ECLI:NL:RBGEL:2023:2199

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
21/2388
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening tijdelijke kruimelvergunning voor bouw en gebruik van zorgwoningen in Nijmegen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een tijdelijke kruimelvergunning voor de bouw en het gebruik van vijf zorgwoningen en een begeleidersunit in Nijmegen. De eisers, bestaande uit meerdere omwonenden, hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen was verleend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 maart 2023, waarbij de eisers en hun gemachtigde, alsook de gemachtigden van het college en de vergunninghouder aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 16 september 2019 een omgevingsvergunning heeft verleend, die in de beslissing op bezwaar van 30 maart 2021 is gehandhaafd met aanvullende motivering.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers beoordeeld, waaronder de stelling dat het project een stedelijk ontwikkelingsproject is en dat het in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelde dat het project geen stedelijk ontwikkelingsproject is, omdat het naar aard en omvang beperkt is en de ruimtelijke impact niet onaanvaardbaar is. Ook de argumenten van eisers over de goede ruimtelijke ordening en het evenredigheidsbeginsel werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat het college de behoefte aan het project voldoende heeft gemotiveerd en dat de locatie geschikt is. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft en de bouw van het project kan doorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/2388

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eisers] ,

[eisers] en [eisers] ,
[eisers] en [eisers] ,
[eisers] ,
[eisers] ,
[eisers] ,
[eisers] ,
[eisers] ,
[eisers] ,
[eisers] ,
De heer [eisers] en mevrouw [eisers] ( [eisers] en [eisers] ),
[eisers] ( [eisers] ),
[eisers] , de heer [eisers], allen uit [woonplaats] , tezamen te noemen eisers
(gemachtigde: mr. P.J.G. Poels)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, het college
(gemachtigden: mr. R. Benhadi en mr. Y. Demirci).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Gemeente Nijmegen, vergunninghouder.

Inleiding

Het college heeft in het besluit van 16 september 2019 een omgevingsvergunning verleend.
In de beslissing op bezwaar van 30 maart 2021 is de omgevingsvergunning met een aanvullende motivering in stand gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mevrouw [eisers] met de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college en namens het college en vergunninghouder mr. M. Litjens, E. van der Staaij en A. Krikke.

Totstandkoming van het besluit

1. Vergunninghouder heeft op 20 juni 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van vijf zorgwoningen en een begeleidersunit, het aanleggen van een in- en uitrit en het realiseren van een terreininrichting (bekend als ‘ Skaeve Huse ’, hierna: het project) op een locatie nabij [locatie] in [woonplaats] (het perceel).
1.1.
Het perceel ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bemmel 1978’ dat via de beheersverordening ‘Nijmegen Bedrijventerrein Oosterhout en Rietgraaf e.o.’ van toepassing is. De bestemming ter plaatse is ‘Agrarisch’. De aanvraag past niet binnen het bestemmingsplan.
1.2.
Het college heeft met het besluit van 16 september 2019 een omgevingsvergunning voor de duur van tien jaar verleend voor de activiteiten bouwen en strijdig gebruik voor de bouw en het in stand houden van vijf zorgwoningen en een begeleidersunit op het perceel, aan vergunninghouder. [1]
1.3.
In de beslissing op bezwaar heeft het college het besluit van 16 september 2019, met toevoeging van twee vergunningvoorschriften in stand gelaten. Deze voorschriften zien kortgezegd op de borging van de dove gevels van de zorgwoningen en de vastlegging dat de terreininrichting conform de vergunning moet worden aangelegd en in stand moet worden gehouden. Daarnaast heeft het college voor het afwijken van de agrarische bestemming voor de aanleg van de in- en uitrit een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘afwijken van de beheersverordening’.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De voor de beoordeling van het beroep van belang zijnde wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Leeswijzer

4. De rechtbank gaat eerst in op de beroepsgrond waarin is gesteld dat het project een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ is. Vervolgens komen de beroepsgronden aan de orde waarin is gesteld dat het project in strijd is met de ‘goede ruimtelijke ordening’. Tot slot komt de rechtbank toe aan de beroepsgrond dat de verlening van de omgevingsvergunning in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

Voorbereidingsprocedure

Is sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject?
5. Eisers voeren aan dat het project ten onrechte niet is aangemerkt als een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ en ten onrechte is vergund met een zogenoemde kruimelvergunning. [2] Eisers onderbouwen deze stelling met de volgende argumenten. Het project heeft een ruimtebeslag van ongeveer 5.000 m², waarbij 1.400 m² van het terrein wordt verhard. Hierdoor verdwijnt een open (groen) gebied. Het project heeft daarom onomkeerbare gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Ook zijn eerder in de onmiddellijke nabijheid van het bouwplan vijf windmolens toegestaan en deze hadden in de beoordeling moeten worden meegenomen.
5.1.
Het college stelt zich hierover op het standpunt dat het project geen ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ is, omdat het naar aard en omvang zeer beperkt is. Het college voert aan dat het slechts om vijf zorgwoningen en een begeleidersunit gaat die na afloop van de instandhoudingstermijn van tien jaar ook verplaatst moeten worden. Volgens het college zijn de windmolens terecht niet in de beoordeling van het project betrokken, omdat zij niet één activiteit vormen met het project in de zin van de m.e.r.-regelgeving.
5.2.
Het college kan besluiten om af te wijken van het bestemmingsplan voor een activiteit die niet staat opgenomen in de zogenoemde kruimellijst [3] voor ten hoogste tien jaar. Het voorgaande is niet toegestaan als de activiteit staat opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). [4] De aanleg, wijziging of uitbreiding van een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ valt onder onderdeel D categorie 11.2 in de hiervoor genoemde bijlage. Is sprake van een dergelijke activiteit dan kan het college alleen afwijken van het bestemmingsplan nadat het de uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft toegepast en een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad heeft verkregen. [5] Volgens de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) hangt het van de concrete omstandigheden van het geval af of sprake is van een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol. [6]
5.3.
De rechtbank stelt vast dat het perceel grenst aan de linker- en achterzijde aan een zonnepark en aan de rechterzijde aan een provinciale weg. Verder is in de omgeving ook verschillende bebouwing aanwezig, waaronder een industrieterrein, woningen en een snelweg. Het project voorziet in de bouw van vijf zorgwoningen en een begeleidersunit met ieder een vloeroppervlakte van ongeveer 32 m². Verder voorziet het plan in de aanleg van een verharde weg richting de zorgwoningen en de begeleidersunit. Tijdens het project, wordt het voorheen agrarisch ingerichte perceel, een groen ingericht perceel. Op onderstaande afbeelding is de geplande situatie weergegeven.
5.4.
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Anders dan eisers aanvoeren maakt de omgevingsvergunning, gelet op de omvang van de vijf zorgwoningen en de begeleiderunit, een beperkte toename van bebouwing mogelijk. Waarbij de rechtbank ook in acht neemt dat het hier gaat om een tijdelijke toename. De rechtbank volgt eisers ook niet in hun betoog dat het open en groene karakter van het gebied verdwijnt door het project. Zoals hiervoor uiteengezet is het perceel grotendeels omsloten door een zonnepark en ligt het in een omgeving met een gemengd karakter. Ook blijft het perceel na de realisatie zijn groene karakter behouden. Hierdoor is de ruimtelijke impact niet zodanig dat gelet op de omvang en de aard van het project sprake is van een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’. [7] De stelling van eisers dat de vijf windmolens die in de nabijheid van het project zijn toegestaan moeten worden meegenomen in de beoordeling, hebben eisers niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat een aantal jaar geleden deze windmolens zijn toegestaan is daarvoor onvoldoende. Dit betekent dat de juiste voorbereidingsprocedure is gevolgd en geen verklaring van geen bedenkingen vereist was van de gemeenteraad. De beroepsgrond slaagt niet.

Goede ruimtelijke ordening

6. De rechtbank heeft de verschillende beroepsgronden waarin wordt aangevoerd dat het project in strijd is met een ‘goede ruimtelijke ordening’ verdeeld in verschillende onderdelen:
  • De beoordeling of het college de behoefte aan het project voldoende heeft gemotiveerd;
  • De beoordeling of het college heeft kunnen besluiten dat de gekozen locatie geschikt is voor het project;
  • De beoordeling of het college heeft kunnen besluiten dat het project het woon- en leefklimaat van eisers niet onaanvaardbaar aantast;
  • De beoordeling of het college heeft kunnen besluiten dat het project de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet onaanvaardbaar aantast;
  • De beoordeling of het college heeft kunnen besluiten dat het project het huidige werkklimaat van omliggende bedrijven niet onaanvaardbaar aantast;
  • De beoordeling of het college heeft kunnen besluiten dat er voldoende afstand zit tussen de zorgwoningen en de spuitzone.
6.1.
Voordat de rechtbank op bovengenoemde beroepsgronden ingaat, benadrukt de rechtbank dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en het de betrokken belangen moet afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een ‘goede ruimtelijke ordening’. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. [8]
Is de behoefte aan het project voldoende gemotiveerd?
7. Eisers voeren aan dat de behoefte aan het project onvoldoende is aangetoond. In de door het college aangehaalde cijfers van het CBS (d.d. 23 augustus 2019) staat namelijk niet beschreven wat de behoefte aan het project en de grootte van de doelgroep van de toekomstige bewoners is. Deze cijfers gaan alleen in op de landelijke trend dat het aantal daklozen toeneemt. Eisers voeren ook aan dat een soortgelijk project, gelegen in stadsdeel Dukenburg, nadat de vergunning is verleend lange tijd niet is bewoond. Dit duidt er volgens eisers op dat er geen (dringende) behoefte aan dit soort projecten is in de gemeente Nijmegen.
7.1.
Het college stelt zich hierover op het standpunt dat de behoefte aan het vergunde project voldoende is gemotiveerd. Het college stelt in de eerste plaats dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de cijfers van het CBS niet kloppen voor gemeente Nijmegen. Vervolgens zet het college uiteen dat de exacte grootte van de doelgroep voor het project lastig is vast te stellen omdat het om zogenoemde zorgmijders gaat, maar dat de begeleiders schatten dat er ongeveer 390 dak- en thuislozen zijn in Nijmegen. Daarnaast verwijst het college naar een in beroep overgelegde e-mail afkomstig van GGD Gelderland-Zuid (d.d. 29 oktober 2022) waarin de behoefte aan het project is bevestigd. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de andere locatie gelegen in het stadsdeel Dukenburg, volledig is bewoond. Dat het enige tijd heeft geduurd voordat dit het geval was, lag niet aan een gebrek aan behoefte, maar kan worden verklaard uit het feit dat de gemeente destijds de uitkomst van de juridische procedure(s) over de verleende omgevingsvergunning wilde afwachten alvorens de vergunning te benutten.
7.2.
De rechtbank oordeelt dat het college de behoefte aan het project voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de landelijke cijfers van het CBS niet van toepassing zijn in de gemeente Nijmegen, omdat ze geen informatie hebben aangeleverd waaruit blijkt dat deze landelijke cijfers niet gelden voor de gemeente Nijmegen. Ook hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat de gang van zaken omtrent de locatie in Dukenburg een aanknopingspunt biedt om aan te nemen dat er geen behoefte aan het project bestaat. Het college heeft voldoende uit een gezet dat de gang van zaken omtrent de locatie in Dukenburg niet te wijten is aan een gebrek aan behoefte. Hierdoor ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de behoefte van het project heeft kunnen aannemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de geplande locatie geschikt voor het project?
8. Eisers voeren aan dat de locatie ongeschikt is voor het project. Eisers onderbouwen dit met het argument dat kan worden volstaan met de bestaande locatie in stadsdeel Dukenburg. Daarnaast voeren eisers aan dat de belangrijkste voorzieningen niet binnen loop- en fietsafstand zijn gelegen van het perceel.
8.1.
Het college stelt zich hierover op het standpunt dat de bestaande locatie in stadsdeel Dukenburg niet voldoende is omdat deze volledig bewoond is. Het college vindt het niet wenselijk en strijdig met het beleid om maatschappelijke voorzieningen te concentreren op één locatie. Ook merkt het college op dat het alleen dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend en de belangrijkste voorzieningen wel binnen loop- en/of fietsafstand zijn gelegen.
8.2.
Aan de gekozen locatie voor het project is een politieke keuze voorafgegaan die heeft geleid tot de ingediende aanvraag. Het college dient vervolgens te beslissen op de aanvraag zoals die binnenkomt. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking kan nopen, als op voorhand duidelijk is dat voor verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [9]
8.3.
De rechtbank oordeelt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat met de alternatieve locatie gelegen in Nijmegen Dukenburg op voorhand een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
In de enkele stelling dat in stadsdeel Dukenburg al een permanente locatie is gerealiseerd, heeft het college geen aanleiding hoeven vinden medewerking aan het voorliggende project te onthouden. Daarbij komt dat het college in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het tegenstrijdig is met het beleid van de gemeente Nijmegen als de woningen van het voorliggende project worden toegevoegd aan de locatie gelegen in stadsdeel Dukenburg, omdat dit beleid er op is gericht dat concentratie van dergelijke voorzieningen op één locatie zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Dat voorzieningen als een bushalte en een supermarkt op een afstand van 1,2 km dan wel op 1,6 km van het project liggen maakt op zichzelf nog niet dat de locatie ongeschikt is voor het project. De beroepsgrond slaagt niet.
Tast het project onaanvaardbaar het woon- leefklimaat van eisers aan?
9. Eisers voeren aan dat hun woon- en leefklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast door het project. Dit onderbouwen eisers met de volgende argumenten. Het staat niet vast wat de geluidsbelasting is van het project, omdat dit niet is meegenomen in het akoestisch onderzoek. Eisers vrezen geluidhinder door stemgeluiden van toekomstige bewoners en bezoekers van het project en geluidhinder van verkeer op de ontsluitingsweg van en naar het project. Hiernaast voeren eisers aan dat met het project hun privacy en veiligheid in het geding komt. Er is geen 24/7 begeleiding bij het project, het politiebureau ligt op een grote afstand en een wijkagent is niet constant beschikbaar waardoor eisers het eerste aanspreekpunt zijn als er calamiteiten zijn. Eisers voeren ook aan dat de afstand tussen de woningen van eisers en het project onaanvaardbaar klein is en dat eisers zicht hebben op het project.
9.1.
Het college stelt zich hierover op het standpunt dat het project het woon- en leefklimaat van de omwonenden niet onaanvaardbaar aantast. Het college concludeert in de beslissing op het bezwaar dat de meest nabijgelegen woning op een zodanige afstand ligt van het project dat het geluid afkomstig van het project volledig wordt gemaskeerd door het omgevingsgeluid. Verder weerlegt het college het betoog van eisers dat met het project de veiligheid en privacy van de omwonenden onaanvaardbaar wordt aangetast. De politie heeft in een veiligheidsadvies meegedeeld dat met een goede begeleiding ter plaatse en met de inzet van de wijkagent de overlast beperkt zal zijn. Daarnaast verwijst het college naar het door eisers aangevoerde rapport van het Trimbos-instituut waarin wordt verwezen naar een in 2010 gedane evaluatie. In deze evaluatie is geconcludeerd dat ‘ Skaeve huse -projecten’ geen belangrijke overlast veroorzaken. Over de privacy merkt het college op dat rondom het perceel waarop het project wordt gevestigd, afschermende voorzieningen worden geplaatst.
9.2.
De rechtbank oordeelt dat het college heeft kunnen besluiten dat het project het woon- en leefklimaat van eisers niet onaanvaardbaar aantast. Gelet op de afstand tussen de dichtstbijzijnde woningen (ongeveer 200 meter) en het gemengde karakter van het gebied, heeft het college kunnen aannemen dat stemgeluiden niet tot een zodanige versterking van het omgevingsgeluid leidt, dat het als onaanvaardbaar moet worden aangemerkt. Wat betreft de geluiden afkomstig van de ontsluitingsweg, neemt de rechtbank in overweging dat de ontsluitingsweg grenst aan een provinciale weg, waar al veel gemotoriseerde verkeersbewegingen plaatsvinden. Daarbij ligt het ook in de lijn der verwachting dat de toename van gemotoriseerd verkeer op de ontsluitingsweg (gelet op de aard van de toekomstige bewoners en het beperkte aantal zorgunits) niet veel zal toenemen. Hierdoor kon het college aannemen dat de toename van het verkeer op de ontsluitingsweg niet zal leiden tot een onaanvaardbare geluidhinder voor eisers. Ook de stelling dat op de ontsluitingsweg een onaanvaardbare geluidhinder wordt veroorzaakt door stemgeluid volgt de rechtbank, gelet op de geringe toename van de verkeersbewegingen op de ontsluitingsweg, niet.
Wat betreft de aangevoerde schending van de privacy en veiligheid van omwonenden oordeelt de rechtbank dat het college voldoende onderzocht heeft dat het project doorgang kan vinden gelet op de privacy en veiligheid van de eisers. Het college heeft kunnen verwijzen naar het veiligheidsadvies van de politie, de instelling van een buurtbeheergroep en heeft ook in het bestreden besluit geborgd dat een team 24/7 standby staat. De rechtbank neemt ook in overweging dat eisers niet met objectieve gegevens aannemelijk hebben gemaakt dat in de toekomst een onveilige situatie ontstaat door het project. Verder hebben eisers niet onderbouwd dat zij in hun privacy worden geraakt en dit, mede gelet op de zojuist genoemde grote afstand tussen de woningen en het project, zonder nadere toelichting niet kan worden gevolgd. De beroepsgrond slaagt niet.
Tast het project onaanvaardbaar de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aan?
10. Eisers voeren aan dat in het akoestisch onderzoek van Pondera Consult (d.d. 4 april 2019) niet is uitgegaan van de maximale mogelijkheden van de vergunningplichtige bedrijven, maar van de bestaande situatie. Op grond van de beheersverordening ‘ Nijmegen Bedrijventerrein Oosterhout’ zijn op de percelen [locatie] bedrijven mogelijk gemaakt tot en met de milieucategorie 4 uit de Staat van Inrichtingen. Dit heeft tot gevolg dat tussen woningen (de zorgunits) en deze bedrijven een afstand van 300 meter moet worden aangehouden. Omdat dit niet het geval is, worden de uitbreidingsmogelijkheden van deze bedrijven onaanvaardbaar beperkt. Daarnaast stellen eisers dat alleen van een meer realistische invulling uitgegaan mag worden, als de theoretische invulling volstrekt irreëel zou zijn. Waarbij eisers opmerken dat zij niet inzien waarom dat het geval is.
10.1.
Het college stelt zich hierover op het standpunt dat de bestaande situatie wel een representatieve invulling vormt van de maximale planologische mogelijkheden. Het college onderbouwt dit met de omstandigheden dat er op één aanvraag na geen concrete uitbreidings- of wijzigingsinitiatieven zijn, industrieterrein Oosterhout volledig bebouwd is en de afgelopen jaren nauwelijks mutaties hebben plaatsgevonden op het industrieterrein. Ook merkt het college op dat sinds 21 april 2022 voor het industrieterrein een ontwerpbestemmingsplan ter inzage lag waarin de aangewezen gronden bestemd zijn voor bedrijven in de categorie 1 t/m 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
10.2.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat bij de beoordeling van de mogelijke geluidhinder dient te worden uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. [10] De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de bestaande (vergunde) situatie een representatieve invulling vormde voor de maximale planologische mogelijkheden.
10.3.
De rechtbank oordeelt dat het college kon besluiten dat het project de ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende bedrijven niet onaanvaardbaar aantast. Het college heeft met de bestaande (vergunde) situatie een representatieve invulling gegeven van de maximale planologische mogelijkheden. In het besluit op bezwaar zijn ter motivering van deze invulling verschillende omstandigheden genoemd. Eisers hebben deze motivering alleen betwist met het argument dat zij niet inzien waarom de maximale theoretische invulling irreëel is. Hiermee hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat het college niet heeft kunnen uitgaan van de bestaande (vergunde) situatie. Het had op de weg van eisers gelegen om de gegeven motivering van het college concreet te weerleggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Tast het project onaanvaardbaar het huidige werkklimaat van omliggende bedrijven aan?
11. Eisers voeren aan dat het project het huidige werkklimaat van omliggende bedrijven onaanvaardbaar aantast. Eisers voeren aan dat op verschillende gevels van zorgwoningen niet wordt voldaan aan de door het college gehanteerde norm voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 50 dB(A). Dat door het college in de beslissing op bezwaar het vergunningvoorschrift is opgenomen dat deze gevels, zogenaamde dove gevels moeten zijn, voldoet niet volgens eisers. Zo stellen eisers dat artikel 3.6 van het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit) niet van toepassing is op dove gevels en daarom in de aanvraag ten onrechte uit is gegaan van een binnenniveau van 45 dB(A) in plaats van 35 dB(A). Daarnaast wijzen eisers op de omstandigheid dat het vergunningvoorschrift niet kan voorkomen dat bepaalde openingen in de bedoelde gevels of daken alsnog zonder vergunning kunnen worden aangebracht, omdat uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat het college niet de bevoegdheid heeft om aan de omgevingsvergunning een voorschrift te verbinden dat in de weg staat aan het vergunningsvrij kunnen wijzigen van een gebouw. Daarnaast voeren eisers aan dat de geluidsbelasting van de buitenruimte behorend bij de zorgwoningen beoordeeld had moeten worden omdat het in de lijn der verwachting ligt dat de toekomstige bewoners, gelet op de geringe omvang van de zorgwoningen, veel in de buitenruimte rondom de zorgwoningen zullen verblijven.
11.1.
Het college stelt zich hierover op het standpunt dat het project het huidige werkklimaat van de omliggende bedrijven niet onaanvaardbaar aantast. Het college stelt dat in het onderzoek van Peutz (d.d. 21 augustus 2018) in het kader van de ‘goede ruimtelijke ordening’ is bevestigd dat in de aangevraagde situatie een aanvaardbaar binnenniveau is gewaarborgd. Daarnaast stelt het college dat met het toegevoegde voorschrift voldoende is geborgd dat de dove gevels na realisatie doof blijven. Het college onderbouwt dit met de omstandigheden dat de gemeente Nijmegen grondeigenaar blijft van het perceel, contractueel vast is gelegd met de verhuurder van de zorgwoningen dat geen aanpassingen worden verricht aan de zorgwoningen en dat het niet in de rede ligt gelet op de tijdelijkheid dat de bewoners aanpassingen gaan verrichten aan de zorgwoningen. Op zitting heeft (de gemachtigde van) het college benadrukt dat het vergunningvoorschrift vast staat en dat het in de toekomst handhaafbaar is. Over de verwachte geluidhinder in de buitenruimte, merkt het college op dat in het bouwplan geen buitenruimte is opgenomen en dat dit ook niet is vereist omdat het gaat om tijdelijke bouwwerken. Daarbij merkt het college op dat de geluidbelasting in de buitenruimte niet dermate verschilt van de berekende geluidbelasting ter plaatse bij het project.
11.2.
Een gevel die in overeenstemming is met de in artikel 1b, vierde lid, van de Wet geluidhinder (Wgh) bepaalde vereisten wordt aangeduid als een ‘dove gevel’. [11] Dit betreft een gevel, veelal met ramen, zonder onderdelen die geopend kunnen worden met uitzondering van tijdelijke aard, waarbij moet zijn voldaan aan een binnenwaarde van 35 dB(A). Een dove gevel is geen gevel in de zin van de Wet geluidhinder. Dit is van belang omdat daarom de grenswaarden Wgh en het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn op deze gevels. [12]
11.3.
In de beslissing op bezwaar heeft het college het volgende vergunningsvoorschrift toegevoegd:
‘’Een vergunningvoorschrift waarmee is geborgd dat de dove gevel ook na realisatie doof moet blijven, in de zin dat de op de tekening (figuur 3.5 bij het rapport van Pondera Consult van 4 april 2019 ‘geluidbelastingen Skaeve Huse Nijmegen ’) aangeduide dove gevels ten allen tijde moeten kwalificeren als dove gevel in de zin van de Wet geluidhinder en mitsdien sprake moet zijn van (1) een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen een dak, zonder te openen delen en met een in de Wet geluidhinder bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35dB (A),of (2) een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.’’
11.4.
De rechtbank oordeelt dat het project het huidige werkklimaat van de bedrijven niet onaanvaardbaar aantast. Door de toevoeging van het vergunningvoorschrift in de beslissing op bezwaar heeft het college voldoende geborgd dat de gevels doof moeten blijven. Uit het vergunningvoorschrift volgt namelijk dat te allen tijde sprake moet zijn van een binnenwaarde van 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A). Mocht blijken dat in de toekomst aanpassingen worden verricht aan de gevels, met als gevolg dat geen sprake meer is van een dove gevel, dan kan een handhavingsprocedure worden gestart. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de stelling van eisers dat artikel 3.6 van het Bouwbesluit niet van toepassing is op dove gevels en de vraag of in het onderzoek ten onrechte uit is gegaan van een norm van 45 dB (A).
11.5.
De rechtbank oordeelt dat het college geen afzonderlijk onderzoek heeft moeten doen naar de geluidbelasting ten opzichte van de buitenruimte van de zorgwoningen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de zorgwoningen geen buitenruimte hebben en dat dit niet vereist is op grond van het Bouwbesluit. Alleen staat ter discussie of het college de geluidbelasting van de buitenruimte had moeten beoordelen in het kader van de ‘goede ruimtelijke ordening’. In het akoestisch onderzoek staat wat de geluidbelasting is op de gevels, waarmee ook de geluidbelasting op ruimte rondom de zorgwoningen is vastgesteld. Dit betekent dat de geluidbelasting van de buitenruimte ook beoordeeld is. De beroepsgrond slaagt niet.
Strijdigheid met de spuitzone?
12. Eiser [eisers] verwijst voor zijn beroepsgronden tegen de omgevingsvergunning over de spuitzone naar wat hierover in bezwaar is aangevoerd.
12.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen is bij een enkele verwijzing naar eerder ingediende bezwaren, zonder toelichting waarom de reactie van het bestuursorgaan onjuist is, aangewezen dat de eiser bij brief wordt uitgenodigd om alsnog schriftelijk toe te lichten waarom de reactie van het bestuursorgaan onjuist is. Voor het voorgaande bestaat geen aanleiding als in het beroepschrift één of meer beroepsgronden wel zijn toegelicht, maar voor de overige beroepsgrond(en) alleen naar het eerder ingediende bezwaar is verwezen. [13]
12.2.
[eisers] heeft alleen verwezen naar het eerder ingediende bezwaar. Eiser [eisers] heeft niet meegedeeld waarom hij het niet eens is met de heroverweging omdat eiser in zijn beroepschrift de overige beroepsgronden wel heeft toegelicht bestond gelet op de voorgaande rechtsoverweging geen aanleiding om eiser in de gelegenheid te stellen om dit verder toe te lichten. Dit betekent dat het alleen verwijzen naar de bezwaargronden niet voldoende is om tot een inhoudelijke beoordeling te komen. De beroepsgrond slaagt niet.

Evenredigheid

Ontsluiting van het project onevenredig?
13. [eisers] en [eisers] voeren aan dat zij het in het kader van de evenredige belangenafweging onaanvaardbaar vinden dat de enige weg die het project ontsluit direct naast hun woning loopt.
13.1.
Het college stelt zich hierover op het standpunt dat er geen aanknopingspunten zijn die het betoog van deze eisers bevestigen. Het college stelt ook dat de toekomstige bewoners zich nu op straat bewegen en zij als daklozen in een veel onzekerdere situatie verkeren dan de situatie die zij bij de realisatie van het project zullen aantreffen. Verder stelt het college dat de politie een positief veiligheidsadvies heeft afgegeven.
13.2.
Zoals uiteengezet onder 6.1 komt het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. [14] Zoals de Afdeling uiteen heeft gezet geldt het evenredigheidsbeginsel voor alle besluiten waarbij het bestuursorgaan beleidsruimte heeft. [15] Het evenredigheidsbeginsel kent vervolgens twee zogenoemde ijkpunten, aan de ene kant het met het besluit beoogde doel en aan de andere kant de (nadelige) gevolgen van het besluit. Daarbij is het doel van het evenredigheidsbeginsel niet het tegengaan van nadelige gevolgen van een besluit, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen. [16] De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dit besluit te dienen doelen. [17]
13.3.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het intensievere gebruik van de ontsluitingsweg door het verlenen van de omgevingsvergunning in een onevenredige verhouding staat tot de met de verleende omgevingsvergunning te dienen doelen.
13.4.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van deze eisers op het evenredigheidsbeginsel niet slaagt. Zoals overwogen onder 9.2 zal de toename van het verkeer op de ontsluitingsweg geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers veroorzaken. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat deze eisers niet aannemelijk hebben gemaakt waarom de toename van het verkeer op de ontsluitingsweg zo nadelig is voor hen, dat het onevenredig is. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
14. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de omgevingsvergunning niet vernietigd dient te worden. De reden hiervoor is dat, anders dan eisers gesteld hebben wél de juiste voorbereidingsprocedure is gevolgd, het college kon besluiten dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en de verlening ook niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Dat betekent dat de bouw van het project in Nijmegen -Noord doorgang kan vinden.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beslissing op bezwaar in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid
van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet;

Artikel 2.2

1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Artikel 2.22

5. Voor zover met betrekking tot de activiteit algemeen verbindende voorschriften gelden, kunnen de voorschriften die aan de vergunning worden verbonden daarvan alleen afwijken voor zover dat bij die regels is toegestaan. In afwijking van de eerste volzin worden aan een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, met betrekking tot een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort, voorschriften verbonden die afwijken van de algemeen verbindende voorschriften, bedoeld in de eerste volzin, voor zover met die voorschriften niet wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens het tweede of derde lid of artikel 2.14.
Wet geluidhinder

Artikel 1b

4. In afwijking van artikel 1 wordt onder een gevel in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen niet verstaan:
a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB en onderscheidenlijk 35 dB (A), alsmede
b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
Bouwbesluit

Artikel 1.14

1. Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn wat betreft de hoofdstukken 2 tot en met 6 de voorschriften voor een bestaand bouwwerk van toepassing, tenzij in de desbetreffende afdeling voor een voorschrift anders is aangegeven.
2. Indien een als tijdelijk bouwwerk gebouwd als permanent bouwwerk aanwezig blijft, wordt dat bouwwerk wat betreft de hoofdstukken 2 tot en met 6 in overeenstemming gebracht met de voorschriften van een te bouwen bouwwerk.

Artikel 3.3

1. Bij een krachtens de Wet geluidhinder of de Tracéwet vastgesteld hogere-waardenbesluit is de volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied niet kleiner dan het verschil tussen de in dat besluit opgenomen hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor industrie-, weg- of spoorweglawaai en 35 dB (A) bij industrielawaai, of 33 dB bij weg- of spoorweglawaai.

Artikel 3.6

1. Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 3.2 tot en met 3.4 van overeenkomstige toepassing, waarbij wordt uitgegaan van een niveau van eisen dat 10 dB of dB (A) lager is dan het in die artikelen aangegeven niveau.
2. In afwijking van het eerste lid wordt bij toepassing van artikel 3.4, derde lid, uitgegaan van een karakteristiek geluidniveau in het verblijfsgebied van ten hoogste 30 dB.

Artikel 4.34

1. Een te bouwen woonfunctie, anders dan een woonfunctie voor studenten of een woonfunctie voor zorg, heeft een rechtstreeks bereikbare buitenruimte.
2. Aan de in het eerst lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze afdeling.

Artikel 4.35

1. Een woonfunctie heeft een niet-gemeenschappelijke buitenruimte met een vloeroppervlakte van ten minste 4m² en een breedte van ten minste 1,5 m, die rechtstreeks bereikbaar is vanuit een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van die woonfunctie.
2. In afwijking van het eerste lid kan bij een woonfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m² de buitenruimte gemeenschappelijk zijn indien de vloeroppervlakte aan buitenruimte ten minste 1 m² per op die buitenruimte aangewezen woonfunctie bedraagt, met een minimum van 4 m² en een breedte van ten minste 1,3 m. De buitenruimte is rechtstreeks vanuit de woning bereikbaar of via gemeenschappelijk ruimten.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een woonfunctie waarin door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers aan asielzoekers wordt geboden.
Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.7

Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bijlage II
Artikel 4
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Artikel 5

6. Artikel 4, onderdelen 9 en 11, is niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Besluit milieueffectrapportage
Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage
Onderdeel D
Kolom 1
Kolom 2
Kolom 3
Kolom 4
Activiteiten
Gevallen
Plannen
Besluiten
D 11.2
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1˚. Een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2˚. Een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3˚. Een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
Beheersverordening ‘ [woonplaats] Bedrijventerrein Oosterhout en Rietgraaf e.o.’

Artikel 1 Algemene bepaling

Op de onderhavige beheersverordening [woonplaats] Bedrijventerrein Oosterhout en Rietgraaf e.o. zijn met inachtneming van het bepaalde in deze beheersverordening van overeenkomstige toepassing:
a. de voorschriften (thans: regels) en plankaart (thans: verbeelding), voor zover betrekking hebbende op het besluitgebied behorende bij onderhavige beheersverordening, van de bestemmingsplannen:
8. Oosterhout – Bedrijfsterrein 1990, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Valburg op 7 mei 1991.
10. Buitengebied Bemmel 1978, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Bemmel op 26 april 1979.
Bestemmingsplan Oosterhout – Bedrijfsterrein 1990

Artikel 4 Doeleinden

1. De op de plankaart als ‘’Bedrijven’’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven die in de van deze voorschriften deel uitmakende bijlage Staat van Inrichtingen zijn aangeduid als milieucategorie 1, 2, 3, of 4.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 2.7 in samenhang
2.Dit is een vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, onder 2˚, van de Wabo in samenhang met artikel 2.7 in samenhang met artikel 4, bijlage 2, van het Bor.
3.artikel 4, onderdeel 1 tot en met 10, van Bijlage II van het Bor.
4.artikel 5, zesde lid, van Bijlage II van het Bor.
5.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, Wabo in samenhang met artikel 6.5, eerste lid, Bor.
6.Zie ECLI:NL:RVS:2018:2414, r.o. 5.1 & ECLI:NL:RVS:2019:3055, r.o. 2.2.
7.Vergelijk Afdeling 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2747, r.o. 11.3.
8.Afdeling 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:185, r.o. 16.1.
9.Afdeling 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:504, r.o. 6.1 en Afdeling 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2319, r.o. 6.1 en Afdeling 10 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1817, r.o. 7.1
10.Afdeling 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:66, r.o. 14.2 en Afdeling 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:553, r.o. 8.2
11.Afdeling 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:380, r.o. 5.2
12.Afdeling 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3333, r.o. 9.4
13.Afdeling 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1789, r.o. 2 en Afdeling 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1795, r.o. 5.1.
14.Afdeling 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:607, 3.1.
15.Afdeling 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, r.o. 7.3.
16.Afdeling 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, r.o. 7.4.
17.Afdeling 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:607, r.o. 3.1.