ECLI:NL:RBGEL:2024:3971

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
ARN 22 _ 5189
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete opgelegd aan belanghebbende

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 8 april 2022 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting van € 1.147 en een verzuimboete van € 1.147 heeft opgelegd. De rechtbank behandelt het beroep op 14 september 2023, waarbij belanghebbende en haar gemachtigde aanwezig zijn, evenals vertegenwoordigers van de inspecteur. De rechtbank concludeert dat belanghebbende op 8 januari 2022 met een buitenlandse auto gebruik heeft gemaakt van de openbare weg in Nederland zonder dat daarvoor Nederlandse motorrijtuigenbelasting is betaald. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur bevoegd was om de naheffingsaanslag op te leggen, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de auto niet gedurende de gehele naheffingsperiode ter beschikking had. De rechtbank vermindert de verzuimboete tot € 272, omdat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden. Tevens kent de rechtbank belanghebbende een schadevergoeding van € 500 toe wegens immateriële schade en veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van € 1.750. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan en is openbaar gemaakt op 28 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5189

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie/Autoheffingen

en
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), te Den Haag, de Staat.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 8 april 2022.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 1.147 (de naheffingsaanslag).
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende een verzuimboete van € 1.147 opgelegd (de boetebeschikking).
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en de gemachtigde. En namens de inspecteur hebben [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] deelgenomen.

Feiten

1. Belanghebbende staat sinds 3 mei 2019 in Nederland ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP). Zij woont op het adres [adres 1] . Vóór 3 september 2000 was zij ook in Nederland woonachtig. In de BRP is geregistreerd dat belanghebbende op het moment van constatering (zie hierna) partner is van de heer [naam 4] (de partner). De partner is in de BRP ingeschreven op een adres in Duitsland.
2. Op 8 januari 2022 omstreeks 13.30 uur is geconstateerd door de politie dat belanghebbende met een motorrijtuig van het merk Volkswagen, type Polo, voorzien van het buitenlandse (Duitse) kenteken [kenteken 1] (het motorrijtuig) gebruik heeft gemaakt van de openbare weg in Nederland.
3. De inspecteur heeft met dagtekening 13 januari 2022 aan belanghebbende een brief gezonden met het opschrift “Gevolgen controle”. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“BPM
U krijgt voor de BPM nu alleen een waarschuwing. (…)
MRB
De waarschuwing geldt niet voor de motorrijtuigenbelasting (mrb). Mogelijk moet u, voor het gebruik van de openbare weg in Nederland met dit motorrijtuig, mrb betalen. Als dat het geval is ontvangt u een vooraankondiging, gevolgd door een naheffingsaanslag met boete en indien van toepassing rekeningen voor de motorrijtuigenbelasting.
(…).”
4. Naar aanleiding van de controle heeft de inspecteur met dagtekening 24 januari 2022 een vooraankondiging van de naheffingsaanslag MRB met boetebeschikking aan belanghebbende gezonden. Daarin is het voornemen opgenomen een naheffingsaanslag op te leggen over de periode vanaf de inschrijving van belanghebbende in de BRP tot en met de dag voorafgaand aan de constatering, in dit geval 3 mei 2019 tot en met 7 januari 2022. Het na te heffen bedrag en de verzuimboete bedragen beide € 1.147. Daarnaast is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat de auto niet de hele naheffingsperiode tot haar beschikking heeft gestaan door tegenbewijs in te dienen.
5. Belanghebbende heeft daarop bij brief van 7 februari 2022 gereageerd. In die brief schrijft zij onder meer:
“ [eiseres] heeft mij gevraagd te reageren op Uw voornemen een naheffingsaanslag motorrijtuigen belasting op te leggen.
Zij is het niet eens met Uw voornemen en verzoekt U bij Uw beslissing rekening te houden met het volgende en met de meegezonden bewijsstukken:
[eiseres] woonde tot haar vestiging in Nederland samen met de heer [naam 4] op het adres [adres 2] . Ze mocht indien nodig gebruik maken van de auto van [naam 4] ; meestal voor haar werk in het [naam 5] Ziekenhuis in [plaats] maar vooral ook voor het bezoeken van haar geestelijk gehandicapte dochter ( [naam 6] ) die verblijft in een : “soziale Wohngruppe für geistlich Behinderte”. Dat komt neer op een soort begeleid wonen voor mensen met een beperking.
Sinds haar vestiging in Nederland gaat [eiseres] zo veel mogelijk met openbaar vervoer naar haar werk, dat is goed te doen. Dat geldt niet voor het
bezoek aan haar gehandicapte dochter. Dat is erg lastig te doen met openbaar vervoer. Vooral als je bijvoorbeeld op een zaterdagavond laat gebeld wordt met de mededeling dat het wat minder met je dochter gaat en je probeert zo snel mogelijk in [plaats in Duitsland] te komen; Af en toe mocht ze dan de auto van haar ex-vriend lenen; zo ook rond de jaarwisseling;
Maar dat lenen ging niet zo maar, maar op een grondige Duitse manier.
Er is een leencontract opgesteld volgens modelovereenkomst van de ADAC, de Duitse tegenhanger van onze ANWB. Een kopie hiervan is als bijlage (A) bijgevoegd.
Daarnaast heeft de heer [naam 4] aan het gebruik van zijn voertuig voorwaarden gesteld. (zie bijlage E) Deze verklaring is in de Duitse taal opgesteld en behelst:
"Het gebruik van het voertuig is beperkt tot":
"Bezoek en ondersteuning (inkoop, doktersbezoek) voor de dochter van [eiseres] ,
Genaamd [naam 6] , wonende in [adres 3]
Woont in een sociale woongroep voor mensen met een verstandelijke beperking".
"Als er vragen zijn kunt u zich met mij in verbinding stellen onder telefoonnummer
[telefoonnummer] "; (opmerking: dat is een Duits nummer dus u dient dan eerst
0049 in te toetsen en vervolgens de eerste mul te laten vervallen.)
Omdat noch [eiseres] , noch de heer [naam 4] uit zijn op problemen met de Nederlandse autoriteiten is na aanleiding ook van Uw controle op 8 januari jl. besloten de auto op Nederlands kenteken te zetten. Dat is gebeurd op 24.1.2022. Kenteken [kenteken 2] .”
6. Bij brief van 14 februari 2022 heeft de inspecteur aan belanghebbende bericht dat de verklaring c.q. het contract over het lenen van het voertuig niet voldoende is om de aanslag te verminderen en dat de overgelegde bewijsstukken voor de inspecteur geen reden zijn om af te wijken van de eerder aangekondigde naheffingsaanslag en boetebeschikking.
7. Vervolgens heeft de inspecteur met dagtekening 17 februari 2022 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking opgelegd overeenkomstig de vooraankondiging.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
9. In geschil is of de inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en tot de juiste hoogte heeft opgelegd.
10. Niet in geschil is dat de auto bij belanghebbende in gebruik was op het moment van de constatering op de weg.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd en niet te hoog vastgesteld?
11. In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) is bepaald dat MRB wordt geheven ter zake van het houden van een personenauto. [1] Een motorrijtuig wordt onder andere gehouden door degene die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft. [2]
12. Bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven en de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan de belasting worden nageheven. Voor de toepassing hiervan wordt een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven. [3]
13. Het staat vast dat belanghebbende op 8 januari 2022 gebruik heeft gemaakt van de openbare weg in Nederland, zonder dat daarvoor Nederlandse MRB is betaald. Dat betekent dat belanghebbende op die datum de feitelijke beschikking over de auto met het buitenlandse kenteken had. Belanghebbende is aldus terecht aangemerkt als houder van de auto en de inspecteur was bevoegd om een naheffingsaanslag op te leggen.
14. De na te heffen belasting wordt in beginsel berekend over het tijdvak met ingang van de dag waarop belanghebbende als ingezetene stond ingeschreven in de BRP of ingeschreven had moeten staan, tenzij de houder aannemelijk maakt dat de feitelijke terbeschikkingstelling op een ander moment is aangevangen. Dan wordt aangesloten bij die dag. [4]
15. Aangezien belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet over de gehele – aangekondigde – periode de feitelijke beschikking over de auto heeft gehad, heeft de inspecteur in dit geval de naheffingsaanslag opgelegd over de periode vanaf 3 mei 2019 tot en met 7 januari 2022. Het ligt vervolgens op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat zij over een kortere periode de feitelijke beschikkingsmacht van de auto had. Hiervoor is voldoende dat belanghebbende aannemelijk maakt met ingang van welke dag de auto haar feitelijk in Nederland ter beschikking heeft gestaan. Daarnaast kan belanghebbende tegenbewijs leveren dat de auto in één of meer tussenliggende tijdvakken niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan. [5]
16. Belanghebbende heeft gesteld dat zij uit de uitlatingen van de verbalisant heeft opgemaakt dat ze was gewaarschuwd en dat het daarbij zou blijven. Zij heeft direct daarna actie ondernomen door de auto in Nederland te registreren. Die registratie heeft op 24 januari 2022 plaatsgevonden.
17. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 13 januari 2022 duidelijk is, in die zin dat belanghebbende voor de BPM (aanschafbelasting) een waarschuwing wordt gegeven, maar dat die niet geldt voor de MRB (motorrijtuigenbelasting). In de brief is duidelijk vermeld dat voor de MRB in beginsel een naheffingsaanslag met een verzuimboete wordt opgelegd. Dat belanghebbende uit de bewoordingen van de verbalisant heeft opgemaakt dat het ook voor wat betreft de MRB bij een waarschuwing zou blijven, kan de inspecteur niet worden aangerekend.
18. Belanghebbende heeft gesteld dat zij de auto uitsluitend voor het bezoek aan haar dochter die in Duitsland woont heeft gebruikt.
19. De inspecteur stelt dat de na te heffen periode wordt vastgesteld volgens het berekeningsvoorschrift zoals dat volgt uit de wet, behoudens te leveren tegenbewijs.
20. Uit de jurisprudentie volgt dat het tegenbewijs moet bestaan uit objectieve en verifieerbare gegevens. Uit hetgeen belanghebbende heeft overgelegd blijkt niet dat een kortere periode in aanmerking moet worden genomen. [6]
21. De rechtbank acht de huurovereenkomst daartoe ook onvoldoende. Uit de brief van de gemachtigde van belanghebbende van 7 februari 2022 (punt 5. van deze uitspraak) blijkt bovendien dat belanghebbende de auto van haar partner vaker gebruikte.
22. De naheffingsaanslag is daarom terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.
Is de verzuimboete terecht opgelegd en niet te hoog vastgesteld?
23. Aangezien de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, is sprake is van een verzuim. [7] Een verzuimboete kan worden opgelegd tot ten hoogste 100% van de na te heffen belasting, met een maximum van € 5.278. [8] Omdat belanghebbende in Nederland gebruik heeft gemaakt van de openbare weg met een auto met een in het buitenland geregistreerd kenteken heeft de inspecteur terecht een boete opgelegd. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Wel zal de rechtbank de verzuimboete verminderen, aangezien per 1 juli 2023 het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) is gewijzigd waardoor de verzuimboete in beginsel niet langer op 100% maar op 50% wordt vastgesteld. [9] De rechtbank vermindert de verzuimboete reeds daarom tot € 573,50. Gelet op alle omstandigheden van het geval, acht de rechtbank in dit geval een verdere verlaging van de boete naar 25%, dus naar € 286,75, passend en geboden.
24. Ten slotte dient ambtshalve beoordeeld te worden of de boete gematigd moet worden wegens de overschrijding van de redelijke termijn als genoemd in artikel 6 EVRM. In beginsel is daarvan sprake indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak heeft gedaan [10] . Deze termijn vangt aan op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd.
25. De rechtbank heeft vastgesteld dat het voornemen tot het opleggen van de boete in ieder geval bij brief van 24 januari 2022 aan belanghebbende bekend is gemaakt. Nu tussen het moment van bekendmaking en deze uitspraak van de rechtbank meer dan twee jaren zijn verstreken, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, met afgerond vijf maanden overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de boete met nog 5% te verminderen en vast te stellen op € 272 (95% van de passend en geboden geoordeelde verzuimboete van € 286,75).
Immateriële schadevergoeding
26. De rechtbank beoordeelt ambtshalve of belanghebbende recht heeft op een vergoeding wegens geleden immateriële schade. Daarbij gaat de rechtbank uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016 [11] en het arrest van 14 juni 2024 [12] .
27. Op grond van een beleidsregel van de Minister van Justitie en Veiligheid [13] is het niet nodig de Staat om een reactie te vragen op het verzoek om schadevergoeding.
28. De inspecteur heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 4 maart 2022. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is (afgerond) vier maanden langer dan twee jaar. De rechtbank ziet geen redenen om de redelijke termijn in dit geval langer of korter vast te stellen dan twee jaar. De redelijke termijn is dus met afgerond vier maanden overschreden. Naar boven afgerond is dat één keer een half jaar. Dit betekent een schadevergoeding van € 500 (één keer een half jaar ad € 500). De uitspraak op bezwaar dateert van 8 april 2022. Dit betekent dat de gehele overschrijding aan de Staat is te wijten.
29. De rechtbank zal gelet op het voorgaande aan belanghebbende daarom een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekennen van € 500 en de Staat veroordelen om die schadevergoeding aan belanghebbende te betalen.

Conclusie en gevolgen

30. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat belanghebbende voor een deel gelijk krijgt. De naheffingsaanslag van € 1.147 blijft in stand. De boete wordt verminderd naar € 272.
31. Belanghebbende krijgt van de Staat een vergoeding wegens de lange duur van deze procedure van € 500.
32. De rechtbank ziet in de gegrondverklaring van het beroep aanleiding de inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in het kader van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).
33. Omdat het beroep gegrond is krijgt belanghebbende het griffierecht terug.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar maar uitsluitend voor zover het de boetebeschikking betreft;
  • vermindert de boetebeschikking tot € 272;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt de Staat tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten ten bedrage van € 1.750;
  • draagt de inspecteur op van het door belanghebbende betaalde griffierecht € 50 aan haar te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof [plaats] -Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof [plaats] -Leeuwarden (belastingkamer), Locatie [plaats] , Postbus 9030, 6800 EM [plaats] .
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof [plaats] -Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1, eerste lid, van de Wet MRB.
2.Artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet MRB.
3.Artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB.
4.Artikel 13, tweede lid, van de Wet MRB in samenhang met artikel 34, tweede lid, van de Wet MRB en Hoge Raad 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483.
5.Hoge Raad 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483.
6.Vergelijk Gerechtshof Amsterdam 28 november 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4593 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 2 april 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1124.
7.Artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB.
8.Zie artikel 37 van de Wet MRB, artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
9.Besluit van het Directoraat-Generaal van de Belastingdienst, van 22 juni 2023, Staatscourant 2023, 17366
10.Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
11.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
12.Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853.
13.Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Staatscourant 2014, 20210, samen met de Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid van 27 oktober 2017, Staatscourant 2017, 62751.