ECLI:NL:RBGEL:2022:6836

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
ARN 20/5934
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan saneringsbedrijf wegens overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een gecertificeerd saneringsbedrijf en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het saneringsbedrijf kreeg een boete opgelegd van € 9.000 wegens drie overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). Na bezwaar werd de boete verlaagd tot € 7.200. De rechtbank heeft het beroep van het saneringsbedrijf gegrond verklaard, omdat de boete voor de tweede overtreding ten onrechte was verdubbeld. De rechtbank oordeelde dat de tweede overtreding niet als zware overtreding kon worden aangemerkt, omdat het bedrijf gebruik had gemaakt van valstoplijnen en niet van een onbeveiligd platform. De rechtbank heeft de boete voor de tweede overtreding vastgesteld op € 2.700 en de totale boete na matiging op € 3.600. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn, wat leidde tot een verdere vermindering van de boete. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan het saneringsbedrijf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/5934

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. T. Segers),
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [1] , verweerder
(gemachtigde: mr. A.D. Brouwers-Wozniak).

Inleiding

1. Bij het primaire besluit van 21 juni 2019 heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van in totaal € 9.000 wegens drie overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit).
1.1.
Bij het bestreden besluit van 30 september 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard, de boete voor één van de drie overtredingen vervallen verklaard en de boete voor de overige twee overtredingen gehandhaafd op in totaal € 7.200.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de beroepen met zaaknummers
ARN 20/4448 en ARN 20/4451, op 28 september 2022 op zitting behandeld. Namens eiseres zijn verschenen [persoon A] en [persoon B] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [persoon C] .

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres, een gecertificeerd saneringsbedrijf, was op een locatie in [plaats 2] bezig met het verwijderen van asbesthoudende golfplaten van het dak van een ligboxstal. Op
12 juni 2018 heeft [persoon D] , arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW (arbeidsinspecteur), een inspectie gehouden op deze locatie. Op 16 juli 2018 heeft hij op ambtsbelofte een boeterapport opgesteld.
2.1.
Het boeterapport vermeldt onder meer de volgende bevindingen van de arbeidsinspecteur:
 Tijdens de werkzaamheden werd gebruik gemaakt van een verreiker. Het werkplatform werd door de machinist vanuit de cabine bediend en de afstandsbediening was niet in het werkplatform aangebracht. Verder was de noodsleutel in het contactslot geplaatst, waardoor het systeem werd overbrugd. Uit deze bevindingen blijkt dat de handleiding van de verreiker [2] niet werd nageleefd, dat val- knel- en pletgevaar aanwezig was en dat het arbeidsmiddel niet uitsluitend werd gebruikt voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor zij was ingericht en bestemd. Dit is in strijd met artikel 7.3, tweede lid, van het Arbobesluit. Dit is de eerste overtreding.
 De twee werknemers maakten geen gebruik van positioneringslijnen (korte lijnen), maar van valstopapparaten (lange lijnen met een valstop). Ook stapten zij meerdere keren uit het werkplatform op het dak van de ligboxstal. Uit deze bevindingen blijkt dat er onvoldoende voorzieningen waren getroffen om te voorkomen dat de werknemers van het werkplatform zouden vallen. Dit is in strijd met artikel 7.18b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Arbobesluit. Dit is de tweede overtreding.
2.2.
Verweerder heeft het boeterapport aan de besluitvorming ten grondslag gelegd en eiseres een boete van in totaal € 7.200 opgelegd. De boete voor de eerste overtreding bedraagt € 1.800 en de boete voor de tweede overtreding bedraagt € 5.400.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de oplegging van de boete vanwege de twee door verweerder geconstateerde overtredingen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
De voor de beoordeling van belang zijnde wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft eiseres de eerste overtreding begaan?
4. Eiseres betoogt dat geen sprake is van overtreding van artikel 7.3, tweede lid, van het Arbobesluit. Volgens eiseres legt verweerder de zinssnede ‘gebruikt op de wijze waarvoor zij zijn ingericht en bestemd’ in dit artikellid te eng uit. De handleiding geeft namelijk aan op welke wijze een arbeidsmiddel wordt ingericht ten aanzien van het doel waarvoor het wordt gebruikt. In dit geval is niet komen vast te staan dat de verreiker op een andere wijze is gebruikt dan waarvoor deze tijdens het project diende, namelijk het mogelijk maken van asbestsanering op hoogte. Verder leverde de gehanteerde werkwijze volgens eiseres geen gevaren op. Uit de foto’s in het boeterapport blijkt dat geen sprake kon zijn van beknellingsgevaar bij de leuningen van het werkplatform. Er waren namelijk geen objecten in de buurt. Daarnaast had de machinist, zowel met behulp van een camera als van onderaf, zicht op de plek waar beknellingsgevaar zou kunnen ontstaan (de plek waar het werkplatform contact maakt met het dak).
4.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat tijdens de werkzaamheden, anders dan voorgeschreven in de handleiding bij de verreiker, het werkplatform door de machinist vanuit de cabine werd bediend, de afstandsbediening niet in het werkplatform was aangebracht en dat de noodsleutel in het contactslot was geplaatst, waardoor het systeem werd overbrugd. Dit betekent dat de verreiker is gebruikt in strijd met de daarvoor geldende handleiding. Omdat in de handleiding staat beschreven op welke wijze de verreiker moet worden gebruikt en welke veiligheidsvoorschriften daarbij in acht moeten worden genomen, is de rechtbank, anders dan eiseres, van oordeel dat het handelen in strijd met de handleiding betekent dat de verreiker niet is gebruikt op de wijze waarvoor deze is ingericht en bestemd, dat dit gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers kon opleveren, en dat dus sprake is van overtreding van artikel 7.3, tweede lid, van het Arbobesluit. De rechtbank wijst in dit verband op de Nota van Toelichting bij het Arbobesluit [3] , waarin staat dat het van groot belang is ook de gebruiksaanwijzing van de arbeidsmiddelen na te leven. Verder acht de rechtbank van belang dat in de handleiding staat vermeld dat het niet in acht nemen van de veiligheidsvoorschriften die in de handleiding zijn vermeld voor het gebruik, het onderhoud en de reparaties van het platform, ernstige en zelfs dodelijke verwondingen tot gevolg kan hebben. [4] Het betoog van eiseres slaagt niet.
4.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat het betoog van eiseres dat uit artikel 9.3, tweede lid, van het Arbobesluit niet volgt dat werknemers verplicht zijn om artikel 7.3, tweede lid, na te leven geen doel treft. Artikel 7.3 van het Arbobesluit ziet namelijk op de verplichting om ervoor te zorgen dat de ter beschikking gestelde arbeidsmiddelen uitsluitend op de wijze worden gebruikt waarvoor zij zijn ingericht en bestemd. Op grond van artikel 9.1 van het Arbobesluit rust deze verplichting op de werkgever (in dit geval eiseres) en hiervoor is geoordeeld dat die niet aan die verplichting heeft voldaan. Dat de werknemers zelf daartoe niet verplicht zouden zijn doet niet ter zake.
4.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vraag of eiseres de eerste overtreding heeft begaan bevestigend moet worden beantwoord.
Heeft eiseres de tweede overtreding begaan?
5. Eiseres betoogt dat geen sprake is van overtreding van artikel 7.18b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Arbobesluit. Volgens eiseres zorgt de straal of de radius van de valstoplijn er voor dat de gebruiker bij een neerwaartse beweging in het werkplatform terecht komt en dus niet van het werkplatform valt. Verder betekent het woord ‘vallen’ volgens het woordenboek dat snel uit een hoogte naar beneden wordt gekomen. Omdat de valstoplijn blokkeert op het moment dat er neerwaartse krachten worden geregistreerd die de snelheid van een val hebben, is bij het gebruik van de valstoplijn geen sprake van vallen. Van valgevaar is bovendien pas sprake wanneer de mogelijkheid bestaat om meer dan 2,5 meter naar beneden te vallen. Eiseres wijst in dit verband op het bepaalde in artikel 3.16, tweede lid, van het Arbobesluit. Omdat de gebruikte valstoplijnen niet veel langer zijn dan positioneringslijnen, kan van een val van meer dan 2,5 meter, en dus van valgevaar, geen sprake zijn. Tot slot heeft eiseres bewust gekozen en – op grond van de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Arbowet opgenomen ‘redelijkerwijs clausule’ – ook mogen kiezen voor het gebruik van valstoplijnen. Met een valstoplijn wordt namelijk geprobeerd om een juiste balans te vinden tussen het voorkomen van valgevaar en het voorkomen van fysieke belasting. Bij het gebruik van een positioneringslijn is de afstand tussen de werknemer en de last te groot, waardoor de ruggenwervel ernstig wordt belast. Ter onderbouwing van haar betoog wijst eiseres op een brief van de fabrikant, [naam fabrikant] , van 22 oktober 2018 en een brief van [naam vereniging] van 10 februari 2017.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit, zoals toegelicht in het verweerschrift en op zitting, voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres de verreiker niet met zodanige voorzieningen heeft uitgerust dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat personen van het werkplatform vallen. Verweerder stelt terecht dat het mogelijk is om een verreiker met werkplatform op een zodanig manier in te richten dat sprake is van een voorziening die valgevaar tegengaat. Als positioneringslijnen op de juiste wijze worden gebruikt, is het voor de werknemers namelijk niet mogelijk de werkbak te verlaten. Hierdoor wordt valgevaar voorkomen. Bij het gebruik van valstopapparaten is dit anders, omdat werknemers hiermee de werkbak kunnen verlaten. Zij kunnen uit de werkbak stappen en door niet mandragende asbestplaten zakken, of aan de lijn blijven hangen en als gevolg daarvan hangtrauma oplopen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat pas sprake is van valgevaar wanneer de mogelijkheid bestaat om meer dan 2,5 meter naar beneden te vallen. Artikel 7.18b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Arbobesluit stelt deze voorwaarde niet en uit het door eiseres aangehaalde artikel 3.16, tweede lid, van het Arbobesluit volgt alleen dat
in elk geval(cursivering door de rechtbank) sprake is van valgevaar als het gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen. De rechtbank overweegt verder dat het aan eiseres is om te zorgen dat zij, als zij bij haar werkzaamheden gebruik wil maken van een verreiker met werkplatform, voldoet aan de daarvoor geldende vereisten uit het Arbobesluit. Als – zoals eiseres stelt – bij het gebruik van een positioneringslijn de werkzaamheden fysiek te zwaar zijn voor de werknemers, of dat zij in de verleiding komen hun lijn los te koppelen, is het, hoewel de rechtbank begrijpt dat dit moeilijk is, aan eiseres om met inachtneming van de benodigde valbeschermingsmaatregelen een werkwijze te ontwikkelen die werkbaar is voor de werknemers.
5.2.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van overtreding van artikel 7.18b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Arbobesluit. Het betoog van eiseres slaagt niet.
Is de tweede overtreding een zware overtreding?
6. Eiseres betoogt dat verweerder de boete voor de tweede overtreding ten onrechte heeft verdubbeld, omdat sprake is van een zware overtreding. Uit de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (Beleidsregel) en de bijlage hierbij volgt namelijk dat het hijsen of heffen van personen op een onbeveiligd platform wordt aangemerkt als een zware overtreding van artikel 7.18b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Arbobesluit. In dit geval was geen sprake van een onbeveiligd platform, omdat gebruik is gemaakt van valstoplijnen.
6.1.
In artikel 1 van de Beleidsregel zijn verschillende boetecategorieën opgenomen. In de bijlage bij de Beleidsregel is per bepaling vermeld tot welke boetecategorie overtreding van die bepaling behoort. Die bedragen vormen het uitgangspunt voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes voor bedrijven of instellingen met 500 of meer werknemers. Die bedragen worden vervolgens aangepast aan de omvang van de onderneming, door een percentage van het boetenormbedrag te gebruiken naar gelang de omvang van de onderneming. Die omvang wordt bepaald aan de hand van het aantal werknemers. Vervolgens worden in de Beleidsregel een aantal factoren vermeld die leiden tot verhoging van het normbedrag. Zo wordt bij een zware overtreding het boetenormbedrag met twee vermenigvuldigd. Of een overtreding een zware overtreding is, is ook vermeld in de bijlage bij de Beleidsregel.
6.2.
Artikel 7.18b, eerste lid van het Arbobesluit bepaalt dat hefwerktuigen die zijn bestemd en ingericht voor het hijsen of heffen van personen, met zodanige voorzieningen uitgerust dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat personen van dit platform vallen. Voor overtreding van dit voorschrift bevat de Beleidsregel een normbedrag. In dat bedrag zit de zwaarte van de overtreding van artikel 7.18b, eerste lid, van het Arbobesluit al verdisconteerd, te weten het ontstaan van valgevaar door niet de juiste voorzieningen aan te brengen. Verder volgt uit de bijlage en de toelichting daarop in noot 159 dat overtreding van artikel 7.18b, eerste lid, van het Arbobesluit wordt beschouwd als een zware overtreding als sprake is van het hijsen of heffen van personen ‘op een onbeveiligd platform’. De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat in haar geval geen sprake was een in het geheel niet beveiligde werkbak, omdat gebruik werd gemaakt van valstoplijnen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de tweede overtreding ten onrechte heeft aangemerkt als een zware overtreding en de boete voor deze overtreding ten onrechte heeft verdubbeld. De beroepsgrond slaagt en de rechtbank zal de hoogte van de boete voor de tweede overtreding vaststellen op € 2.700.
Is er grond voor matiging van de boete op grond van de Beleidsregel?
7. Eiseres betoogt dat op grond van de vier in artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel genoemde matigingsgronden tot matiging van de boete moet worden overgegaan.
Ten aanzien van de eerste matigingsgrond stelt eiseres dat zij de risico’s van de werkzaamheden voldoende heeft geïnventariseerd in het asbestinventarisatierapport en er heeft een projectgebonden Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) plaatsgevonden. Ook heeft eiseres een veilige werkwijze ontwikkeld in het projectplan asbestverwijdering.
Ten aanzien van de overige drie matigingsgronden stelt eiseres dat zij de noodzakelijke randvoorwaarden voor het toepassen van een veilige werkwijze heeft gecreëerd door alle benodigde valbeveiliging beschikbaar te stellen en adequate instructies heeft gegeven. Eiseres houdt namelijk regelmatig zogenoemde ‘toolboxmeetings’, ieder project wordt vooraf besproken in een startwerkinstructie en iedere ochtend wordt de in het werkplan beschreven veilige werkwijze besproken met de DAV-ers. Tot slot houdt eiseres adequaat toezicht. Er is continu een DTA op de werkplaats aanwezig die namens eiseres toezicht houdt op een juiste uitvoering van de werkzaamheden. Daarnaast voert eiseres zeer regelmatig interne audits uit en schakelt zij ook externe adviseurs in die regelmatig controles uitvoeren tijdens de werkzaamheden.
7.1.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiseres de risico’s onvoldoende heeft geïnventariseerd en geen veilige werkwijze heeft ontwikkeld. Ten aanzien van de eerste overtreding heeft eiseres nergens het risico van het niet aanwezig hebben van de afstandsbediening op het werkplatform en de risico’s van het overbruggen van het systeem door het plaatsen van de noodsleutel in het contactslot benoemd en er is ook geen veilige werkwijze ontwikkeld. Ook ten aanzien van de tweede overtreding heeft eiseres geen veilige werkwijze ontwikkeld door het gebruik van valstopapparaten als werkwijze voor te schrijven en niet de in de handleiding voorgeschreven positioneringslijnen. Er is dus niet voldaan aan de eerste matigingsgrond.
7.2.
Bij het beoordelen of is voldaan aan de andere matigingsgronden, kan in aanmerking worden genomen dat geen sprake was van een veilige werkwijze. Er kan namelijk sprake zijn van een samenhang tussen de verschillende matigingsgronden. [5] Naar het oordeel van de rechtbank is, als gevolg van het ontbreken van een veilige werkwijze, ook niet voldaan de overige drie matigingsgronden. Nu er geen veilige werkwijze is ontwikkeld, kan er ook geen sprake zijn van noodzakelijke randvoorwaarden voor deze veilige werkwijze, en kunnen er ook geen adequate instructies zijn gegeven. Ook kan, als geen sprake is van een veilige werkwijze, logischerwijs geen sprake zijn van adequaat toezicht op het naleven van een veilige werkwijze.
7.3.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding om de boete te matigen op grond van de Beleidsregel. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van overschrijding van de redelijke termijn?
8. Eiseres betoogt dat de redelijke termijn is overschreden, omdat niet binnen twee jaar na de boetekennisgeving uitspraak door de rechtbank op het beroep van eiseres is gedaan.
8.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [6] geldt als uitgangspunt dat een totale lengte van de procedure van twee jaar redelijk is voor de beslechting van een geschil over een boete. De redelijke termijn begint met de boetekennisgeving, in dit geval op 4 december 2018, en eindigt bij de uitspraak van vandaag. Dat betekent dat de redelijke termijn met ongeveer twee jaar is overschreden.
8.2.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad [7] , waarbij de Afdeling zich heeft aangesloten, volgt dat in gevallen waarin de redelijke termijn met niet meer dan zes maanden is overschreden, de boete met 5% wordt verminderd. In geval van een overschrijding van meer dan zes maanden maar niet meer dan twaalf maanden ligt een vermindering met 10% in de rede. De omvang van de vermindering bedraagt in deze gevallen niet meer dan € 2.500. In de gevallen waarin de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden moet naar bevind van zaken worden gehandeld. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om de boete met 20% (5% per overschrijding van een half jaar) te matigen. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat verweerder de boete voor de tweede overtreding ten onrechte heeft verdubbeld en omdat de boete wordt gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de hoogte van de boete. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het primaire besluit voor wat betreft de hoogte van het boetebedrag te herroepen, door de boete voor de tweede overtreding vast te stellen op € 2.700, door de hoogte van de totale boete (na matiging) vast te stellen op € 3.600 (€ 4.500 (€ 1.800 + € 2.700) – 20% van € 4.500) en door te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. De gemachtigde van eiseres heeft een beroepschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Het gaat om twee handelingen met een waarde van € 759 per handeling (weging 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt een bedrag van € 1.518.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de hoogte van het boetebedrag;
 herroept het primaire besluit voor wat betreft de hoogte van het boetebedrag;
 stelt de boete voor de tweede overtreding vast op € 2.700;
 stelt de totale boete vast op € 3.600;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
 bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 354 aan eiseres moet vergoeden;
 veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.H. Verzijl-Stoop, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

EVRM
Artikel 6
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:4
1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie bestaat slechts voor zover zij bij of krachtens de wet is verleend.
Artikel 5:46
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Arbeidsomstandighedenwet
Artikel 3
1. De werkgever zorgt voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en voert daartoe een beleid dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden, waarbij hij, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, het volgende in acht neemt:
c. de inrichting van de arbeidsplaatsen, de werkmethoden en de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen alsmede de arbeidsinhoud worden zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers aangepast.
Artikel 16
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
10. De werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voor zover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
11. Het niet naleven van de in het tiende lid bedoelde voorschriften en verboden kan worden aangemerkt als strafbaar feit.
Artikel 34
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt de bestuurlijke boete op aan de overtreder op wie de verplichtingen rusten die voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
Arbeidsomstandighedenbesluit
Artikel 3.16
2. Er is in elk geval sprake van valgevaar bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, openingen in vloeren, of als het gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen.
Artikel 7.3
2. Om te voorkomen dat het gebruik van arbeidsmiddelen gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers oplevert, worden de arbeidsmiddelen die op de arbeidsplaats ter beschikking van de werknemers worden gesteld, uitsluitend gebruikt voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor zij zijn ingericht en bestemd.
Artikel 7.18b
1. In aanvulling op de artikelen 7.18 en 7.18a zijn hijs- en hefwerktuigen die zijn bestemd en ingericht voor het hijsen of heffen van personen, met zodanige voorzieningen uitgerust dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat:
b. personen van dit platform vallen.
Artikel 9.1:
De werkgever is verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld, met uitzondering van de artikelen 1.25, 2.26 tot en met 2.29, 2.32 tot en met 2.34 en 7.21.
Artikel 9.3
2. Voorts is de werknemer verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:
f. van hoofdstuk 7: de artikelen 7.5, tweede en derde lid, 7.13, zevende lid, 7.17c, tweede, derde, zevende en achtste lid, 7.18, tweede, vierde, zesde tot en met achtste lid, en negende lid, wat betreft de toepassing van de vastgestelde procedures, bedoeld in dit lid, 7.18a, tweede lid, derde lid, tiende lid, wat betreft de toepassing van de vastgestelde procedure, bedoeld in dit lid, en dertiende lid, 7.20, vierde lid, 7.21, tweede lid, 7.23c, eerste lid, onderdeel b, 7.23d, derde, vierde en zevende tot en met elfde lid, 7.24, eerste lid, 7.25, zesde lid, en 7.32.
Artikel 9.9b
1. Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:
g. van hoofdstuk 7: de artikelen […], 7.3 tot en met 7.4a, eerste tot en met zesde lid, […], 7.18b, […].
Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving
Artikel 1
1. In deze beleidsregel wordt onderscheid gemaakt tussen drie typen overtredingen, te weten:
a. een zware overtreding (ZO)
,oftewel een overtreding die in de bijlage als ZO is aangemerkt en waarvoor direct een boete wordt gegeven;
b. een overtreding met directe boete
(ODB
),oftewel een overtreding die in de bijlage als ODB is aangemerkt en waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt gegeven; en
c. een overige overtreding (OO), oftewel een overtreding die in de bijlage als OO is aangemerkt en waarvoor eerst een waarschuwing of een kennisgeving van een eis tot naleving wordt gegeven, of een eis tot naleving wordt gesteld, en pas nadat dezelfde of een soortgelijke overtreding opnieuw wordt geconstateerd, wordt overgegaan tot boeteoplegging.
3. a. Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 33, eerste en tweede lid, en artikel 34 van de Arbeidsomstandighedenwet worden zeven categorieën normbedragen onderscheiden, te weten:
1°. het 1e normbedrag € 340;
2°. het 2e normbedrag € 750;
3°. het 3e normbedrag € 1500;
4°. het 4e normbedrag € 3000;
5°. het 5e normbedrag € 4500;
6°. het 6e normbedrag € 9000;
7°. het 7e normbedrag € 13500;
7. In de bijlage bij deze beleidsregel is per artikel, artikellid of onderdeel daarvan, dat is aangemerkt als overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet, aangegeven welk categorie normbedrag zal worden opgelegd en om welk type overtreding het gaat.
10. Bij de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete kunnen één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn en leiden tot verhoging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde boetenormbedrag:
e. in het geval van een zware overtreding (ZO), wordt het boetenormbedrag vermenigvuldigd met twee.
11. Indien de werkgever aantoont dat hij inspanningen heeft verricht, gericht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval, kan dit leiden tot matiging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag. De volgende inspanningen kunnen leiden tot een matiging van 25% per onderdeel:
a. als de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;
b. als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
c. als er adequate instructies zijn gegeven;
d. als er adequaat toezicht is gehouden.

Bijlage bij de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving

7.18b
1, 2 en 3
6
** 1. Lid 1; en 2. Lid 2 en 3, voor zover hij arbeid verricht m.b.t. de totstandbrenging van een bouwwerk op een bouwplaats; en 3. Lid 2 en 3, tenzij het betreft arbeid als bedoeld in
artikel 9.5, lid 5, onder a, b of c, Arbobesluit;
en *** Lid 1
ZO (lid 1159)/OO (lid 2 en 3)
159 ZO luidt: het hijsen of heffen van personen op een onbeveiligd platform.

Voetnoten

1.De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de rechtsopvolger van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In deze uitspraak wordt onder verweerder ook verstaan de staatssecretaris.
2.Bijlage 12 bij het boeterapport.
3.Staatsblad 1997, 60, pagina 420.
4.Zie pagina 2 van de ‘Aanwijzingen en waarschuwingen voor een veilig gebruik van het platform’, die onderdeel zijn van de handleiding.
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2277).
6.Onder meer de uitspraken van 29 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2831) en 11 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4181).
7.Het arrest van 19 december 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD0191).