrokkene 4] heeft VGZ bij brief van 8 juni 2018 bericht dat [betrokkene 4] [gedaagde partij] ging verlaten en dat het pgb omgezet zou worden naar zorg in natura, waarna het pgb van [betrokkene 4] per 8 juni 2018 is beëindigd.
2.20.
Bij brief van 19 juni 2018 heeft VGZ [betrokkene 4] een jaarafrekening voor de besteding van het pgb in 2017 gestuurd, waaruit blijkt dat de SVB een bedrag van
€ 38.532,64 van het toegekende pgb heeft uitbetaald.
2.21.
[betrokkene 4] heeft VGZ bij brief van 6 juni 2018, ontvangen op 20 juni 2018, op verzoek van VGZ informatie doen toekomen over [gedaagde partij] . Zo heeft zij onder meer aangegeven dat het zorgplan niet met haar samen is opgesteld door [gedaagde partij] , dat zij dit plan niet eerder heeft gezien, dat de gegevens in het plan niet overeenkomen met de begeleiding die [gedaagde partij] [betrokkene 4] zou hebben geboden, dat er tijdens haar verblijf bij [gedaagde partij] handtekeningen uit haar naam zijn gezet om een pgb te kunnen ontvangen, dat er meer uren zijn opgegeven dan zij daadwerkelijk heeft gehad, waarmee zij niets te maken heeft gehad, en dat zij nooit huur aan [gedaagde partij] heeft betaald.
2.22.
Bij brief van 6 november 2018 heeft VGZ aan [betrokkene 4] een jaarafrekening voor de besteding van het pgb in 2018 doen toekomen, waarin staat dat de SVB een bedrag van
€ 17.267,28 van het toegekende pgb heeft uitbetaald.
2.23.
De afdeling Veiligheidszaken van VGZ heeft een onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid van de besteding van pgb van [betrokkene 4] in de periode vanaf 1 januari 2017. In dat kader heeft VGZ op 29 januari 2020 een gesprek gevoerd met [betrokkene 4] .
2.24.
Veiligheidszaken heeft bij brief van 17 april 2020 de bevindingen en de eindconclusie aan [betrokkene 4] doen toekomen. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
Administratief onderzoek
(…) Hieronder delen wij onze bevindingen met betrekking tot de administratie:
 U heeft in de periode van 25 januari 2017 tot en met 28 mei 2018 zorg ingekocht bij
[gedaagde partij] .
(…)
 Vanaf 25 januari 2017 wordt er begeleiding groep en dagbesteding in rekening gebracht. Tijdens het BKG kunnen zowel u als uw gewaarborgde hulp niet aangeven wat de dagbesteding inhoudt.
 Het zorgkantoor heeft drie zorgovereenkomsten met [gedaagde partij] ontvangen. De eerste zorgovereenkomst ontving het zorgkantoor op 2 maart 2017. Deze zorgovereenkomst is voor onbepaalde tijd afgesloten met als ingangsdatum 25 januari 2017. In de zorgovereenkomst is opgenomen dat er vier zorgfuncties worden verleend, namelijk individuele begeleiding, persoonlijke verzorging, begeleiding groep en dagbesteding. Er wordt achteraf gedeclareerd op basis van de verleende zorg tegen de uurlonen zoals opgenomen in de zorgovereenkomst. De zorgovereenkomst is ondertekend op 25 januari 2017 door mevrouw [betrokkene 3] en u.
 Op 5 april 2017 ontving het zorgkantoor een tweede zorgovereenkomst met [gedaagde partij] , waar nu een wettelijk vertegenwoordiger is opgenomen (de heer [betrokkene 5] ). De ingangsdatum, functies en uurlonen zijn overeenkomstig aan de zorgovereenkomst die het zorgkantoor op 2 maart 2017 ontving. De zorgovereenkomst is ook op 25 januari 2017 door mevrouw [betrokkene 3] en u ondertekend. Uw handtekening wijkt af van de handtekening op de zorgovereenkomst die het zorgkantoor op 2 maart 2017 ontving.
 Op 16 mei 2017 ontving het zorgkantoor opnieuw een zorgovereenkomst met [gedaagde partij] . De zorgovereenkomst is identiek aan de zorgovereenkomst die het zorgkantoor op 5 april 2017 ontving, alleen is de functie dagbesteding inclusief bijbehorend uurtarief weggehaald met typex.
 Het zorgkantoor heeft drie keer een zorgbeschrijving met [gedaagde partij] ontvangen, namelijk op 15 maart 2017, 5 april 2017 en 16 mei 2017. De zorgbeschrijvingen die het zorgkantoor op 15 maart 2017 en 5 april 2017 ontving zijn identiek. De zorgbeschrijving is op 13 maart 2017 door mevrouw [betrokkene 3] en u ondertekend.
 In de eerste zorgbeschrijving is opgenomen dat u dagelijks begeleiding ontvangt bij uw persoonlijke verzorging, dagelijkse activiteiten, de opvoeding van uw zoontje en het aanleren van vaardigheden. Daarnaast zou u wekelijks begeleiding ontvangen bij uw financiën en het verwerken van de post.
 In de zorgbeschrijving van 16 mei 2017 is andere zorg omschreven dan in de eerder ontvangen zorgbeschrijvingen. In de zorgbeschrijving van 16 mei 2017 is aangegeven dat u dagelijks individuele begeleiding ontvangt, bestaande uit het bespreken van de dagindeling en een controle van de kamer. Hierbij is de duur van 7 tot 9 uur aangegeven. Daarnaast is er een evaluatie moment waarbij de duur van 1 tot 2 uur is aangegeven. Ook is beschreven dat u begeleiding krijgt bij het doen van de was, het schoonhouden van uw kamer en het opmaken van uw bed. Daarnaast zou u dagelijks persoonlijke verzorging ontvangen, waarbij de duur van 7 tot 8 is aangegeven. Tot slot is opgenomen dat de begeleiding groep creatieve therapie, wandelen en het schoonmaken van de kamer omvat. Hierbij is de duur van 3 tot 6 uur aangegeven. Onduidelijk is of de genoemde uren verwijzen naar het tijdsvak per dag of het aantal uren per dag of per week.
(…)
 Op de urenbriefjes die bij de SVB zijn ingediend, is voor alle gedeclareerde functies (individuele begeleiding, persoonlijke verzorging, begeleiding groep en dagbesteding) iedere dag een x gezet. Er is niet per dag gespecificeerd hoeveel uur zorg per zorgfunctie is verleend, maar enkel een totaal aantal uren per maand opgenomen. Het totaal aantal uren per functie is voor vrijwel iedere maand, afhankelijk van het aantal dagen, identiek.
 Over de maand januari 2017 wordt er opvallend meer begeleiding groep gedeclareerd als in de overige maanden, namelijk 112,48 uur over een periode van 7 dagen. Dit betreft de periode van 25 januari 2017 tot en met 31 januari 2017.
 De urenbriefjes tot april 2018 zijn door u ondertekend, op de maanden juli en augustus 2017 na. De urenbriefjes van juli 2017, augustus 2017, april 2018 en mei 2018 zijn ondertekend door uw gewaarborgde hulp.
 Het zorgkantoor heeft ter voorbereiding op het huisbezoek een zorgplan en facturen ontvangen over de periode januari 2017 tot en met februari 2018. Deze facturen zijn ondertekend door uw gewaarborgde hulp. Op deze facturen is per week gespecificeerd hoeveel uur er per zorgfunctie is verleend. In 2017 wordt er iedere week hetzelfde gefactureerd, namelijk 12,9 uur individuele begeleiding, 3,9 uur persoonlijke verzorging, 12,48 uur begeleiding groep en 15 uur dagbesteding.
 Het ontvangen zorgplan heeft betrekking op de periode 8 januari 2018 tot en met 28 augustus 2018. Er is per zorgfunctie aangegeven welke activiteiten hier onder vallen. Per activiteit is een korte omschrijving gegeven wat deze inhoudt en hoeveel uur het in beslag neemt. Uit het zorgplan is niet op te maken of de genoemde uren refereren naar de uren per dag, per week of per maand.
 Op 30 april 2018 heeft er een huisbezoek plaats gevonden. Bij dit huisbezoek waren u en uw gewaarborgde hulp aanwezig. Tijdens het huisbezoek is aangegeven dat u individuele begeleiding, persoonlijke verzorging, begeleiding groep en dagbesteding ontvangt. Opnieuw konden zowel u als uw gewaarborgde hulp niet aangeven wat de dagbesteding inhoudt en waar dit plaatsvindt. (…)
Interview
Om meer duidelijkheid te krijgen over de zorg die u van [gedaagde partij] heeft ontvangen, hebben wij op 29 januari 2020 een gesprek met u gehad. Tijdens het gesprek heeft u het volgende verklaard:
 U geeft aan dat u uw gewaarborgde hulp niet kende en dat mevrouw [betrokkene 3] de heer [betrokkene 5] aan u heeft voorgesteld als gewaarborgde hulp. Tevens verklaart u dat mevrouw [betrokkene 3] u instructies heeft gegeven voor het BKG. U moest doen alsof u de heer [betrokkene 5] via-via kende. U heeft dit meegespeeld, daar u graag een dak boven uw hoofd wilde en het hebben van een gewaarborgde hulp een voorwaarde is voor het krijgen van een pgb.
 U geeft aan dat u gedurende de looptijd van uw pgb geen contact met uw gewaarborgde hulp had.
 U geeft aan geen huur te hebben betaald in de periode dat u woonde en zorg inkocht bij [gedaagde partij] .
 U verklaart vrijwel zelfstandig te hebben geleefd bij [gedaagde partij] . U vulde uw dagen met het schoonmaken van uw kamer, de zorg voor uw zoontje, het wassen van kleren en kookte eens in de week een maaltijd voor alle bewoners.
 U geeft aan dat u geen begeleiding ontving bij het schoonhouden van uw kamer en uw persoonlijke verzorging.
 U geeft aan dat er geen sprake was van enige vorm van dagbesteding. Er vonden geen creatieve activiteiten plaats.
 U geeft aan dat er soms groepsgesprekken plaats vonden. Er was iedere zondag een bewonersvergadering, waar onder meer het weekmenu werd besproken.
 U geeft aan dat er soms één op één gesprekken plaats vonden met de begeleiding, maar dat dit geen structureel karakter had. De gesprekken waren vaak op uw initiatief. U schat ongeveer een uur per week één op één begeleiding te hebben ontvangen.
 U geeft aan dat de inhoud van het zorgplan u niet bekend is en de zorg zoals hierin is opgenomen niet te hebben ontvangen.
 U verklaart dat de handtekeningen op de zorgovereenkomsten, ondertekend op 25 januari 2017, en de handtekeningen op de zorgbeschrijvingen, ondertekend op 13 maart 2017 en 16 mei 2017, niet van u zijn.
 U geeft aan nooit een urenbriefje te hebben ondertekend en dat de handtekeningen op de urenbriefjes niet van u zijn. Wel heeft de heer [betrokkene 2] u eenmalig onder druk gezet om een urenbriefje te tekenen, wat u geweigerd heeft.
(…)
Stukken opgevraagd bij de zorgverlener
Op 13 februari 2020 hebben wij uw dagrapportages en aanwezigheidsregistraties van de dagbesteding over de gehele periode dat u zorg heeft ingekocht, opgevraagd bij [gedaagde partij] . Op 13 maart 2020 ontvingen wij een zorgrapportage waar per zorgfunctie is aangegeven hoeveel uur er wekelijks zou zijn geleverd. Daarnaast is er per zorgfunctie een beperkte omschrijving gegeven van wat de zorg inhield. Wij hebben geen dagrapportages van de gedeclareerde zorg ontvangen. Met betrekking tot de aanwezigheidsregistratie van de dagbesteding heeft de zorgverlener aangegeven deze niet te kunnen verstrekken omdat hier geen registratiesysteem voor was.
(…)
Eindconclusie
Op basis van bovengenoemde bevindingen stellen wij ons op het standpunt dat [gedaagde partij] meer zorg heeft gedeclareerd dan zij hebben geleverd. Door het niet aanleveren van de dagrapportages en aanwezigheidsregistraties is op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd. Tevens stellen wij vast dat er misbruik is gemaakt van uw persoonsgegevens door het valselijk opstellen en ondertekenen van documenten met als doel het verkrijgen van een vergoeding waar geen recht op bestond.
Vanwege het geconstateerde stellen wij vast dat uw pgb over de periode van 25 januari 2017 tot en met 31 mei 2018 onrechtmatig is besteed. Wij brengen het zorgkantoor op de hoogte van onze bevindingen ten aanzien van uw pgb. Wij geven hierbij aan dat zij mevrouw [betrokkene 3] als eigenaresse van [gedaagde partij] hiervoor verantwoordelijk houden. Het zorgkantoor informeert u over de financiële afhandeling.
2.25.
Bij brief van 25 mei 2020 heeft VGZ [betrokkene 4] ingelicht over het “te goeder trouw beleid” en de voorwaarden die worden gesteld om daarvoor in aanmerking te komen.
2.26.
Op diezelfde datum heeft VGZ [betrokkene 4] een herziene budgetvaststelling voor de jaren 2017 en 2018 gestuurd, waarin staat dat VGZ per saldo een vordering van € 38.532,64 (2017) en € 17.267,28 (2018) op [betrokkene 4] heeft. Tegen deze beschikking is geen bezwaar gemaakt.
2.27.
[betrokkene 4] heeft niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het te goeder trouw beleid, waarna VGZ haar bij brief van 26 november 2020 niet te goeder trouw heeft verklaard.
2.28.
Bewindvoerder [betrokkene 6] heeft op 22 november 2021 de akte van cessie ondertekend, waarmee de vordering van [betrokkene 4] op [gedaagde partij] is overgedragen aan VGZ.
Het vervolg
2.29.
Veiligheidszaken heeft [gedaagde partij] bij brief van 13 februari 2020 op de hoogte gesteld van het uitgevoerde onderzoek en heeft bij [gedaagde partij] stukken opgevraagd over de aan [betrokkene 1] en [betrokkene 4] verleende zorg. Op 26 februari 2020 heeft Veiligheidszaken een herinnering gestuurd naar [gedaagde partij] .
2.30.
In het kader van het rechtmatigheidsonderzoek dat Veiligheidszaken heeft uitgevoerd, is op 20 februari 2020 een interview afgenomen met mevrouw [betrokkene 7] , een oud-begeleidster bij [gedaagde partij] (verder: [betrokkene 7] ). In het gespreksverslag is onder meer het volgende vermeld:
V: Was verder alles wel goed geregeld, voor zover u kon beoordelen?
A: Er waren altijd wel dingen. (…) We hadden niet het idee dat er iets aan de hand was, tot het moment dat er
een mailtje van [gedaagde partij] (
gedaagde, de rechtbank) binnen kwam aangaande een cliënt die op de stationsstraat woonde. In deze mail was opgenomen dat de cliënt speltherapie had ontvangen van [gedaagde partij] . Op dat moment werden we achterdochtig.
V: Wat was de reden dat u op dat moment achterdochtig werd?
A: Omdat wij wisten dat die speltherapie er nooit is geweest. Heel kort daarna is het balletje gaan rollen. Diezelfde week kwam de inspectie op alle Locaties binnen vallen en op dat moment werd het ons wel duidelijk dat er van alles niet klopte. Ik kreeg in die periode ook een mailtje van [gedaagde partij] dat er een her aanvraag voor het pgb van (lees: [betrokkene 4] ) moest worden gedaan bij VGZ en [gedaagde partij] vroeg mij of ik het zorgplan van [betrokkene 4] der mate wilde aanpassen zodat [betrokkene 4] de hoogste indicatie zou krijgen. Ik heb toen gezegd dat ik dat niet doe,
omdat dat gewoon fraude is. Hierdoor is de verstandhouding tussen mij en [gedaagde partij] scheef getrokken. (…)
V: Even terugkomend op wat u aangaf met betrekking tot het aanpassen van het zorgplan. Is dat destijds mondeling door [gedaagde partij] gecommuniceerd of is daar ook mailcontact over?
A: Daar is mailcontact over geweest, maar dat is allemaal via mijn werkmail gegaan en daar kan ik nu niet meer in. (…)
V: Eerder gaf u aan argwaan te hebben gekregen na een mail van [gedaagde partij] over speltherapie. Wat stond er in die mail?
A: Dat was een verslag wat toegevoegd moest worden aan het dossier. Het betrof de speltherapie wat dat betreffende meisje had gehad, hoe ze dat had gedaan en op welke momenten. En toen keken een collega en ik elkaar aan van dit klopt niet, want op die momenten was dat meisje gewoon bij ons en niet eens bij [gedaagde partij] in de buurt.
V: Wanneer bent u gestart als begeleidster bij [gedaagde partij] ?
A: Augustus of september 2017. Ik heb er maar kort gewerkt. In mei 2018 ben ik in de ziektewet gegaan, omdat de situatie onveilig werd. (…)
V: Wij hebben begrepen dat het Herstelcentrum meerdere locaties had. Werkte u op al die locaties?
A: Ik werkte alleen op de [adres 1] en [adres 2] in [plaats 1] . In [plaats 2] kon ik niet werken, omdat (…) daar verbleef en de cliënten mij niet zouden zien als begeleidster maar als moeder van (…).
V: Hoeveel cliënten verbleven op de [adres 1] en [adres 2] in [plaats 1] ?
A: Het aantal heeft heel erg gewisseld. Op [adres 1] woonde meer dan 7 cliënten en op [adres 2] verbleven minimaal 8 cliënten en dan tel ik de kinderen niet mee. Als ik de kinderen mee tel, komen er nog 6 bij op nummer 18.
V: Hoeveel begeleiders waren er? Waren er meerdere begeleiders per moment?
A: Toen ik begon was er alleen begeleiding op [adres 2] en dat was dan meestal één begeleider of één begeleider met een stagiaire. Op [adres 1] was er deeltijdbegeleiding.
V: Wat hield deeltijdbegeleiding in?
A: Dat wij er naar toe gingen als er iets was, maar er was niet standaard een begeleider aanwezig. Op een gegeven moment heb ik bij [gedaagde partij] aangegeven dat ik dit niet vond kunnen en [gedaagde partij] was het daar mee eens. [gedaagde partij] heeft toen aangegeven dat [adres 1] ook een eigen team zou krijgen, waarvan ik de teamleider zou worden. Dit team is er nooit gekomen. We zijn daar wel meer begeleiding gaan bieden, maar dit werd gedaan door de begeleiders die al op [adres 2] werkten, waardoor we alleen maar meer uren gingen werken. Daarnaast stonden er veel leerlingen op nummer [adres 1] .
V: Dus niet iedereen die begeleiding bood was daartoe opgeleid?
A: Nee, kijk naar [betrokkene 8] . Hij draaide slaapdiensten en verantwoordelijke diensten zonder een enkel diploma in de zorg.
V: Hoeveel uur per week werkte u als begeleidster?
A: Ik werkte 60 tot 70 uur per week. Er was een vreselijke onderbezetting.
V: En dan stond u als enige voor een groep van 8 tot 10 personen?
A: Ja, klopt.
V: Hoe zag de begeleiding eruit? Was dat voornamelijk in groepsverband of één op één?
A: Er waren ook individuele begeleidingsmomenten, maar bijvoorbeeld het beeld wat van [betrokkene 4] is neergezet, was naar mijn mening niet een beeld wat op de waarheid berustte. [betrokkene 4] had wel sturing nodig bij de zorg van haar kind en zichzelf, maar enkel sturing. Het was niet zo dat ik bij hen op de badkamer ging staan als zij zichzelf of haar zoontje verzorgde. [betrokkene 4] kon bijvoorbeeld heel goed zelf haar kamer opruimen, zij deed ook de boodschappen en kookte voor ons. Als je haar begeleidingsplan zou lezen, dan verwacht je niet dat zij voor een hele groep stond te koken.
V: Het doen van boodschappen en koken gebeurde door haar zelfstandig?
A: Ja. Wij waren wel in het pand aanwezig, maar zij kookte geheel zelfstandig.
V: U gaf aan dat hetgeen in het zorgplan van [betrokkene 4] was opgenomen niet overeen kwam met de werkelijkheid. Gold dat ook voor andere cliënten?
A: Ja, absoluut. Het betrof voornamelijk toezicht. (…)
V: Was er een rooster per cliënt? Dat u bijvoorbeeld cliënt A begeleidt van 9 tot 10 en cliënt B van l0 tot l1?
A: Nee. Er was geen planning. Je keek gewoon hoe de dag verliep. Op een gegeven moment is er een planning gemaakt, maar dat was een wassen neus.
(…)
V: En hoe zag de begeleiding in de nachten eruit?
A: Er was zowel op nummer [adres 1] als op nummer [adres 2] altijd een slaapdienst aanwezig. [betrokkene 8] sliep afwisselend op beide locaties.
V: Wij lazen in de zorgplannen van de cliënten die namens VGZ zorg in hebben gekocht bij [gedaagde partij] dat er ook dagbesteding en groepsbegeleiding zou zijn.
A: Nee, dat was er niet. (…) Dat was er ook gewoon niet. De enige groepsactiviteit die er ooit geweest is, is op een zondag geweest. Toen was ik vrij, en toen zijn ze met volledig [gedaagde partij] gaan zwemmen. (…)
V: Dus als ik u goed begrijp zijn er geen groepsactiviteiten, zoals creatieve activiteiten en sportactiviteiten, georganiseerd?
A: Nee. In [plaats 2] konden ze op eigen initiatief gebruik maken van een fitnessruimte van [gedaagde partij] zelf.
V: Weet u of in die fitnessruimte ook begeleiding aanwezig was of sportten de cliënten daar zelfstandig?
A: Daar was geen begeleiding aanwezig. Ze konden daar zelfstandig gaan sporten.
V: U heeft wellicht geen zicht gehad op hoe zaken gefactureerd werden, maar op de facturen werd onderscheid gemaakt tussen enerzijds die dagbestedingsactiviteiten zoals creatieve therapie en anderzijds groepsbegeleiding, zoals onder meer gesprekken in de groep. Zo begrepen wij dat er op zondagochtend vaak een bewonersvergadering was.
A: Als die vergadering door ging, 9 van de 10 keer ging dat niet door.
V: Was er een structuur als in dat er ‘s ochtends met de groep werd besproken hoe de dag invulling eruit zag?
A: Nee, absoluut niet. (…)
V: Deed iedereen dan een beetje zijn eigen ding?
A: Ja, zo kun je het zien.
V: En hoe was dat geregeld in de locatie in [plaats 2] ?
A: Ook daar vonden geen groepsactiviteiten plaats. (…)
V: Was er in [plaats 2] wel voldoende begeleiding aanwezig?
A: Daar liep vaak ook maar één iemand met een aantal leerlingen of stagiaires. (…)
(…)
V: Als ik het goed begrepen heb werden de zorgplannen opgemaakt door [gedaagde partij] . Had u inzage in de zorgplannen?
A: Toen ik daar kwam had [betrokkene 4] een nog geldig zorgplan. Op een gegeven moment moest dat aangepast worden en toen kreeg ik dat bewuste mailtje waar in stond waar het aan moest voldoen. Daarna ging het altijd naar [gedaagde partij] . Als [gedaagde partij] daarna nog iets aanpaste, dan zag ik dat pas als het al was ingestuurd en vast stond.
V: In een zorgplan worden allerlei doelen opgenomen. Ik kan mij voorstellen dat [gedaagde partij] niet weet hoe het staat met deze doelen daar zij de begeleiding niet bood. Werd dat dan overlegd met de begeleiding? Hoe het gaat met die en die cliënt en hoever staan we met dit doel?
A: Ik heb nog nooit een evaluatie van een behandelplan meegemaakt daar. Wat ik zelf deed met bijvoorbeeld [betrokkene 4] is dat ik zei van kijk dit zijn jouw doelen, hoe ver ben je daarin gegroeid. Eén van de dingen is bijvoorbeeld dat ik ervoor gezorgd heb dat [betrokkene 4] onder bewindvoering is gezet, omdat omgaan met geld gewoon een heel groot probleem voor haar was. Maar wat ik zojuist al zei, ik stelde een reëel plan op en dan ging het naar [gedaagde partij] en dan werd het gewoon veranderd.
V: Was u de enige begeleidster van mevrouw [betrokkene 4] ?
A: Ja, ik geloof vanaf november 2017. Als ik er niet was, dan natuurlijk mijn collega’s want ik was er nog net niet altijd. [betrokkene 4] wilde bepaalde zaken alleen met mij bespreken.
V: Kunt u een schatting maken van het aantal uren per week begeleiding dat mevrouw [betrokkene 4] kreeg?
A: Als ik dienst had ging ik als het even kon wel een moment met [betrokkene 4] zitten, hetzij op kantoor, hetzij op haar kamer.
V: Dat betrof dan individuele begeleiding. U gaf eerder al dat u geen persoonlijke verzorging hebt hoeven verlenen aan mevrouw [betrokkene 4] .
A: Nee, dat was niet nodig.
V: Hoe werd het schoonmaken van de kamers en de algemene ruimtes geregeld?
A: De kamers dat was de verantwoording van de cliënten zelf en dan keken wij wel eens of het netjes opgeruimd was. Op een gegeven moment is er een rooster opgesteld voor het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimtes, alleen dat liep al heel gauw spaak omdat sommige mensen dat heet serieus namen en anderen niet. Dan was het aan de begeleiding om het schoon te maken.
V: Deden de cliënten de schoonmaaktaken zelfstandig of werden zij hierin begeleid?
A: Dat deden ze zelfstandig.
V: U gaf eerder aan dat het doen van boodschappen en het koken door mevrouw [betrokkene 4] werd gedaan. Dit gebeurde dus ook allemaal door de cliënten zelf?
A: Ja. Het boodschappengeld van de groep daar deed [betrokkene 4] in overleg de boodschappen van voor de hele week. (…) Op een gegeven moment zijn we wel een stukje uit handen gaan nemen van [betrokkene 4] , omdat we zagen dat het haar teveel werd. Toen hebben we gezegd dat anderen moesten koken en ook de begeleiding af en toe kookt. Maar dat werkte ook niet altijd, omdat niet iedereen zijn taken nakwam met als gevolg dat [betrokkene 4] toch weer zelf achter het fornuis ging staan.
V: Er werd voor de cliënten vanuit VGZ gedeclareerd op basis van variabele uren. Hield u per cliënt bij hoeveel zorg zij die dag hadden gehad?
A: Nee.
V: Vond er iets van registratie plaats?
A: Nee
V: Was er wel een zorgrapportage per cliënt met daarin opgenomen wat er die dag gebeurd is met de cliënt?
A: Ja in de rapportage van de cliënt zelf werd wel gerapporteerd wat er die dag was gedaan en wat er gebeurd was. Dat was het enige.
V: Weet u op basis van welke informatie de urenregistraties werden opgemaakt?
A: Dat deed [gedaagde partij] . Ik weet wel dat er zorgbriefjes getekend moesten worden. Dat gebeurde niet altijd vrijwillig. Er waren genoeg cliënten die de urenbriefjes tekende omdat zij bang waren voor [betrokkene 8] .
V: Heeft u wel eens een urenbriefje gezien?
A: Ik heb zelfs een urenbriefje gezien waarop de handtekening van de cliënt vervalst was. De organisatie was toen al overgenomen door een nieuw zorgteam, georganiseerd door de gemeente. [betrokkene 8] liep daar toen nog gewoon nonchalant rond en met urenbriefjes te wapperen die nog ondertekend moesten worden.
V: Het briefje dat u gezien heeft, had u het idee dat de zorg die daarop stond een correcte weergave was van de zorg die die cliënt gehad had?
A: Nee. Dat was ook de reden dat cliënten niet wilde tekenen, omdat het niet overeen kwam.
V: Bedoelt u dan dat de hoeveelheid uren niet overeen kwamen, of de functies die gedeclareerd werden?
A: Ook in de functies. Er stond bijvoorbeeld dagbesteding op, terwijl er geen dagbesteding was. Maar dan werd gewoon gezegd, als je niet tekent heb je morgen geen huis meer, dan zetten we je op straat.
(…)
V: Werd de planning zo gemaakt dat er altijd één begeleider op de groep stond, of soms ook meerdere?
A: Eén begeleider, soms met een stagiair of leerling.
(…)
V: Het was dus niet zo dat [betrokkene 8] daar iedere nacht sliep?
A: Nee, [betrokkene 8] sliep of in [plaats 1] of in [plaats 2] .
V: Geven die rapportages wel een reëel beeld van de zorg die feitelijk geleverd is?
A: Ik wil niet zeggen dat het een reëel beeld geeft van hoe het echt ging. Er werd door sommige collega’s wel gerapporteerd om [gedaagde partij] een plezier te doen. Er werd ook wel eens gerapporteerd onder een andere naam. Dan stond de collega van de dagdienst nog ingelogd en dan rapporteerde de collega van avonddienst nog onder de naam van die collega.
V: U gaf aan dat de zorgplannen werden opgesteld door [gedaagde partij] . Had u wel inzicht in de indicaties en bijbehorende probleemgebieden van cliënten. Wist u waar de zorgbehoeften van iedere cliënt lagen?
A: Ik weet niet of ze kloppen. Op een gegeven moment was het bij [betrokkene 4] wel duidelijk dat zij bestempeld werd als iemand die niks zelf kon en dat was absoluut niet waar.
V: Werd de zorg die werd geleverd door de begeleiding afgestemd op hetgeen opgenomen in de zorgplannen?
A: Ik heb bijvoorbeeld nooit geweten dat [betrokkene 4] op de max zat qua indicatie voor persoonlijke verzorging. (…)
V: Was per cliënt wel duidelijk waar u op moest begeleiden en toezien? Hoe kwam u daar achter?
A: Door het te doen. Op een gegeven moment merk je vanzelf waar je cliënt ondersteuning bij nodig heeft en wat hij of zij heel goed zelf kan. (…)
2.31.
Veiligheidszaken heeft bij brief van 27 maart 2020 [gedaagde partij] de bevindingen uit het rechtmatigheidsonderzoek doen toekomen en [gedaagde partij] verzocht om hierop te reageren.
2.32.
Bij brief van 3 april 2020 heeft [gedaagde partij] gereageerd op de bevindingen uit het rechtmatigheidsonderzoek.
2.33.
Veiligheidszaken heeft bij brief van 17 april 2020 aan [gedaagde partij] onder meer medegedeeld:
Concluderend stellen wij dat u documenten heeft aangeleverd waarvan u wist of behoorde te weten dat deze niet op de waarheid berustten met als doel een vergoeding te ontvangen waar geen recht op bestond. Gelet op bovenstaande achten wij bewezen dat [gedaagde partij] opzettelijk heeft gehandeld. Hiermee heeft u zich schuldig gemaakt aan frauduleus handelen met het pgb van betrokken budgethouders. Wij houden u als eigenaresse van [gedaagde partij] hiervoor verantwoordelijk.
In de brief wordt tevens aangegeven tot welke maatregelen het resultaat van het onderzoek aanleiding heeft gegeven. Bij herziene maatregelenbrief van 7 december 2020 zijn deze maatregelen (de registratie in het incidentenregister, het externe verwijzingsregister en de melding bij het CBV) ook aan [gedaagde partij] opgelegd.
2.34.
De toenmalige gemachtigde van [gedaagde partij] heeft bij brief van 10 augustus 2020 verzocht om de maatregelen op te heffen. Veiligheidszaken heeft hierop bij brief van 18 augustus 2020 afwijzend gereageerd.
2.35.
Bij brief van 2 februari 2021 heeft de advocaat van VGZ [gedaagde partij] aansprakelijk gesteld voor de vordering van VGZ betreffende de aan [betrokkene 1] en [betrokkene 4] uitbetaalde pgb-gelden. In diezelfde brief is mededeling aan [gedaagde partij] gedaan van de cessie door [betrokkene 1] van zijn vorderingen op [gedaagde partij] aan VGZ.
2.36.
De toenmalige gemachtigde van [gedaagde partij] heeft bij brief van 4 maart 2021 aan de advocaat van VGZ afwijzend gereageerd op de aansprakelijkheidsstelling.

3.Het geschil

3.1.
VGZ vordert kort weergegeven dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde partij] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VGZ te voldoen, primair een bedrag van € 83.692,54, subsidiair een bedrag van € 44.780,86, te vermeerderen met de wettelijke rente;
[gedaagde partij] veroordeelt om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan VGZ te voldoen een bedrag van € 1.950,43 inclusief BTW, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, ter zake buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,
met veroordeling van [gedaagde partij] in de proces- en nakosten vermeerderd met rente.
3.2.
VGZ legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde partij] de pgb’s van de budgethouders [betrokkene 1] en [betrokkene 4] heeft beheerd, althans de documenten ten behoeve van de aanvraag en de besteding van de pgb’s heeft vervaardigd, zorg heeft gedeclareerd die niet (of nauwelijks) aan de budgethouders is verleend en daarbij gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte documenten. Van de zorg die wel is verleend door [gedaagde partij] is niet de informatie aan VGZ is verstrekt waarmee het mogelijk is vast te stellen in welke mate die zorg is verleend en in hoeverre het kwalitatief verantwoorde zorg is het kader van de Wlz betrof. [gedaagde partij] heeft, aldus VGZ, opzettelijk een onjuiste administratie gevoerd en valse gegevens verstrekt enkel met als doel de pgb-gelden van de budgethouders te kunnen behouden. Dit levert volgens VGZ een tekortkoming in de verplichtingen van [gedaagde partij] uit de met [betrokkene 1] en [betrokkene 4] gesloten zorgovereenkomsten en onrechtmatig handelen op. Van [gedaagde partij] mag als professioneel zorgverlener worden verwacht dat zij bekend was met de vereisten voor de besteding van een pgb. VGZ stelt daarom een vordering te hebben op [gedaagde partij] , primair op grond van de door de budgethouders aan haar gecedeerde vorderingen op [gedaagde partij] wegens wanprestatie c.q. onrechtmatig handelen c.q. ongerechtvaardigde verrijking, subsidiair op grond van de in de zorgovereenkomsten ten behoeve van VGZ opgenomen derdenbedingen, meer subsidiair op grond van rechtstreeks onrechtmatig handelen van [gedaagde partij] jegens VGZ en, nog meer subsidiair, op grond van ongerechtvaardigde verrijking ten laste van VGZ.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer. Zij stelt zich primair op het standpunt dat VGZ niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat VGZ ten onrechte is overgegaan tot terugvordering van de pgb’s. Als na een globale controle blijkt dat de subsidievaststelling onjuist blijkt te zijn, ligt het risico daarvoor bij het zorgkantoor, zo volgt volgens [gedaagde partij] uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Daarnaast geldt ten aanzien van [betrokkene 4] dat het besluit tot intrekking van het pgb niet is gericht tot de bewindvoerder, zodat het niet in werking is getreden. Verder betwist [gedaagde partij] dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens VGZ dan wel jegens de budgethouders, dat sprake is van een tekortkoming en/of ongerechtvaardigde verrijking. Tot slot betwist [gedaagde partij] de (hoogte van de) gestelde schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat de budgethouders [betrokkene 1] en [betrokkene 4] in de onder de feiten genoemde periodes in 2017 en 2018 pgb-gelden hebben ontvangen die zij hebben besteed bij [gedaagde partij] . Niet betwist is dat VGZ de verantwoording van de besteding van de pgb’s van de budgethouders bij [gedaagde partij] (deels) heeft afgekeurd.
Het terugvorderingsbesluit van [betrokkene 4]
4.2.
[gedaagde partij] heeft allereerst aangevoerd dat het terugvorderingsbesluit niet aan de bewindvoerder van [betrokkene 4] bekend is gemaakt, waardoor het niet in werking is getreden. Daarmee vervalt de grondslag van de vordering van VGZ ten aanzien van [betrokkene 4] , omdat geen sprake is van een terug te vorderen bedrag, aldus [gedaagde partij] .
4.3.
Vastgesteld kan worden dat de goederen van [betrokkene 4] sinds 2 januari 2018 – en thans nog steeds – onder bewind zijn gesteld. Het bewind is ook opgenomen in het bewindregister, dus VGZ had hiervan op de hoogte kunnen zijn. Het besluit tot invordering (voor zover dat ziet op de periode vanaf 2 januari 2018) had dus (ook) aan de bewindvoerder bekend moeten worden gemaakt. [1] Dat is niet gebeurd. Een besluit treedt in werking en de bezwaartermijn gaat volgens voornoemde uitspraken lopen als de bewindvoerder kennis heeft genomen van het besluit. [2] Dat is gebeurd op 16 november 2021, toen een medewerker van Veiligheidszaken een gesprek heeft gevoerd met de bewindvoerder van [betrokkene 4] . Enkele dagen later heeft de bewindvoerder vervolgens de akte van cessie getekend. Gesteld noch gebleken is dat er na het bekend worden met het besluit bezwaar is gemaakt. De termijn voor het maken van bezwaar is inmiddels verstreken, zodat aangenomen kan worden dat het besluit alsnog in werking is getreden.
De akte van cessie van [betrokkene 4]
4.4.
Daarmee staat vast dat de betreffende besluiten (zowel die ten aanzien van [betrokkene 1] als van [betrokkene 4] ) inmiddels onherroepelijk zijn en formele rechtskracht hebben.
Niet weersproken is dat [betrokkene 1] zijn vordering op [gedaagde partij] rechtsgeldig heeft gecedeerd aan VGZ. Dat is anders ten aanzien van (de akte van cessie van) [betrokkene 4] . Haar bewindvoerder heeft op 22 november 2021 de akte van cessie ondertekend. Weliswaar is de akte van cessie niet op naam van de bewindvoerder gesteld, maar de bewindvoerder heeft deze vervolgens wel ondertekend en daarmee ingestemd met het overdragen van de vordering aan VGZ.
De rechtbank acht dit voldoende voor een geldige cessie. [3] Temeer nu gesteld noch gebleken is dat [betrokkene 4] haar bewindvoerder geen toestemming zou hebben verleend voor het ondertekenen van de akte van cessie. Dit maakt dat de vordering van [betrokkene 4] op [gedaagde partij] rechtsgeldig is overgedragen aan VGZ. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is niet in geschil dat dit ook geldt voor de vordering van [betrokkene 1] op [gedaagde partij] .
Tekortkoming in de nakoming/onrechtmatige daad
4.5.
De kernvraag is vervolgens of [gedaagde partij] , zoals VGZ stelt, de volgens VGZ te veel verstrekte PGB-gelden van [betrokkene 1] en [betrokkene 4] aan VGZ moet (terug-)betalen, hetzij rechtstreeks aan VGZ op grond van de derdenbedingen, hetzij langs de weg van de aan VGZ gecedeerde schadevergoedingsvorderingen van [betrokkene 1] en [betrokkene 4] .
4.6.
Ten aanzien van beide budgethouders stelt VGZ dat [gedaagde partij] zich als professionele zorgverlener bezighield met de begeleiding van personen met een zorgbehoefte, die een zwaarwegend belang hebben bij een goede verantwoording van de besteding van het pgb. [gedaagde partij] heeft de pgb’s van de budgethouders beheerd, althans vervaardigde documenten ten behoeve van de aanvraag van het pgb en de besteding ervan, heeft zorg gedeclareerd die niet aan de budgethouders is verleend en daarbij gebruik gemaakt van valselijk opgemaakte documenten (te weten stukken waarvan [gedaagde partij] wist dat deze niet met de werkelijkheid overeenkwamen) en valse handtekeningen. Voor zover er wel zorg is verleend, kan niet worden vastgesteld in welke mate en in hoeverre deze kwalitatief verantwoord was, aldus VGZ. VGZ verwijt [gedaagde partij] dat zij opzettelijk een onjuiste administratie heeft gevoerd en valse gegevens heeft verstrekt, enkel met het doel om de pgb-gelden te kunnen behouden. [gedaagde partij] is, zo stelt VGZ, met de beschreven gedragingen tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de met [betrokkene 1] en [betrokkene 4] gesloten zorgovereenkomsten, heeft de belangen van hen op grove wijze veronachtzaamd en daarmee jegens hen dus ook onrechtmatig gehandeld. Als gevolg van het handelen van [gedaagde partij] heeft VGZ de besteding van de budgethouders van het pgb afgekeurd en moeten de budgethouders de pgb-gelden terugbetalen. [gedaagde partij] is voor die schade jegens hen aansprakelijk, zo stelt VGZ en dient die schade aan hen, maar als gevolg van de cessie aan VGZ, te vergoeden en/of is daartoe gehouden op grond van de derdenbedingen.
4.7.
VGZ heeft voor de onderbouwing van haar vordering per budgethouder verwezen naar de bevindingen van een rechtmatigheidsonderzoek uitgevoerd door Veiligheidszaken (zie voor [betrokkene 1] 2.9 tot en met 2.11 en voor [betrokkene 4] 2.21, 2.23 en 2.24), de in dat kader gehouden de interviews met de budgethouders, de gewaarborgde hulp van [betrokkene 1] en [betrokkene 7] (zie 2.30) en de van de budgethouders en van [gedaagde partij] ontvangen gegevens. Van de interviews met [betrokkene 1] als met [betrokkene 4] zijn, zo stelt zij, geluidsopnamen gemaakt. Volgens Veiligheidszaken is het pgb van [betrokkene 1] over de periode van 1 januari 2017 tot en met 11 augustus 2017 en het pgb van [betrokkene 4] over de periode van 25 januari 2017 tot en met 31 mei 2018 onrechtmatig besteed.
4.8.
[gedaagde partij] stelt zich op het standpunt dat alle zorg zoals omschreven in de zorgbeschrijvingen, zorgovereenkomsten en zorgplannen daadwerkelijk is geleverd, er is zelfs meer zorg verleend aan [betrokkene 1] en [betrokkene 4] dan is gedeclareerd. [betrokkene 1] ontving gemiddeld twee uur begeleiding groep per dag en tevens begeleiding bij zijn persoonlijke verzorging en het schoonmaken van zijn kamer. Er vonden regelmatig gesprekken plaats met [betrokkene 1] en zijn vader. Dat zorg niet gerapporteerd/bijgehouden is, wil niet zeggen dat deze niet is geleverd. [betrokkene 1] heeft zelf een zorgplan ingevuld en zijn bewindvoerder heeft de urenbriefjes ondertekend en ingediend bij het zorgkantoor. Dat er verschillen zitten in de handtekeningen kan aan [gedaagde partij] niet worden tegengeworpen. Niet uitgesloten kan worden dat [betrokkene 1] vaker verschillende handtekeningen zet. [gedaagde partij] heeft daar geen invloed op gehad. Bovendien heeft [betrokkene 1] erkend dat hij de tekst op de zorgbeschrijvingen boven de handtekening heeft geschreven. Ten aanzien van [betrokkene 4] geldt dat [gedaagde partij] op geen enkele wijze druk op [betrokkene 4] heeft uitgeoefend om de urenbriefjes te ondertekenen, [betrokkene 4] heeft zelf getekend voor de zorgovereenkomsten, zorgbeschrijvingen en urenbriefjes, met uitzondering van de urenbriefjes die door haar gewaarborgde hulp zijn ondertekend. [betrokkene 4] kreeg dagbesteding in de vorm van samen koken met de begeleiding, boodschappen doen, sporten en creatieve tijdsbesteding. Dat het goed ging met [betrokkene 4] en haar zoontje blijkt ook uit de mail en verslaglegging van de William Schrikker Groep. Zowel het gespreksverslag van [betrokkene 1] als dat van [betrokkene 4] bevat onjuistheden en tegenstrijdigheden volgens [gedaagde partij] . [gedaagde partij] merkt verder nog op dat zowel [betrokkene 1] als [betrokkene 4] over een Wlz-indicatie vanwege een verstandelijke beperking beschikten en daarmee zeer beïnvloedbaar zijn.
[gedaagde partij] bestempelt de verklaring [betrokkene 7] als ongeloofwaardig. [betrokkene 7] was tevreden over de zorg voor haar zoon door [gedaagde partij] en heeft nooit aangegeven dat zij ontevreden was over de werkwijze of de gang van zaken bij [gedaagde partij] .
Voorts heeft [gedaagde partij] ter onderbouwing van haar standpunt een aantal verklaringen van oud cliënten en oud medewerkers overgelegd waaruit volgt dat deze tevreden waren over (de werkwijze van) [gedaagde partij] .
Voor zover er al (enkele) onjuiste declaraties zouden zijn ingediend – VGZ geeft niet aan welke – is dit volgens [gedaagde partij] niet opzettelijk gebeurd en zou dit enkel het gevolg zijn van een verschil van inzicht over welke zorg wel of niet gedeclareerd mocht worden. Dat [gedaagde partij] de pgb’s van [betrokkene 1] en [betrokkene 4] zou beheren, is niet gebleken.
Op een bepaald moment is er een interim organisatie in het pand van [gedaagde partij] gekomen en toen kon [gedaagde partij] niet meer bij de rapportagesystemen, waarin de verslaglegging van de ondersteuning bij de verzorging en dagbesteding van [betrokkene 4] was vastgelegd.
Tot slot is onduidelijk wat de aanleiding is geweest van de rechtmatigheidsonderzoeken. Volgens [gedaagde partij] kan niet uitgesloten worden dat VGZ naar aanleiding van het conflict dat [gedaagde partij] sinds 2018 met enkele gemeenten heeft op zoek is gegaan naar mogelijke onregelmatigheden bij [gedaagde partij] . Van het niet leveren van gecontracteerde zorg, fraude of valsheid in geschrifte is volgens [gedaagde partij] in het geheel geen sprake.
4.9.
[gedaagde partij] betwist de bevindingen van Veiligheidszaken – kort samengevat dat [gedaagde partij] meer zorg heeft gedeclareerd dan in werkelijkheid is verleend en dat valselijk documenten zijn opgesteld en ondertekend met als doel het verkrijgen van een vergoeding waar geen recht op bestond – en de op de bevindingen gebaseerde stellingen van VGZ gemotiveerd. [gedaagde partij] betwist in dat kader ook de betrouwbaarheid van de verklaringen/interviews van de budgethouders zelf ( [betrokkene 1] en [betrokkene 4] ), de gewaarborgde hulp van [betrokkene 1] (zijn vader, die volgens [gedaagde partij] slechts beperkt betrokken was) en [betrokkene 7] (wier goederen zelf onder bewind stonden). De bewindvoerder van [betrokkene 1] , die volgens [gedaagde partij] de urenbriefjes heeft geaccordeerd en de facturen ter betaling doorgeleid naar de SVB, is niet gehoord. De gewaarborgde hulp, die volgens [gedaagde partij] direct betrokken was bij het reilen en zeilen van [betrokkene 4] , en de bewindvoerder van [betrokkene 4] zijn evenmin gehoord. Verder zijn de verslagen van de interviews van [betrokkene 1] en [betrokkene 4] niet door hen ondertekend en zijn de geluidsopnames van de interviews niet in het geding gebracht.
4.10.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ligt de bewijslast van de door VGZ gestelde onrechtmatigheden van [gedaagde partij] bij de uitvoering van de zorgovereenkomsten bij VGZ, die daarop immers het rechtsgevolg baseert dat [gedaagde partij] de ontvangen pgb-gelden dient terug te betalen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de door VGZ gestelde bevindingen van Veiligheidszaken door [gedaagde partij] kan de rechtbank (nog) niet vaststellen dat zoals VGZ stelt de gedeclareerde zorg niet (volledig) is verleend en/of dat sprake is van fraude/opzettelijk indienen van onjuiste declaraties en het vervalsen van handtekeningen met als doel de pgb gelden van [betrokkene 1] en [betrokkene 4] te ontvangen/behouden. De rechtbank zal VGZ dan ook toelaten om dit bewijzen.
Rechtsgeldige terugvordering van pgb’s?
4.11.
[gedaagde partij] heeft nog aangevoerd dat hoe dan ook - ook als VGZ het opgedragen bewijs kan leveren - geen sprake is van rechtsgeldig teruggevorderde pgb’s, zodat VGZ niet-ontvankelijk in haar vorderingen dient te worden verklaard. Zowel bij [betrokkene 1] (op 19 juni 2018) als bij [betrokkene 4] (op 19 juni 2018 voor 2017 en op 6 november 2018 voor 2018) heeft VGZ aan de hand van een globale controle de (hoogte van de) pgb’s vastgesteld. Volgens [gedaagde partij] is het vaste jurisprudentie (zij verwijst naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 24 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3287 en van 21 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1136) dat als het zorgkantoor volstaat met een globale controle en achteraf de subsidievaststelling onjuist blijkt, het risico bij het zorgkantoor dient te worden gelegd. Het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich dan tegen terugvordering van het pgb. Daarmee bestaat er geen grondslag meer voor de vordering. VGZ is dan ook ten onrechte tot terugvordering bij de budgethouders, en daarmee bij [gedaagde partij] , overgegaan.
4.12.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 16 februari 2022 [4] onder meer het volgende overwogen:
“Indien controle aan de voorkant niet deugdelijk geschiedt, kan dit in de besluitvorming niet zonder gevolgen blijven. Als het zorgkantoor pas na betalingen uit het pgb zaken controleert op basis van informatie die al voorafgaand aan de verlening van het pgb, bij goedkeuring van de zorgovereenkomst of bij uitbetaling van de declaraties, had moeten worden gecontroleerd en deze gevolgen hiervan afwentelt op de verzekerde, handelt het zorgkantoor in strijd met de door de wetgever gekozen systematiek.
De door de wetgever beoogde bescherming van de verzekerde wordt hiermee immers ondergraven en in feite illusoir gemaakt. Zo kan het zijn dat eerst bij een controle aan de achterkant van de besluitvormingsketen blijkt dat als gevolg van een onvoldoende controle aan de voorkant ten onrechte een pgb is verleend, ten onrechte goedkeuring aan de zorgovereenkomst is gegeven, of door de Svb betalingen zijn gedaan die niet gedaan hadden mogen worden. In een dergelijk geval zal een besluit aan de achterkant van de besluitvormingsketen waarbij de gevolgen van een niet deugdelijke controle aan de voorkant volledig op de verzekerde worden afgewenteld vrijwel steeds in strijd komen met de wet of met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Dit kan echter anders zijn indien verzekerde bij zijn aanvraag om een pgb, bij de goedkeuring van de zorgovereenkomst of bij het indienen van declaraties bij de Svb, een niet eenvoudig te doorgronden onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven.
Uit het voorgaande mag echter zeker niet worden afgeleid dat het zorgkantoor bij de uitvoering van de Wlz geen zorginhoudelijke controle zou kunnen of moeten uitvoeren.42Het zorgkantoor kan naar aanleiding van onder andere signalen omtrent de kwaliteit van de zorg gedurende de gehele besluitvormingsketen een zorginhoudelijk onderzoek verrichten. Het zorgkantoor kan controleren of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk wordt en is geleverd, en of sprake is van voldoende kwaliteit en verantwoorde zorg. Bij deze materiële controle kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een huisbezoek en het opvragen van verklaringen van de verzekerde, de gewaarborgde hulp en zorgverleners. Ook kan het zorgkantoor beoordelen of verzekerde bij zijn aanvraag om een pgb, bij de goedkeuring van de zorgovereenkomst of bij het indienen van declaraties bij de Svb een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Als op basis van dit onderzoek grond bestaat de verleningsbeschikking in te trekken, ten nadele van de verzekerde te wijzigen of bij het vaststellingsbesluit het pgb lager vast te stellen, kan het zorgkantoor een daartoe strekkend besluit nemen. Het zorgkantoor kan overigens indien de controle plaatsvindt binnen de periode waarop de verlening ziet ook direct maatregelen treffen om onjuiste uitgaven te voorkomen door de Svb te verzoeken de betaling van het pgb op te schorten.”
4.13.
Uit deze uitspraak volgt dat het VGZ gelet op de omstandigheden (het ontvangen van een melding over de zorgverlening in 2017 en meerdere fraudemeldingen in 2018) toegestaan was een onderzoek te verrichten en daarbij te controleren of de gedeclareerde zorg ook was geleverd. Uit de uitspraak volgt ook dat VGZ een besluit kan nemen dat er toe strekt de verleningsbeschikking in te trekken, ten nadele van de verzekerde te wijzigen of bij het vaststellingsbesluit het pgb lager vast te stellen, als op basis van dit onderzoek daartoe grond bestaat, wat volgens VGZ hier het geval is. Het verweer van [gedaagde partij] op dit punt treft dan ook geen doel.
Conclusie
4.14.
VGZ zal dus een bewijsopdracht krijgen zoals hierna verwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt VGZ op te bewijzen dat de door [gedaagde partij] bij VGZ gedeclareerde zorg voor [betrokkene 1] (in de periode van 1 januari 2017 tot en met 11 augustus 2017) en voor [betrokkene 4] (in de periode van 25 januari 2017 tot en met 31 mei 2018) niet (volledig) is verleend en/of dat ten aanzien van [betrokkene 1] en [betrokkene 4] sprake is van fraude/opzettelijk indienen van onjuiste declaraties en het vervalsen van handtekeningen door [gedaagde partij] met als doel de pgb gelden van [betrokkene 1] en [betrokkene 4] te ontvangen/behouden,
5.2.
bepaalt dat, voor zover VGZ dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. T.P.E.E. van Groeningen in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
13 april 2022voor het opgeven door VGZ van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de woensdagen
in de maanden mei tot en met augustus, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
verwijst voor het geval VGZ op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of, maar alleen indien VGZ daarom op de onder 5.3 bedoelde roldatum heeft verzocht, naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van VGZ, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.

Voetnoten

1.zie CRvB 9 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2949, CRvB 23 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3270 en CRvB 12 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1831
2.Zie ook HR 20-04-2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3315.
3.vgl. HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525.