Volgens verzoekster was er geen sprake van een spoedeisende situatie, waardoor het toepassen van spoedeisende bestuursdwang niet gerechtvaardigd was. Zij had voorafgaand aan de sluiting in de gelegenheid moeten worden gesteld een zienswijze in te dienen. De burgemeester heeft het belang van het voorkomen van overlast en het belang van een goed woon- en leefklimaat te zwaar laten wegen, waarbij onvoldoende is gekeken naar de (financiële) gevolgen van de onmiddellijke sluiting voor verzoekster.
Verzoekster hanteert een zerotolerance beleid ten aanzien van drugs. Er zijn actief maatregelen genomen om drugshandel in het café te voorkomen. Het gaat om twee kleine incidenten die niet in verhouding staan tot de duur en de omvang van het vermeende drugsgebruik en -handel in [verzoekster] . Het gaat om een enkele keer waar handel mogelijk zou zijn geconstateerd, waarvan niet duidelijk is of wel kan worden aangetoond dat het daadwerkelijk ging om handel in cocaïne/harddrugs, en een eenmalige inbeslagname van wit poeder door de portier, waar opvallend genoeg de politie direct de conclusie aan verbindt dat deze stof eigendom is van de portier en dus verbonden is met het café. Dat kan geenszins worden vastgesteld. Dit kan niet worden gezien als een indicatie dat wijst op een ernstige overtreding, waarvoor een sluiting van zes zou moeten gelden. Daarbij komt dat [eigenaar] de afgelopen 14 maanden eigenaar is van het café en helemaal
geen meldingen of soortgelijke kennisgeving van de politie of de burgemeester heeft
ontvangen in verband met de mogelijke handel in (hard)drugs, terwijl het bestreden
besluit wel gebaseerd lijkt te zijn op meerdere meldingen. Derhalve had het voor hand
gelegen verzoekster hierover tijdig te informeren in een vroeger stadium.
Verzoekster beroept zich op de onwetendheid van de aangetroffen drugs in het café. [eigenaar] is daarbij ook niet betrokken bij handel van de stof. Hij probeert eventuele handel juist op een zo adequaat mogelijke manier te voorkomen. Het kan hem niet verweten worden dat er per abuis toch iemand doorheen glipt die (mogelijk) kwade bedoelingen heeft.
Verzoekster meent dat het onderhavige voornemen tot handhaving in strijd is met het
evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond daarvan mogen de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen belangen. Volgens verzoekster is het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De sluiting heeft grote financiële gevolgen voor verzoekster en verstrekkende gevolgen voor toekomstige vergunningaanvragen en andere bestuursrechtelijke kwesties. Deze gevolgen staan allemaal niet in verhouding tot het vermeende incident. Sterker nog, er is ook geen kennelijke noodzaak om te sluiten want er is ook geen sprake van feitelijke drugshandel en er is geen enkele loop naar het pand geconstateerd. Er heeft geen enkele belangenafweging plaatsgevonden en ook is niet gekeken naar de evenredigheid en proportionaliteit van het bestreden besluit. De duur van de sluiting is disproportioneel gezien de ernst van de vondst. Het betreft een vondst van vermoedelijk één gram cocaïne bij een portier, waarbij het niet eens definitief kan worden vastgesteld of de aangetroffen stof daadwerkelijk eigendom is van de portier, en een (vermeende) constatering van handel in het café door een persoon waarvan bovendien de relatie met het café niet gebleken is.