ECLI:NL:RBGEL:2023:2825

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
23_2503
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen besluit burgemeester tot sluiting café wegens drugshandel

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, een café in Harderwijk, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester om het café voor zes maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had besloten tot spoedeisende bestuursdwang na meerdere meldingen van drugshandel vanuit het café, waaronder observaties van politie-informatie-inwinners die drugsverkoop constateerden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om tot sluiting over te gaan, gezien de ernst van de situatie en de herhaalde overtredingen. De voorzieningenrechter benadrukt dat de burgemeester niet verplicht was om verzoekster voorafgaand aan de sluiting in de gelegenheid te stellen een zienswijze in te dienen, gezien de spoedeisende omstandigheden. De rechter concludeert dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te beschermen en dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot deze maatregel. De financiële gevolgen voor verzoekster zijn niet voldoende om de sluiting onterecht te verklaren. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/2503

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. K. van der Hoeven),
en

de burgemeester van Harderwijk, de burgemeester

(gemachtigde: H. Vervuurt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van de burgemeester van 24 april 2023. Daarbij heeft de burgemeester besloten spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Deze bestuursdwang houdt in de sluiting van [verzoekster] ( [verzoekster] ) aan de [locatie] in [woonplaats] met ingang van de nacht van 14 op 15 april 2023 voor een periode van zes maanden. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eigenaar] namens verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 17 april 2023 heeft de politie aan de burgemeester een bestuurlijke rapportage uitgebracht. Aanleiding voor deze rapportage was dat er in de afgelopen maanden meerdere signalen c.q. meldingen zijn binnengekomen bij de politie dat er drugs zou worden gedeald vanuit [verzoekster] . Naar aanleiding van deze signalen is de politie een onderzoek gestart en heeft er op zaterdag 15 april 2023 een zoeking plaatsgevonden in [verzoekster] . In de bestuurlijke rapportage zijn de bevindingen daarvan weergegeven.
2.1.
[verzoekster] is sinds 13 maart 2020 gevestigd in [woonplaats] . Het betreft een eenmanszaak. Eigenaar is de heer [eigenaar] . [verzoekster] is gelegen midden in het horecagebied van [woonplaats] . Boven [verzoekster] bevindt zich een woongedeelte. Het pand waarin [verzoekster] gevestigd is is eigendom van [bedrijf] uit [woonplaats] . [eigenaar] heeft geen antecedenten op zijn naam en exploiteert [verzoekster] sinds medio maart 2022.
2.2.
Vanaf mei 2022 werd door verschillende politiemedewerkers, die toezicht houden op de horeca in [woonplaats] , waargenomen dat bij [verzoekster] veelal bezoekers aanwezig waren met meerdere antecedenten, veelal met betrekking tot de Opiumwet, maar ook met betrekking van mishandeling, de Wet Wapens en Munitie en witwassen. Hierdoor is [verzoekster] volgens de politie een criminele ontmoetingsplaats. Het idee van de politie is dat [eigenaar] op papier eigenaar/beheerder is, maar dat in de praktijk andere personen uit [woonplaats] feitelijk het beheer lijken te voeren. Opvallend is dat bij [verzoekster] al enkele maanden bijna elk weekend twee mannen als portier optreden en aan de toegangsdeur staan. Eén van hen heeft zich in een recent verleden beziggehouden met de handel in harddrugs. Ook met betrekking tot de andere man heeft de politie concrete redenen om aan te nemen dat hij zich bezighoudt met het plegen van strafbare feiten. Ook is er een selectief deurbeleid en is niet iedereen welkom. Dit zorgt nu en dan voor opstootjes. Hierdoor wordt de openbare orde verstoord.
2.3.
In de nacht van 14 op 15 mei 2022 hebben politionele informatie-inwinners in [verzoekster] onderzoek verricht. Daarbij werd gezien dat in de toiletruimte personen liepen met envelopjes met een wit poeder. De informatie-inwinners werden argwanend benaderd door het personeel van [verzoekster] .
2.4.
In januari en februari 2023 heeft de politie informatie ontvangen dat er vanuit [verzoekster] drugs wordt verkocht door een vaste bezoeker en een barmedewerkster. Op 18 maart 2023 vond er een ruzie plaats in [verzoekster] tussen twee mannen. Beide mannen zijn bij de politie bekend met betrekking tot drugs. Eén van deze mannen zou de huisdealer zijn van [verzoekster] .
2.5.
In de nacht van 24 op 25 februari 2023 en de nacht van 11 op 12 maart 2023 is er informatie ingewonnen bij [verzoekster] . De eerste nacht was het rustig en is geen drugsdeal geconstateerd. Wel gaf de portier van [verzoekster] aan dat de dealer die dag niet aanwezig zou zijn, maar dat hij wat zou gaan regelen. In de tweede nacht is twee keer een verkoop van cocaïne geconstateerd in [verzoekster] , één in de toiletruimte en één midden in het café. Bij deze tweede verkoop is waargenomen dat de verkoper achter de bar zelf zijn drinken pakte. Dat werd toegestaan door [eigenaar] . Hij heeft de betrokkenen niet aangesproken op hun gedrag.
2.6.
In de nacht van 14 op 15 april 2023 is opnieuw informatie ingewonnen door de politie in [verzoekster] . Daarbij is geconstateerd dat er een koop van harddrugs (twee wikkels (ponypacks) cocaïne) bij de dienstdoende portier van [verzoekster] heeft plaatsgevonden. De portier is naar aanleiding daarvan aangehouden. Bij zijn aanhouding zijn bij hem twee joints en een hoeveelheid van één gram wit poeder aangetroffen. Ook is [eigenaar] als verdachte van medeplichtigheid aan handel in harddrugs aangehouden. Na de aanhoudingen heeft er een zoeking plaatsgevonden in [verzoekster] . Daarbij werd een lege ponypack aangetroffen op het herentoilet en een joint onder een koelkast in de kelder. Van een opslagplaats van drugs leek op dat moment geen sprake in het café. Die avond waren er zes bezoekers aanwezig in [verzoekster] . Eén man gaf na vordering van de politie één ponypack drugs af. Hij wilde niet verklaren van wie hij de drugs had gekocht. Bij het fouilleren van de bezoekers is verder geen drugs aangetroffen.
2.7.
Na zijn aanhouding is [eigenaar] tweemaal verhoord door de politie. Daarbij heeft hij onder meer het volgende verklaard. Hij is ervan overtuigd dat hij het slachtoffer is. Hij heeft niet in de gaten gehad dat er drugs werd gehandeld in zijn café. Hij heeft daarmee niets te maken. Als er al gedeald wordt, dan denkt [eigenaar] dat dat buiten zijn zicht gebeurt, in een hoekje. Hij ontvangt er niets voor. Alleen vertrouwelingen van hem pakken hun drinken zelf. [eigenaar] geeft aan naïef te zijn en uit te gaan van het goede in de mens. Hij kent veel mensen. Ook mensen die hun straf hebben uitgezeten. Mogelijk hebben zij het licht gezien en hun leven gebeterd.
2.8.
Ook de portier is na zijn aanhouding tweemaal verhoord door de politie. Daarbij heeft hij verklaard dat de aangetroffen joints van hem zijn. Hij heeft van één klant drugs afgepakt. De politie heeft hem geconfronteerd met berichtenverkeer op zijn telefoon met een drugsdealer. Daarover beroept hij zich op zijn zwijgrecht. Hij levert geen drugs in [verzoekster] .
2.9.
Op zaterdag 15 april 2023 omstreeks 2.30 uur heeft een toezichthouder van de gemeente Harderwijk, naar aanleiding van de door de burgemeester toegepaste spoedeisende bestuursdwang, de fysieke spoedsluiting uitgevoerd. Daarbij heeft hij met de sleutel van een medewerker van [verzoekster] , [naam] , de twee toegangsdeuren van [verzoekster] vergrendeld en verzegelingen over de sleutelgaten van deze deuren geplakt. Op 16 april 2023 heeft de toezichthouder een rapport van deze spoedsluiting opgesteld. Vervolgens is de burgemeester overgegaan tot afgifte van het besluit van 24 april 2023.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat zijn de standpunten van partijen?
4. De burgemeester legt – samengevat - aan het besluit van 24 april 2023 het volgende ten grondslag. In de nacht van 14 op 15 april 2023 heeft er een onderzoek van de politie plaatsgevonden in [verzoekster] . De bevindingen van de politie zijn de burgemeester direct na het onderzoek mondeling meegedeeld. Hij heeft daarop besloten om [verzoekster] direct te sluiten. Op 20 april 2023 heeft de politie de bevindingen van de controle en de eerdere bevindingen in een bestuurlijke rapportage aan de burgemeester kenbaar gemaakt. Uit de mondelinge mededelingen van de bevindingen en de bestuurlijke rapportage is gebleken dat er vanuit [verzoekster] (op meerdere momenten) harddrugs verhandeld werd door verschillende personen, waaronder ook door (in ieder geval) één van de medewerkers van [verzoekster] . Artikel 13b van de Opiumwet en het Damoclesbeleid [woonplaats] 2019 (Damoclesbeleid) geven de burgemeester de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen door [verzoekster] voor een periode van zes maanden te sluiten. Omdat er sprake was van een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de burgemeester verzoekster niet in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze tegen dit besluit kenbaar te maken. Er is sprake van een spoedeisende situatie omdat er door de actie van de politie in de nacht van 14 op 15 april 2023 onrust zou kunnen ontstaan in het criminele circuit, waardoor mensen binnen dit circuit naar het pand zouden kunnen gaan om (illegale) eigendommen op te halen dan wel verhaal te halen bij het pand/eigenaar of gebruiker van het pand. Door directe sluiting zorgt de burgemeester ervoor dat de geconstateerde handel in harddrugs vanaf deze locatie direct onmogelijk wordt gemaakt. Ook om mensen uit dat circuit duidelijk te maken dat er niets meer valt te halen in het pand is directe sluiting, volgens de burgemeester, noodzakelijk geweest.
Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de politie meerdere malen geconstateerd heeft dat er middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet (harddrugs) verhandeld werden vanuit [verzoekster] . Deze verkoop vond in ieder geval plaats door de portier van [verzoekster] en één voor [eigenaar] bekend persoon. Dat blijkt uit het feit dat deze persoon zelf zijn drinken mag pakken in [verzoekster] . Er bestond daarom de bevoegdheid om tot sluiten over te gaan. Volgens het Damoclesbeleid volgt bij een horeca-inrichting direct een sluiting en wordt niet eerst een waarschuwing gegeven. In de onderhavige situatie zijn de omstandigheden die tot de noodzaak van de sluiting leiden, gelegen in het feit dat er sprake is van herhaaldelijke verkoop van handdrugs vanuit [verzoekster] . Deze harddrugs worden verkocht door personen die danwel dicht bij [eigenaar] staan danwel voor hem werken. Zijn horeca-inrichting is gelegen midden in het centrum van meerdere uitgaansgelegenheden en woningen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft eerder overwogen dat de aanwezigheid van harddrugs in een voor het publiek openstaande ruimte op zichzelf reeds het risico in zich bergt van negatieve effecten op de openbare orde. [1] Volgens de burgemeester is, gelet op de inhoud van de bestuurlijke rapportage, sprake van een ernstige situatie en is er sprake van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat waardoor sluiting noodzakelijk is en waardoor hij niet met een minder ingrijpend middel kan volstaan. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Daarnaast heeft het sluiten van een pand, waar vanuit drugs verhandeld wordt, ook een signaalfunctie richting de omwonenden van het pand en drugsgebruikers en handelaren. Namelijk dat door de overheid strikt wordt opgetreden tegen de handel in drugs.
Uitgangspunt volgens vaste rechtspraak is dat verwijtbaarheid niet vereist is voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet en dat [eigenaar] als exploitant verantwoordelijk is voor wat zich in [verzoekster] afspeelt. Daarnaast kan zeker gelet op het feit dat zijn eigen personeel handelt in harddrugs niet gesteld worden dat verwijtbaarheid ontbreekt. De burgemeester heeft geen reden om aan te nemen dat er sprake is van ontbrekende verwijtbaarheid.
Uiteraard zal de sluiting van [verzoekster] financiële gevolgen hebben. Dat biedt echter geen grond voor het oordeel dat de burgemeester niet in redelijkheid de bescherming van de openbare orde laat prevaleren. [2] Hij ziet geen aanleiding tot het toepassen van de hardheidsclausule.
5. Verzoekster voert – kort samengevat – aan dat zij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het moeten voldoen aan de last onder bestuursdwang heeft tot gevolg dat de activiteiten van verzoekster moeten worden gestaakt, met alle financiële gevolgen en gevolgen voor de goede naam van verzoekster van dien.
Volgens verzoekster was er geen sprake van een spoedeisende situatie, waardoor het toepassen van spoedeisende bestuursdwang niet gerechtvaardigd was. Zij had voorafgaand aan de sluiting in de gelegenheid moeten worden gesteld een zienswijze in te dienen. De burgemeester heeft het belang van het voorkomen van overlast en het belang van een goed woon- en leefklimaat te zwaar laten wegen, waarbij onvoldoende is gekeken naar de (financiële) gevolgen van de onmiddellijke sluiting voor verzoekster.
Verzoekster hanteert een zerotolerance beleid ten aanzien van drugs. Er zijn actief maatregelen genomen om drugshandel in het café te voorkomen. Het gaat om twee kleine incidenten die niet in verhouding staan tot de duur en de omvang van het vermeende drugsgebruik en -handel in [verzoekster] . Het gaat om een enkele keer waar handel mogelijk zou zijn geconstateerd, waarvan niet duidelijk is of wel kan worden aangetoond dat het daadwerkelijk ging om handel in cocaïne/harddrugs, en een eenmalige inbeslagname van wit poeder door de portier, waar opvallend genoeg de politie direct de conclusie aan verbindt dat deze stof eigendom is van de portier en dus verbonden is met het café. Dat kan geenszins worden vastgesteld. Dit kan niet worden gezien als een indicatie dat wijst op een ernstige overtreding, waarvoor een sluiting van zes zou moeten gelden. Daarbij komt dat [eigenaar] de afgelopen 14 maanden eigenaar is van het café en helemaal
geen meldingen of soortgelijke kennisgeving van de politie of de burgemeester heeft
ontvangen in verband met de mogelijke handel in (hard)drugs, terwijl het bestreden
besluit wel gebaseerd lijkt te zijn op meerdere meldingen. Derhalve had het voor hand
gelegen verzoekster hierover tijdig te informeren in een vroeger stadium.
Verzoekster beroept zich op de onwetendheid van de aangetroffen drugs in het café. [eigenaar] is daarbij ook niet betrokken bij handel van de stof. Hij probeert eventuele handel juist op een zo adequaat mogelijke manier te voorkomen. Het kan hem niet verweten worden dat er per abuis toch iemand doorheen glipt die (mogelijk) kwade bedoelingen heeft.
Verzoekster meent dat het onderhavige voornemen tot handhaving in strijd is met het
evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond daarvan mogen de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen belangen. Volgens verzoekster is het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De sluiting heeft grote financiële gevolgen voor verzoekster en verstrekkende gevolgen voor toekomstige vergunningaanvragen en andere bestuursrechtelijke kwesties. Deze gevolgen staan allemaal niet in verhouding tot het vermeende incident. Sterker nog, er is ook geen kennelijke noodzaak om te sluiten want er is ook geen sprake van feitelijke drugshandel en er is geen enkele loop naar het pand geconstateerd. Er heeft geen enkele belangenafweging plaatsgevonden en ook is niet gekeken naar de evenredigheid en proportionaliteit van het bestreden besluit. De duur van de sluiting is disproportioneel gezien de ernst van de vondst. Het betreft een vondst van vermoedelijk één gram cocaïne bij een portier, waarbij het niet eens definitief kan worden vastgesteld of de aangetroffen stof daadwerkelijk eigendom is van de portier, en een (vermeende) constatering van handel in het café door een persoon waarvan bovendien de relatie met het café niet gebleken is.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van [verzoekster] over te gaan?
6. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bepaalt dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
6.1.
De burgemeester is daarom ook bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, wanneer er sprake is van verkoop van hard- en/of softdrugs vanuit een woning of een lokaal. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de bestuurlijke rapportage van 17 april 2023 blijkt dat er meerdere keren verkoop van cocaïne in [verzoekster] is waargenomen. Tijdens een onderzoek door politie informatie-inwinners in de nacht van 14 op 15 mei 2022 waargenomen dat er in de toiletruimte van [verzoekster] personen liepen met envelopjes met een wit poeder. In januari en februari 2023 zijn er bij de politie anonieme meldingen binnengekomen dat er vanuit [verzoekster] gehandeld zou worden in harddrugs onder meer door een barmedewerkster. In de nacht van 24 op 25 februari 2023 heeft de politie informatie ingewonnen bij [verzoekster] . Daarbij is door de portier aan de informatie-inwinners meegedeeld dat de dealer die dag niet aanwezig zou zijn, maar dat hij wat zou regelen. Hij zou op zoek gaan naar iemand die cocaïne zou kunnen verkopen. In nacht van 11 op 12 maart 2023 is er door informatie-inwinners van de politie twee keer een verkoop van cocaïne geconstateerd in [verzoekster] . Daarbij was sprake van pseudo-verkoop, als bedoeld in artikel 126i, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Ook in de nacht van 14 op 15 april 2023 is door de politie geconstateerd dat er een koop van harddrugs bij de dienstdoende portier van [verzoekster] heeft plaatsgevonden.
6.2.
Voor zover verzoekster de (inhoud van de) bestuurlijke rapportage betwist slaagt de grond niet. Dat de onderliggende processen-verbaal geen onderdeel uitmaken van de rapportage maakt niet dat de voorzieningenrechter twijfelt aan de inhoud van de bestuurlijke rapportage. De bestuurlijke rapportage is naar waarheid opgemaakt op basis van op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal, politiemutaties en openbare bronnen. Daarbij komt dat verzoekster onvoldoende gemotiveerd heeft betwist (en op welke punten) de inhoud van de bestuurlijke rapportage onjuist is.
6.3.
Gelet op de, in 6.1 genoemde door de politie waargenomen verkopen van harddrugs in [verzoekster] , is de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om tot het opleggen van een last onder bestuursdwang over te gaan.
Heeft de burgemeester gehandeld in overeenstemming met zijn beleidsregel?
7. De bevoegdheid, geregeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, biedt de burgemeester beleidsruimte. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om van de bevoegdheid gebruik te maken. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
7.1.
De burgemeester heeft beleid [3] vastgesteld. In de Handhavingsmatrix lokalen en niet-bewoonde woningen in paragraaf 4.1 van de dit beleid is bepaald dat bij een eerste constatering van de handel in harddrugs [4] in lokalen [5] en niet bewoonde woningen met bijbehorende erven een sluiting volgt voor een periode van zes maanden. In spoedeisende situaties kan de burgemeester op grond van artikel 4:11 en 5:31 van de Awb spoedeisende bestuursdwang toepassen. [6] Het pand wordt dan onmiddellijk gesloten. De burgemeester biedt dan niet de mogelijkheid om eerst een zienswijze in te dienen. Van een spoedeisende situatie is in ieder geval sprake bij acuut gevaar voor de veiligheid of gezondheid van personen of voor de openbare orde, bijvoorbeeld door brandgevaar of doordat giftige stoffen of gassen (kunnen) vrijkomen of bij zich direct aandienende risico’s door of vanwege het criminele drugscircuit.
7.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat er in de situatie van verzoekster sprake is van een eerste constatering van de handel in harddrugs. Daarom past de sluiting voor de duur van zes maanden in het beleid van de burgemeester.
Heeft de burgemeester terecht besloten spoedeisende bestuursdwang toe te passen?
8. In artikel 5:31, tweede lid, van de Awb is bepaald dat indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang kan worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
8.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel de burgemeester op goede gronden heeft mogen besluiten om over te gaan tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang. Gelet op de geconstateerde verkopen van de harddrugs in en vanuit [verzoekster] , heeft de burgemeester dit mogen aanmerken als een ernstig incident, waardoor sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Daarbij is, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, extra van belang dat de verkopen werden verricht door personeel van [verzoekster] , danwel door personen die niet enkel kunnen worden aangemerkt als reguliere gasten/bezoekers van [verzoekster] . waaronder een portier en (kennelijk) een barmedewerkster. Onmiddellijk ingrijpen door de burgemeester, door het toepassen van spoedeisende bestuursdwang in de vorm van sluiting van [verzoekster] , was daarmee noodzakelijk om verdere aantasting van de openbare orde en het woon- en leefklimaat bij [verzoekster] te voorkomen.
Is de sluiting van [verzoekster] voor zes maanden evenredig?
De noodzakelijkheid van de sluiting
9. De Afdeling heeft in de uitspraak van 28 augustus 2019 het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet weergegeven. [7] Deze uitspraak zal hierna worden aangehaald als ‘de overzichtsuitspraak’.
9.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, [8] volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. In de uitspraak van 6 juli 2022 [9] heeft de Afdeling vervolgens een aantal verduidelijkingen aangebracht. Daarbij heeft de Afdeling geoordeeld:
“Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.”
9.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester voldoende heeft onderbouwd dat sluiting van [verzoekster] noodzakelijk was om de gestelde doelen daarvan, te weten de aantasting van het woon- en leefklimaat, het wegnemen van de bekendheid van het pand als drugspand, het eruit halen van de loop naar het pand en het onttrekken van het pand aan het drugscircuit, te behalen. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat er meerdere constateringen van handel in cocaïne (zijnde harddrugs) zijn gedaan door de politie en dat bij deze verkopen personen betrokken zijn die meer zijn dan alleen reguliere gasten/bezoekers, zoals een portier en (kennelijk) een barmedewerkster. Ook is van belang dat door de politie, na de aanhouding van de portier, op zijn telefoon communicatie (waarvan aannemelijk is dat het over drugs gaat) met een drugsdealer is aangetroffen, in [verzoekster] verschillende personen zijn gesignaleerd die bekend zijn in het criminele milieu en dat er verschillende anonieme meldingen zijn ontvangen door de politie van drugshandel of overlast bij [verzoekster] . Dat maakt, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, dat er sprake is van een dermate ernstig geval, waardoor de burgemeester niet met een minder ingrijpende maatregel kon volstaan om voorgenoemde doelen te bereiken.
De evenredigheid van de sluiting
10. In de in 9.1 aangehaalde uitspraak van 6 juli 2022 heeft de Afdeling over de evenwichtigheid van de sluiting het volgende overwogen:
“Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.”.
10.1.
De voorzieningenrechter is in het petitum van het verzoekschrift verzocht om, bij wijze van voorlopige voorziening, het besluit van 24 april 2023 te schorsen tot in ieder geval twee weken nadat de burgemeester op het bezwaar van verzoekster tegen dat besluit heeft beslist. De burgemeester heeft een beslistermijn van zes weken op het bezwaar van verzoekster. [10] Deze termijn kan eventueel met zes weken verdaagd worden. [11] Uitgaande van deze beslistermijn van in totaal twaalf weken, acht de voorzieningenrechter, gelet op de gevraagde schorsing tot twee weken na het besluit op bezwaar en het voren overwogene, een sluiting van [verzoekster] voor deze periode niet op voorhand onevenredig. De vraag of een sluiting van [verzoekster] voor de volledige periode van zes maanden evenredig is, leent zich, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op de aard van de procedure niet voor een voorlopige voorzieningenprocedure hangende de bezwaarprocedure.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Peters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te tekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De uitspraak van 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1072.
2.De burgemeester verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:313.
3.Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente [woonplaats] houdende regels omtrent drugs (Damoclesbeleid [woonplaats] 2019).
4.In paragraaf 2.1, onder c, van het beleid gedefinieerd als: het verkopen, afleveren of verstrekken van harddrugs of softdrugs, dan wel het daartoe aanwezig zijn van een handelshoeveelheid hard- of softdrugs in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf.
5.een voor het publiek toegankelijk pand met bijbehorend erf, zoals een winkel of horecabedrijf, dan wel een niet voor publiek toegankelijk pand met bijbehorend erf, zoals een loods, magazijn of andere bedrijfsruimte. Ook kunnen bijvoorbeeld een hotelkamer, andere recreatieverblijven en een kantoor onder het begrip lokaal vallen, voor zover zij geen ‘woning’ zijn (paragraaf 2.1, onder e. van het beleid).
6.Dat volgt uit paragraaf 2.5 van het beleid.
10.Dat is bepaald in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb.
11.Dat volgt uit artikel 7:10, derde lid, van de Awb.