In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 18 september 2023, zijn de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 17 november 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarden van drie onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 170.000, € 127.000 en € 135.000 voor het kalenderjaar 2021, met als waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de objecten, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststellingen. De rechtbank heeft de beroepen op 25 augustus 2023 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de heffingsambtenaar door twee taxateurs. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde van het object aan [adres 1] niet te hoog had vastgesteld, ondanks de bezwaren van belanghebbende over de invloed van de coronacrisis op de waardepeildatum. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de waardevaststellingen en dat de vergelijkingsobjecten geschikt waren. De rechtbank wees het verzoek om vergoeding van immateriële schade af, maar erkende dat de redelijke termijn was overschreden en verlengde deze met vijf maanden. Uiteindelijk werden de beroepen ongegrond verklaard, en werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500 en de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 837.