ECLI:NL:RBGEL:2023:5296

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
05/425195
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vordering tot het tekenen van een akte van berusting in kort geding met betrekking tot echtscheiding van een terminaal zieke vrouw

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 21 september 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een terminaal zieke vrouw en haar man. De vrouw, die in een eerder kort geding had gevorderd dat haar man een akte van berusting zou tekenen, heeft haar vordering herhaald. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de vrouw om te scheiden zwaarder weegt dan het belang van de man om de cassatietermijn af te wachten. De vrouw is terminaal ziek en heeft aangegeven dat zij nog voor haar overlijden wil scheiden. De man heeft weliswaar hoger beroep ingesteld, maar heeft tot op heden geen akte van berusting ondertekend. De rechter heeft de vordering van de vrouw toegewezen en de man opgedragen om uiterlijk om 19.00 uur op dezelfde dag een ondertekende akte van berusting aan de advocaat van de vrouw te verstrekken. Indien de man hier niet aan voldoet, treedt het vonnis in de plaats van zijn handtekening. De rechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de spoedeisendheid van de situatie van de vrouw en de emotionele aspecten van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/425195 KZ ZA 23-142
vonnis in kort geding van 21 september 2023
in de zaak van
[de vrouw],
in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [de vrouw] ,
advocaat: mr. M. de Jonge in Apeldoorn,
tegen
[de man],
in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [de man] ,
advocaat: mr. M. Janse in Apeldoorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de mondelinge behandeling van 21 september 2023 bij de rechtbank, locatie Zutphen, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
De rechter heeft het verzoek van [de man] om de mondelinge behandeling te verplaatsen naar 22 september 2023 vanwege de zeer korte voorbereidingstijd, alle belangen afwegend, afgewezen. Uit de stellingen van [de vrouw] volgt dat zij niet lang meer te leven heeft. Weliswaar is dat niet op een dag nauwkeurig vast te stellen, en waren er op het moment waarop deze beslissing werd genomen geen bewijsstukken voorhanden van de actuele situatie, maar de aard van een kort geding brengt mee dat niet aan uitvoerige bewijsvoering toegekomen wordt. Ervan uitgaand dat [de vrouw] inmiddels niet meer eet, en het feit dat eerder al sprake was van een vermoeide, verzwakte vrouw, bestaat een te groot risico dat verder uitstel afstel betekent. Daarbij heeft de rechter ook meegewogen dat het kort geding al op 20 september 2023 is aangevraagd en pas op 21 september 2023 op het verzoek kon worden beslist door omstandigheden aan de zijde van de rechtbank. Ook nu weegt mee dat de zaak nog recent meermalen inhoudelijk behandeld is (door de meervoudige kamer van de rechtbank, door de familiekamer van het gerechtshof en door de voorzieningenrechter in kort geding vorige week), waardoor geen lange voorbereidingstijd van dit kort geding nodig hoeft te zijn voor [de man] .

2.De feiten

2.1.
[de vrouw] en [de man] zijn op [huwelijksdatum] met elkaar getrouwd. Op verzoek van [de vrouw] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank op 8 september 2023 de echtscheiding tussen hen uitgesproken [1] .
2.2.
[de vrouw] heeft in een eerder kort geding gevorderd dat [de man] een akte van berusting zou tekenen met indeplaatsstelling van het vonnis als [de man] dit niet zou doen. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 14 september 2023 [2] [de man] tot uiterlijk 18 september 2023 9.00 uur de tijd gegeven om desgewenst hoger beroep in te stellen en voor het geval hij dat niet zou doen bepaald dat hij voor 10.00 uur die dag een akte van berusting diende te tekenen, met indeplaatsstelling van het vonnis als [de man] dat niet zou doen.
2.3.
[de man] heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beschikking van vandaag de uitspraak van de rechtbank bevestigd [3] . Daarmee is de echtscheidingsbeslissing dus in stand gebleven. [de man] heeft tot op dit moment geen akte van berusting ondertekend.

3.Het geschil

3.1.
[de vrouw] vordert - samengevat - [de man] te veroordelen om binnen een uur na het vonnis aan haar advocaat een door hem ondertekende akte van berusting te verstrekken, te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [de man] aan het met spoed inschrijven van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand en [de man] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[de vrouw] legt aan de vordering ten grondslag dat zij terminaal ziek is en dat zij nog wil scheiden voordat zij komt te overlijden.
3.3.
[de man] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [de vrouw] in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [de vrouw] .
3.4.
[de man] voert aan dat hij niet wil scheiden en dat hij van mening is dat [de vrouw] dat ook niet wil, maar dat zij niet wilsbekwaam is, althans onder druk van haar familie staat. Haar familie meent er mogelijk financieel belang bij te hebben als partijen gescheiden zijn voordat [de vrouw] overlijdt. Hij wil de mogelijkheid hebben om in cassatie te gaan tegen de beslissing van het gerechtshof.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechter treedt niet in de beoordeling van de volmacht van een advocaat en de omvang daarvan. Op grond van de gedragsregels staat een advocaat in voor zijn of haar opdracht. Als een mededeling van een advocaat op dit gebied achteraf onjuist blijkt, dient de advocaat hiervoor tuchtrechtelijk te worden aangesproken. De rechter heeft op basis van de thans voorhanden gegevens geen reden te twijfelen aan de wens van [de vrouw] dat mr. De Jonge haar in deze procedure vertegenwoordigt.
4.2.
De rechter verwijst mede naar het vonnis van 14 september 2023 in het eerste kort geding, ook voor de motivering waarom een vordering als deze zich leent voor een beslissing in kort geding. In aanvulling daarop overweegt de rechter naar aanleiding van de aanvullende argumenten van [de man] als volgt. [de man] heeft aangevoerd dat de jurisprudentie van de Hoge Raad op grond waarvan in kort geding een situatie feitelijk gewijzigd kan worden gaat over zaken waarover in een bodemprocedure anders beslist kan worden en waarin geen sprake is van een absoluut onomkeerbare situatie. In wezen is dat hier echter niet anders: niet de ondertekening van de akte van berusting, maar pas de inschrijving daarvan in de registers van de burgerlijke stand doet de rechtspositie wijzigen. Dit vonnis maakt hooguit mogelijk dat de rechtspositie van partijen wordt gewijzigd, maar wijzigt deze zelf niet. In zoverre is het niet anders dan een vervangende handtekening onder een leveringsakte van een woning. Verder voert [de man] aan dat deze jurisprudentie gaat over vermogensrechtelijke zaken. Volgens hem kan die redenering niet worden doorgetrokken naar echtscheidingsprocedures. Daarbij gaat [de man] eraan voorbij dat de regel dat een echtscheiding pas kan worden ingeschreven nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan primair de belangen van derden beoogt te beschermen. Het gaat er dan bijvoorbeeld om rechtsonzekerheid van derden over de huwelijkse staat van hun contractspartij (en daaruit voortvloeiende beperkingen, bijvoorbeeld als het gaat om de verkoop van een echtelijke woning) te voorkomen. Deze regel is er dus niet (in de eerste plaats) om een belang als dat van [de man] te beschermen. In zoverre is er wel degelijk een parallel met goederenrechtelijke kwesties, waarin eveneens de rechtszekerheid een belangrijke rol speelt, zoals [de vrouw] terecht heeft aangevoerd. Bovendien zou theoretisch ook een inschrijving van een echtscheiding later doorgehaald kunnen worden, hoe onwenselijk een dergelijke gang van zaken ook is.
4.3.
Nog altijd is sprake van een spoedeisend belang van [de vrouw] bij toewijzing van haar vordering. Die vordering wijkt inhoudelijk niet af van de eerdere vordering. Het gaat nu echter om de vraag of het belang van [de man] om cassatie te mogen instellen zwaarder weegt dan het belang van [de vrouw] om te kunnen scheiden. Hoewel in die belangenafweging in beginsel niet de kans van slagen van een cassatieberoep wordt betrokken, moet de voorzieningenrechter zijn vonnis wel afstemmen op de beslissing in de bodemzaak, ook als die beslissing nog niet in kracht van gewijsde is gegaan [4] .
4.4.
Ten opzichte van een week geleden is de situatie van [de vrouw] achteruitgegaan. Zij krijgt alleen nog vocht en krijgt inmiddels morfine, terwijl op de eerdere zitting al naar voren is gebracht dat zij dit laatste zo lang mogelijk wilde uitstellen. De rechter acht het in dat licht voldoende aannemelijk dat - zelfs als de Hoge Raad een cassatieberoep met voorrang zou behandelen - [de vrouw] het eind van een cassatieprocedure niet zal halen. Daarmee weegt het belang van [de vrouw] nu nog zwaarder dan een week geleden. Inmiddels hebben bovendien twee instanties geoordeeld dat zij mag scheiden.
4.5.
Daartegenover weegt het belang van [de man] bij een beslissing in cassatie niet zwaar genoeg. [de man] heeft in de conclusie van antwoord en ter zitting te kennen gegeven dat ingewonnen cassatieadvies negatief is, maar dat dit niet betekent dat hij berust. Volledigheidshalve zal de rechter hier ook iets overwegen over de mogelijkheid van cassatie.
4.6.
De Hoge Raad beoordeelt de feiten niet opnieuw, maar stelt alleen vast of het gerechtshof het recht juist heeft toegepast. Daarbij kan meewegen hoe de procedure is verlopen en hoe de beslissing is gemotiveerd. Dat de procedure heel snel is gegaan, is op zich geen aanleiding voor de conclusie dat deze niet juist of onzorgvuldig zou zijn verricht. Uiteindelijk is het zowel bij de rechtbank als bij het gerechtshof aangekomen op een weging van de bewijsmiddelen dat [de vrouw] wilsbekwaam is ter zake van haar echtscheidingswens. Het gerechtshof heeft daartoe de verklaring van psychiater [naam psychiater] voldoende geacht. Dit bewijsoordeel kan in cassatie niet worden bestreden. Daarmee is er geen gerede kans dat een cassatieberoep succesvol kan zijn. Omdat rechtbank en gerechtshof kennelijk deze verklaringen voldoende achtten, waren zij ook niet gehouden het verzoek van [de man] om een second opinion toe te wijzen.
4.7.
Het enige dat [de man] in cassatie zou kunnen aanvoeren, is dat de beslissing van het gerechtshof onvoldoende gemotiveerd is. De voorzieningenrechter kan niet in die beoordeling treden, maar ook als sprake zou zijn van een motiveringsgebrek, betekent dat nog niet dat de uitkomst onjuist is. Uit een second opinion had immers ook dezelfde conclusie kunnen volgen, namelijk dat [de vrouw] wilsbekwaam is. Nu nog vragen om een second opinion is bij voorbaat kansloos, aangezien aannemelijk is dat dit feitelijk niet meer geregeld zal kunnen worden: als de Hoge Raad al zou oordelen dat sprake is van een motiveringsgebrek, kan de Hoge Raad de zaak niet zelf afdoen maar zal verwijzing moeten volgen. Pas daarna komt bij een ander gerechtshof opnieuw de vraag aan de orde of er alsnog een second opinion moet plaatsvinden. Tegen die tijd leeft [de vrouw] mogelijk niet meer, maar als zij wel nog leeft, kan op dat moment hoogstwaarschijnlijk niet meer worden vastgesteld of zij ten tijde van het indienen van het echtscheidingsverzoek nog wilsbekwaam was. Aangenomen moet worden dat haar situatie sindsdien te veel is verslechterd [5] . [de man] zal dus moeten leven met het feit dat hij op de vraag naar de wilsbekwaamheid van [de vrouw] geen nader antwoord meer zal krijgen en dat ook hij het moet doen met de verklaringen van [naam psychiater] en notaris Bruil.
4.8.
In het voorgaande ziet de rechter aanleiding voor het oordeel dat het instellen van cassatie juridisch nutteloos is en slechts een emotionele keuze kan betreffen. In deze omstandigheden is het een zuiver emotioneel belang dat aan een eventuele vordering in cassatie ten grondslag ligt. Naar vaste jurisprudentie moet dat leiden tot niet-ontvankelijkverklaring [6] . In het standaardarrest was een jongetje van 3 in een zwembad verdronken in het kader van zwemtherapie. De ouders vroegen een verklaring voor recht dat het ziekenhuis aansprakelijk was, en onderbouwden hun belang aldus dat zij pas een zinvol begin met het verwerken van de dood van hun kind konden maken als de aansprakelijkheid van het ziekenhuis was vastgesteld. Dat emotionele belang kan een rechter echter niet als grondslag nemen. Dat er in de rechtspraktijk kritiek is op dit arrest, is de rechter bekend, maar er zijn geen aanwijzingen dat de Hoge Raad thans anders zou oordelen dan in 1998. Zonder rechtsbelang is er geen vordering. En dat terwijl de ouders in die zaak ook schadevergoeding vorderden, maar dat maakte het daar dus niet anders. De situatie van [de man] is in veel opzichten vergelijkbaar. Ook voor hem is het emotionele belang nu nog de drijfveer. Dat mag echter niet doorslaggevend zijn. In het advies van de cassatieadvocaat leest de rechter een bevestiging van dit (voorlopige) oordeel. Er is dan geen gerechtvaardigd (juridisch) belang van [de man] meer om de echtscheiding tegen te houden. In wezen heeft [de man] zijn keuze al gemaakt dat hij niet in cassatie zal gaan. Daarmee berust hij niet in de echtscheiding, maar hij voelt zich gedwongen zich daarbij neer te leggen omdat zijn mogelijkheden zijn uitgeput. Dáár is echter de termijn van drie maanden voor het in kracht van gewijsde gaan van de beschikking van het gerechtshof niet voor gegeven.
Daarom zal de rechter de vordering van [de vrouw] toewijzen, [de man] nog tot 19.00 uur de gelegenheid geven de akte van berusting te tekenen en bij gebreke van medewerking bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de handtekening van [de man] .
4.9.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In het feit dat een eventueel cassatieberoep van [de man] als juridisch kansloos moet worden ingeschat ziet de rechter geen grond voor een veroordeling van [de man] in de kosten, omdat de rechter er begrip voor heeft dat [de man] emotioneel moeite heeft met de gang van zaken en het moeilijk vindt in de echtscheiding te berusten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [de man] om uiterlijk vandaag om 19.00 uur aan de advocaat van [de vrouw] een door hem ondertekende akte van berusting te verstrekken, die op de gebruikelijke wijze is opgesteld en waarin [de man] :
- verklaart kennis te hebben genomen van de beschikking van 8 september 2023 met zaaknummer C/05/421399 / FZ RK 23-1973 van Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, waarbij tussen hem en [de vrouw] de echtscheiding is uitgesproken en daarin te berusten voor zover het de echtscheiding betreft, en
- de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats] verzoekt de echtscheiding in te schrijven;
5.2.
bepaalt dat wanneer [de man] niet aan de veroordeling onder 5.1 voldoet, dit vonnis in de plaats treedt van de handtekening en medewerking van [de man] aan het met spoed inschrijven van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats] ;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Eskes en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2023.

Voetnoten

3.Zaaknummer gerechtshof: 200.332.280.
4.Zie Hoge Raad 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015, en Hoge Raad 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1128.
5.Hierbij wijst de rechter erop dat een kort geding zich niet leent voor uitgebreide bewijslevering en dat dit oordeel is gebaseerd op de stellingen en stukken in het dossier.
6.Hoge Raad 9 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2735, NJ 1998/853.