ECLI:NL:RBGEL:2024:6564

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
AWB 22/3220, 22/3221 en 22/3223
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot aanmerkelijk belang en buitenlandse vennootschappen

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2007, 2008 en 2009. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur van de belastingdienst terecht heeft geoordeeld dat de belanghebbende aanmerkelijk belanghouder is in een structuur van buitenlandse vennootschappen. De rechtbank concludeert dat de structuur door de belanghebbende is opgezet met als doel zijn aanmerkelijk belang te verdoezelen. De rechtbank vermindert echter een deel van de aanslagen omdat de inspecteur niet voldoende bewijs heeft geleverd voor bepaalde bedragen die de belanghebbende zou hebben genoten. De rechtbank behandelt ook de vraag of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd en of er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur zorgvuldig heeft gehandeld en dat de navorderingsaanslagen in grote lijnen standhouden. De rechtbank vermindert de aanslagen voor de jaren 2007 en 2008, maar handhaaft de aanslag voor 2009. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot het betalen van proceskosten en immateriële schadevergoeding aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/3220, 22/3221 en 22/3223

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Utrecht, de inspecteur,

en
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), te Den Haag,
de Staat.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 26 februari 2022.
Met dagtekening 3 december 2019 zijn aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd:
Aanslagnummer
Jaar
Belastbaar
inkomen uit
werk en woning
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang
Belastbaar
inkomen uit
sparen en beleggen
[aanslagnummer 1]
2007
€ 30.504
€ 30.000
nihil
[aanslagnummer 2]
2008
€ 18.121
€ 110.000
nihil
[aanslagnummer 3]
2009
€ 25.356
€ 175.000
nihil
Gelijktijdig met deze navorderingsaanslagen IB/PVV zijn beschikkingen heffingsrente 2007, 2008 en 2009 aan belanghebbende opgelegd, ten bedrage van € 2.992, € 11.045 respectievelijk € 15.493.
Bij uitspraken op bezwaar van 26 februari 2022 heeft de inspecteur de bezwaren gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen IB/PVV verminderd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is ongewijzigd gebleven. Het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang heeft de inspecteur nader vastgesteld op € 29.000 (2007), € 109.845 (2008) en € 100.000 (2009). De beschikkingen heffingsrente zijn door hem verminderd overeenkomstig de vermindering van de navorderingsaanslagen.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 april 2014 op zitting behandeld, gelijktijdig met de beroepen van de echtgenote van belanghebbende, [persoon A] (zaaknummers ARN 22/3227, 22/3228 en 22/3229). Hieraan hebben deelgenomen, belanghebbende, zijn echtgenote, en namens de inspecteur [persoon B] en
[persoon C] .

Feiten

1. Op 24 maart 2005 is [bedrijf 1] opgericht door [bedrijf 2] . Het beheer van [bedrijf 1] werd in de in geschil zijnde jaren gedaan door [bedrijf 3] , gevestigd te [plaats 2] , Cyprus .
2. Op 7 februari 2006 is [bedrijf 4] opgericht door [bedrijf 2] . Belanghebbende is sinds 17 mei 2006 bestuurder van [bedrijf 4] , zijn echtgenote is secretaris. [bedrijf 4] heeft als vestigingsadres het adres van belanghebbende.
3. Op 20 april 2006 is [bedrijf 6] opgericht. [bedrijf 6] is opgericht naar Panamees recht en gevestigd te [plaats 3] . Blijkens artikel 9 van de akte van oprichting is [persoon D] de „registered agent“ van [bedrijf 6] . Aandeelhouder van [bedrijf 6] is [bedrijf 5] , eveneens gevestigd te [plaats 3] . Het formele bestuur van [bedrijf 6] wordt gevormd door [persoon E] ,
[persoon F] , [persoon G] , [persoon H] , [persoon I]
4. Belanghebbende is bij besluit van 26 april 2006 door de „directors of the corporation“ gevolmachtigd om namens [bedrijf 6] rechtshandelingen te verrichten.
Op 3 juli 2006 heeft belanghebbende namens [bedrijf 6] een bankrekening bij de [bank 1] in Luxemburg geopend met nummer [rekeningnummer 1] .
5. Op 4 mei 2006 is [bedrijf 7] opgericht. Belanghebbende en [bedrijf 4] zijn bestuurders van [bedrijf 7] . De echtgenote van belanghebbende is gevolmachtigde.
6. Op 17 mei 2006 zijn de aandelen [bedrijf 4] door [bedrijf 2] . overgedragen aan [bedrijf 1] .
7. Eveneens op 17 mei 2006 heeft [bedrijf 6] de aandelen [bedrijf 1] verkregen van [bedrijf 2] .
8. Op 11 juli 2006 hebben belanghebbende en zijn echtgenote op naam van [belanghebbende] / [persoon J] een bankrekening bij de [bank 1] in Luxemburg geopend met nummer [rekeningnummer 1] .
9. Bij akte verleden op 6 september 2006 heeft [bedrijf 4] alle aandelen in [bedrijf 7] verkregen.
10. Op 26 februari 2007 heeft [persoon K] , de vader van belanghebbende, € 13.800 opgenomen van de bankrekening van [bedrijf 6] .
11. Op 7 oktober 2009 heeft [bedrijf 6] haar aandelen in [bedrijf 1] verkocht aan [bedrijf 8] .
12. Tot de gedingstukken behoren verder onder meer:
a. een structuuroverzicht afkomstig van de FIOD, waarin de structuur als volgt is weergegeven:
Belanghebbende
|
Bedrijf 6
|
Bedrijf 5
|
Bedrijf 1
|
Bedrijf 4
|
Bedrijf 7
een document van de [bank 2] (gevestigd te [plaats 4] , Cyprus ) van 8 oktober 2009 waarin onder punt 11 het volgende is vermeld:
“(…) [bedrijf 1] IS A HOLDING COMPANY, OWNING 100% OF [bedrijf 4] LOCATED 1N THE NETHERLANDS , [bedrijf 4] OWNS 100% OF [bedrijf 7] WHICH IS THE OPERATING COMPANY LOCATED .1N THE NETHERLANDS .- THEIR BUSINESS-IS TO MATCH COMPANIES WHO SEEK ‘1T’ PERSONNEL WITH ROFESSIONALS. [bedrijf 7] IS INCORPORATED UNDER THE LAWS OF THE NETHERLANDS AND REGISTERED UNDER NUMBER [nummer 1] WITH A 100% PAID UP CAPITAL OF €18,000. THERE IS AN INTERNET PRESENCE AT [website bedrijf 7] ”
een document van de [bank 2] van 11 november 2009 waarin onder ‘Company Name’ [bedrijf 1] is vermeld en onder ‘Beneficial Owners’ de naam van belanghebbende staat vermeld;
een service overeenkomst ondertekend op 7 oktober 2009, aangegaan tussen belanghebbende en [bedrijf 9] waarin is vermeld dat belanghebbende via [bedrijf 10] ‘beneficial owner’ is van [bedrijf 1] ;
een document van de afdeling ‘Security and Integrity Management’ van [bank 3] van 7 december 2018 waarin is vermeld dat belanghebbende procuratiehouder was van vier bankrekeningen op naam van [bedrijf 7] , te weten:
o [bankrekening 1] - openingsdatum 09-2005 - opgeheven 05-2017
o [bankrekening 2] - openingsdatum 01-2007 - opgeheven 04-2017
o [bankrekening 3] - openingsdatum 11-2008 - opgeheven 03-2017
o [bankrekening 4] - openingsdatum 03-2006 - opgeheven 03-2017
een document afkomstig van [bank 4] waaruit volgt dat [bedrijf 7] een zakelijke rekening met nummer [bankrekening 5] aanhield bij [bank 4] . Het document is ondertekend door belanghebbende op 29 maart 2017;
een document van de afdeling ‘Security and Integrity Management’ van [bank 3] van 7 december 2018 waaruit volgt dat [bedrijf 4] van 31 juli 2006 tot maart 2017 een ondernemingsrekening aanhield bij [bank 3] . In het document is het volgende vermeld:
“(…) Handelend bestuurder/Directeur/algeheel bevoegd: [belanghebbende]
Er zijn geen gegevens aangetroffen m.b.t. het procuratieschema.
De rekening is door [belanghebbende] geopend (…)”.
een document waarin is vermeld dat belanghebbende UBO is van (de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] van) [bedrijf 6] . Het document heeft datum 3 juli 2006 en is door belanghebbende ondertekend;
een document van de [bank 1] waaruit volgt dat belanghebbende met betrekking tot de bankrekening van [bedrijf 6] met nummer [rekeningnummer 1] tekeningsbevoegd is. Het document heeft datum 3 juli 2006 en is ondertekend door belanghebbende;
een document van de [bank 1] waaruit volgt dat belanghebbende en zijn echtgenote een rekening aanhielden bij die bank, met nummer [rekeningnummer 2] . Het document heeft datum 11 juli 2006 en is ondertekend door belanghebbende en zijn echtgenote;
een deels ‘gelakt’ document van de [bank 1] met namen van rekeninghouders en rekeningnummers. Uit het document volgt dat rekeningnummer [rekeningnummer 2] op naam staat van belanghebbende en zijn echtgenote, en rekeningnummer [rekeningnummer 1] op naam staat van [bedrijf 6] ;
een faxbericht van 9 februari 2007 van belanghebbende aan de heer [persoon L] van de [bank 1] waarin het volgende is vermeld:
“(…)Geachte heer [persoon L] ,
Over enkele dagen wordt €29.000 gestort op de rekening van " [bedrijf 6] Corporation" (rekeningnummer [rekeningnummer 1] ).
Kunt u € 15.000 doorstorten naar rekeningnummer [rekeningnummer 3] " [bedrijf 11] " (…)
Kunt u contact met mij opnemen wanneer het geld is doorgestort? Over 6-9 maanden wil ik een groter bedrag naar " [bedrijf 6] " overmaken en daarom wil [ik, toevoeging rechtbank] de investeringsopties doornemen.
Met vriendelijke groet,
[belanghebbende]
[telefoonnummer 1] of [telefoonnummer 2]
[mailadres bedrijf 1] (…)”
een afschrift van de [bank 1] van 26 februari 2007 waaruit volgt dat [persoon K] , de vader van belanghebbende, € 13.800 heeft opgenomen van de rekening met nummer [rekeningnummer 1] ;
een faxbericht van 10 februari 2008 van belanghebbende aan [persoon L] van de [bank 1] waarin het volgende is vermeld:
“(…)Geachte heer [persoon L] ,
Over enkele dagen wordt €30.000 gestort op de rekening van " [bedrijf 6] Corporation" (rekeningnummer [rekeningnummer 1] ).
Kunt u €15.000 doorstorten via rekening [rekeningnummer 3] " [bedrijf 11] " naar mijn privé rekening [rekeningnummer 2] ?
Kunt u contact met mij opnemen wanneer het geld is doorgestort? Mijn vader zal het bedrag van mijn privé rekening opnemen in de week van 18 februari. Ik zal hem mijn paspoort en een machtiging meegeven.
Kunt u dit bedrag in de volgende biljetten uitbetalen:
€4000 (8 x €500)
€5000 (50 x €100)
€4000 (80 x €50)
€1500 (75 x €20)
€500 (50 x €10)
Met vriendelijke groet,
[belanghebbende]
[telefoonnummer 2]
[mailadres bedrijf 1] (…)”
een ‘Volmacht geldopname’ gericht aan [persoon L] van de [bank 1] waarin het volgende is vermeld:
“ [plaats 5] , 10-2-2008
Geachte heer [persoon L] ,
Hierbij machtig ik de heer [persoon K] , geboren [geboortedatum] , tot het opnemen van €15.000,- in februari 2008 van mijn rekening met nummer [rekeningnummer 2] bij de [bank 1] te Luxemburg.
Met vriendelijke groet,
[belanghebbende] ”
een faxbericht van 20 februari 2008 van de heer [persoon M] van [bedrijf 12] , gevestigd te [plaats 6] (VAE), aan [persoon L] van de [bank 1] waarin het volgende is vermeld:
“(…) Re: payment order to [belanghebbende]
Mr. [persoon L] ,
A payment order of € 29.000 was approved and transferred to [bedrijf 6] ( [rekeningnummer 1] ) from [bank 5] in Cyprus . The client ( [belanghebbende] ) has sent approval to transfer € 15.000 to [bedrijf 12] , [rekeningnummer 3] .
I am approving a dividend payment of € 15.000 to the account of [belanghebbende] which is [rekeningnummer 2] .
[belanghebbende] would like you to call him when this is completed at [telefoonnummer 2] . He would like to make arrangements for his father to collect the funds at your bank in the following denominations:
€4000 (8 x €500)
€5000 (50 x €100)
€4000 (80 x €50)
€1500 (75 x €20)
€500 (50 x €10)
Thank you for your help.
Regards,
[persoon M] .”
een faxbericht van 21 februari 2008 van belanghebbende aan [persoon L] van de [bank 1] waarin het volgende is vermeld:
“(…)Geachte heer [persoon L] ,
Hierbij het verzoek om € 15.000 over te boeken van [bedrijf 6]
naar [bedrijf 12] (rekening [rekeningnummer 3] ).
Met vriendelijke groet,
[belanghebbende]
[bedrijf 6] (…)”
een bewijs van uitbetaling van de [bank 1] van 27 februari 2008 van een bedrag van € 14.850 ten laste van de rekening van belanghebbende en zijn echtgenote;
een faxbericht van 1 oktober 2008 van belanghebbende aan [persoon L] van de [bank 1] waarin het volgende is vermeld:
“(…) Geachte heer [persoon L] ,
In oktober wordt circa € 80.000 gestort op de rekening van “ [bedrijf 6] ” (rekeningnummer [rekeningnummer 1] )
Kunt u € 50.000 doorstorten naar rekeningnummer [rekeningnummer 3] “ [bedrijf 11] ” (…)
Kunt u contact met mij opnemen wanneer het geld is doorgestort? Ik zou dan gelijk een afspraak met u willen maken in Luxemburg.
Met vriendelijke groet,
[belanghebbende]
[telefoonnummer 2]
[mailadres bedrijf 1] (…)”
een faxbericht van 23 oktober 2008 van de heer [persoon M] van [bedrijf 12] , gevestigd te [plaats 6] (VAE), aan [persoon L] van de [bank 1] waarin het volgende is vermeld:
“(…) RE: Payments
Dear Mr. [persoon L] ,
This fax letter is authorization and order to pay from our account: [rekeningnummer 3]
€uro 50000 to account of:
[belanghebbende]
Account Number: [rekeningnummer 2]
IBAN: Number: [rekeningnummer 4]
If there are any questions or problems please do not hesitate to call.
Best regards,
[persoon M] (…)”
een bewijs van uitbetaling van de [bank 1] van 31 oktober 2008 van een bedrag van
€ 50.000 ten laste van de rekening van [bedrijf 12] (nummer [rekeningnummer 3] ). Het bewijs is ondertekend door belanghebbende;
een faxbericht van 10 juli 2009 van belanghebbende aan [persoon L] van de [bank 1] waarin het volgende is vermeld:
“(…) Geachte heer [persoon L] ,
In juli wordt circa € 100.000 gestort op de rekening van “ [bedrijf 6] ” (rekeningnummer [rekeningnummer 1] )
Kunt u € 70.000 doorstorten naar rekeningnummer [rekeningnummer 3] “ [bedrijf 12] ” (…)
Kunt u contact met mij opnemen wanneer het geld is doorgestort? Ik zou dan gelijk een afspraak met u willen maken in Luxemburg.
Met vriendelijke groet,
[belanghebbende]
[telefoonnummer 2]
[mailadres bedrijf 1] (…)”
een faxbericht van 14 juli 2009 van [persoon N] , [persoon O] en [persoon P] van [bedrijf 12] , gevestigd te [plaats 6] (Verenigde Arabische Emiraten), aan [persoon L] van de [bank 1] waarin het volgende is vermeld:
“(…) RE: Payment to [belanghebbende]
Dear Mr. [persoon L] ,
This fax letter is authorization and order to pay from our account [rekeningnummer 3] €uro 70.000 (Euro Seventy thousand Only) to account of Mr [belanghebbende] , at your bank under number [rekeningnummer 2]
If there are any questions or problems please do not hesitate to call.
Best regards,
(…)
Code: 27 suspac”
een bewijs van uitbetaling van de [bank 1] van 29 juli 2009 van een bedrag van
€ 69.750 ten laste van de rekening van belanghebbende en zijn echtgenote;
een faxbericht van 13 oktober 2009 van belanghebbende aan [persoon L] van de [bank 1] waarin het volgende is vermeld:
“(…) Geachte heer [persoon L] ,
I.v.m. een structuur wijziging wil ik bij u een aantal wijzigingen doorgeven. Deze structuurwijziging is i.v.m. wettelijke regelgeving die per 1 januari 2010 ingaat (wellicht dat u via [bedrijf 9] al de nodige informatie heeft ontvangen).
Rekening [bedrijf 6]
Ik wil de rekening van [bedrijf 6] opheffen. Kunt u het resterende bedrag op de rekening van “ [bedrijf 6] ” (rekeningnummer [rekeningnummer 1] ) overmaken naar rekeningnummer [rekeningnummer 3] “ [bedrijf 12] ” (…). Het bedrag zal rond de € 90.000 liggen, dit is even afhankelijk van de rente.
Privé rekening
Uiteindelijk zal het bedrag op mijn privé rekening binnenkomen. Kunt u contact met mij opnemen wanneer het geld is doorgestort? Ik zou dan gelijk een afspraak met u willen maken in Luxemburg i.v.m. de opname. (graag 250x € 100 en de rest in € 500)
Na de opname wil is ook mij privé rekening bij u opheffen.
Met vriendelijke groet,
[belanghebbende]
[telefoonnummer 2]
[mailadres bedrijf 1] (…)”
een faxbericht van 18 november 2009 van [persoon Q] , [persoon N] en [persoon O] van [bedrijf 12] , gevestigd te [plaats 6] (VAE), aan [persoon L] van de [bank 1] waarin het volgende is vermeld:
“(…) RE: Payments
Dear Mr. [persoon L] ,
This fax letter is authorization and order to pay from our account: [rekeningnummer 3]
€uro 89,981.32 (…) to account of:
[belanghebbende]
(…)
Account Number: [rekeningnummer 2]
Bank: [bank 1] Luxemburg
Details: Gift
(…)
If there are any questions or problems please do not hesitate to call. (…)”
een bewijs van uitbetaling van de [bank 1] van 4 december 2009 van een bedrag van € 90.024,93 ten laste van de rekening van belanghebbende en zijn echtgenote;
een overzicht van de FIOD van de contante stortingen op de en/of rekening van belanghebbende en zijn echtgenote bij de [bank 3] over de periode
31 oktober 2008 tot en met 10 april 2013;
twee bankafschriften van de [bank 4] van 15 april 2009 en van 17 november 2009, welke contante stortingen van respectievelijk € 5.000 en € 3.600 vermelden;
een overzicht van de FIOD van de dividenduitkeringen van en naar [bedrijf 4] over de periode 1 februari 2007 tot en met 8 maart 2017;
een ‘Statement of Account’ van de rekening met nummer [rekeningnummer 3] van de [bank 1] over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011, bladzijden 6, 11, 12, 19, 23 en 25;
notulen van de buitengewone vergadering van aandeelhouders van [bedrijf 7] van
29 januari 2007, inhoudende een besluit tot het uitkeren van een dividend van
€ 30.000. De notulen zijn ondertekend door belanghebbende;
een ‘Written resolution of the Directors’ van [bedrijf 1] van 5 februari 2007, inhoudende uitkering van een dividend van € 290 per aandeel.
notulen van de buitengewone vergadering van aandeelhouders van [bedrijf 7] van
1 juli 2007, inhoudende een besluit tot het uitkeren van een dividend van
€ 18.000. De notulen zijn ondertekend door belanghebbende;
een ‘Written resolution of the Board of Directors’ van [bedrijf 4] van 31 januari 2008, inhoudende uitkering van een dividend van € 300 per aandeel. De notulen zijn namens belanghebbende ondertekend;
notulen van de buitengewone vergadering van aandeelhouders van [bedrijf 7] van
9 februari 2008, inhoudende een besluit tot het uitkeren van een dividend van
€ 31.000. De notulen zijn ondertekend door belanghebbende;
een ‘Written Resolution’ van [bedrijf 1] van 15 februari 2008 inhoudende uitkering van een dividend van € 290 per aandeel. Het besluit is door belanghebbende ondertekend, namens [bedrijf 6] ‘Sole shareholder of [bedrijf 1] ’;
een ‘Written resolution of the Board of Directors’ van [bedrijf 1] van 15 februari 2008, inhoudende uitkering van een dividend van € 290 per aandeel;
notulen van de buitengewone vergadering van aandeelhouders van [bedrijf 7] van
1 oktober 2008, inhoudende een besluit tot het uitkeren van een dividend van
€ 81.000. De notulen zijn ondertekend door belanghebbende;
een ‘Written resolution of the Board of Directors’ van [bedrijf 4] van 8 oktober 2008, inhoudende uitkering van een dividend van € 800 per aandeel. De notulen zijn door belanghebbende ondertekend;
een ‘Written resolution of the Board of Directors’ van [bedrijf 1] van 16 oktober 2008, inhoudende uitkering van een dividend van € 800 per aandeel;
een ‘Written resolution of the Board of Directors’ van [bedrijf 4] van 31 januari 2009, inhoudende uitkering van een dividend van € 1.000 per aandeel. De notulen zijn door belanghebbende ondertekend;
notulen van de buitengewone vergadering van aandeelhouders van [bedrijf 7] van
26 juni 2009, inhoudende een besluit tot het uitkeren van een dividend van
€ 100.000. De notulen zijn ondertekend door belanghebbende;
een ‘Resolution of Directors’ van [bedrijf 1] van 8 juli 2009, inhoudende uitkering van een dividend van € 1.000 per aandeel;
ter zitting heeft belanghebbende een faxbericht van [persoon M] van [bedrijf 12] van 3 februari 2009 gericht aan [persoon L] van de [bank 1] overgelegd waarin het volgende is vermeld:
“(…) RE: Payment instructions
Dear Mr. [persoon L] ,
This fax letter is authorization and order to pay from our account [rekeningnummer 3]
€ 15.000 to account of [bedrijf 6]. at your bank under number (…)
Payment for. Final payment for loan made to [belanghebbende] on 26 February 2007
If there are any questions or problems please do not hesitate to call
Best regards,
[persoon M] ”
13. Op 29 maart 2008, 28 februari 2009 respectievelijk 29 maart 2010 heeft belanghebbende aangiften IB/PVV gedaan over 2007, 2008 en 2009 (de aangiften). In die aangiften heeft hij geen belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang vermeld. Er is ook niet vermeld dat belanghebbende houder is van een aanmerkelijk belang.
14. Met dagtekening 29 oktober 2008, 29 oktober 2010, respectievelijk 7 januari 2011 heeft de inspecteur aanslagen IB/PVV 2007, 2008 en 2009 opgelegd aan belanghebbende. De inspecteur heeft telkens de aangiften gevolgd.
15. Bij brief van 28 mei 2018 heeft het Ministerie van Financiën een internationaal gegevensuitwisselingsverzoek gedaan, gericht aan de Luxemburgse autoriteiten, teneinde informatie te verkrijgen over mogelijke bankrekeningen bij de [bank 1] van onder meer belanghebbende.
16. Bij brief van 13 juni 2019 heeft de inspecteur de Officier van Justitie verzocht om toestemming het strafdossier ‘Olympic’ te mogen inzien voor fiscale doeleinden aangaande belanghebbende en zijn echtgenote voor wat betreft het jaar 2007. Op 14 juni 2019 heeft de Officier van Justitie zijn akkoord gegeven.
17. Bij brief van 23 juli 2019 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht om informatie over de buitenlandse structuur, en heeft hij belanghebbende uitgenodigd voor een gesprek.
18. Op 20 augustus 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden. Van het gesprek is een verslag opgesteld. Tijdens dit gesprek, waarbij ook de voormalige gemachtigde van belanghebbende aanwezig was, heeft belanghebbende de inspecteur een compromisvoorstel gedaan. Dit voorstel is door de inspecteur niet geaccepteerd.
19. Bij brief van 23 augustus 2019 heeft de inspecteur de Officier van Justitie verzocht om ook voor de jaren na 2007 het strafdossier ‘Olympic’ te mogen inzien voor fiscale doeleinden. Op 25 september 2019 heeft de Officier van Justitie zijn akkoord gegeven.
20. Bij brief van 28 oktober 2019 heeft de inspecteur belanghebbende op de hoogte gesteld van het voornemen navorderingsaanslagen IB/PVV 2007, 2008, 2009 aan hem op te leggen ter behoud van rechten. Vervolgens heeft de inspecteur de in de inleiding genoemde navorderingsaanslagen IB/PVV aan belanghebbende opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen.
21. Bij verklaring van 3 februari 2022 hebben belanghebbende en zijn echtgenote aangegeven dat de door de inspecteur bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen IB/PVV gemaakte correcties met toepassing van artikel 2.17 van de Wet IB 2001 geheel aan belanghebbende moeten worden toegerekend.
22. Bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 16 maart 2023 [1] is belanghebbende strafrechtelijk veroordeeld voor het herhaaldelijk onvolledig doen van aangifte IB/PVV met als doel minder belasting af te dragen. In haar vonnis heeft de Rechtbank Overijssel onder punt 4.4. onder meer het volgende geoordeeld (onder weglating van voetnoten):
“(…)
De dividendstructuren
2007 tot en met 2009
In de jaren 2007 tot en met 2009 werd in vier transacties een bedrag van in totaal
€ 242.000,00 aan dividenden door [bedrijfsnaam 11] uitgekeerd aan [bedrijfsnaam 6] Steeds boekte [bedrijfsnaam 6] enkele dagen later een nagenoeg vergelijkbaar bedrag aan dividend over naar de bankrekening van [Bedrijfsnaam 4] , in totaal € 240.000,00. Vervolgens keerde ook [Bedrijfsnaam 4] dividenden uit aan [Bedrijfsnaam 3] ., in totaal € 238.845,00. De dividenden werden gestort op bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 3] van [Bedrijfsnaam 3] . bij de [bank 1] in Luxemburg.
Op verzoek van verdachte werden kort na de ontvangst van de dividenden op de rekening van [Bedrijfsnaam 3] . steeds bedragen overgeboekt naar bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] van [Bedrijfsnaam 1] en bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 2] van verdachte en [medeverdachte] . In totaal is € 174.981,32 ontvangen op de bankrekening van verdachte en [medeverdachte] . Door verdachte en/of zijn vader is in de jaren 2007 tot en met 2009 in totaal € 238.427,93 contant opgenomen van de bankrekeningen van [Bedrijfsnaam 3] ., [Bedrijfsnaam 1] en zijn eigen bankrekening.
Eind 2009 heeft verdachte kenbaar gemaakt de bankrekening van [Bedrijfsnaam 3] . op te willen heffen in verband met een structuurwijziging.
Verdachte en zijn partner [medeverdachte] waren betrokken bij de uitkering van de dividenden door de verschillende ondernemingen. Verdachte ondertekende notulen van aandeelhoudersvergaderingen van [bedrijfsnaam 11]. Ook ondertekende hij de schriftelijke besluiten van [Bedrijfsnaam 4] om dividend uit te keren aan [Bedrijfsnaam 3] .
De agenda’s voor de jaarlijkse algemene vergadering van [bedrijfsnaam 6] in de jaren 2008 en 2009 werden opgesteld door [medeverdachte] . Ook stelde [medeverdachte] notulen op van de algemene vergadering van [bedrijfsnaam 6] op 31 januari 2009. Tijdens deze vergadering werd verdachte benoemd als directeur van [bedrijfsnaam 6]
(…)”

Beoordeling door de rechtbank

23. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslagen IB/PVV 2007, 2008 en 2009, nadat deze bij uitspraken op bezwaar zijn verminderd, terecht en tot de juiste hoogten zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
24. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
  • Heeft de inspecteur gehandeld in strijd met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
  • Zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
  • Heeft belanghebbende de vereiste aangiften gedaan?
  • Heeft belanghebbende een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 4.6 van de Wet IB 2001?
  • Is er een genietingstijdstip, en zo ja hoeveel dividend is er genoten?
25. Primair is belanghebbende van mening dat de navorderingsaanslagen IB/PVV vernietigd dienen te worden. Subsidiair is hij van mening dat deze tot nihil dienen te worden verminderd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende maakt daarnaast aanspraak op een integrale vergoeding van zijn proceskosten.
26. De inspecteur is primair van mening dat de navorderingsaanslagen IB/PVV, nadat deze bij uitspraken op bezwaar zijn verminderd, standhouden. Subsidiair is hij van mening dat de door belanghebbende ontvangen geldbedragen loon uit dienstbetrekking vormen en doet hij een beroep op interne compensatie.
27. Niet langer in geschil is dat de inspecteur de bevoegdheid tot navorderen toekomt, en een beroep kan doen op de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
Heeft de inspecteur gehandeld in strijd met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
28. Belanghebbende is van mening dat sprake is van schending van het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, en dat sprake is van willekeur en van vooringenomenheid zijdens de inspecteur.
29. De inspecteur is van mening dat van strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur geen sprake is. Het onderzoek naar de fiscale merites van belanghebbende is zorgvuldig geweest en in dat kader is belanghebbende om informatie verzocht, maar die informatie is niet gegeven.
30. De rechtbank is van oordeel dat van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of een ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur geen sprake is. De inspecteur heeft gelet op onder meer de door hem overgelegde gedingstukken juist wel zorgvuldig onderzoek gedaan, en de motivering van de uitspraken op bezwaar van 15 februari 2022 is gedaan in een document van 17 pagina’s, waarbij is ingegaan op alle gronden van bezwaar. Van schending van het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel is dus geen sprake. Van vooringenomenheid en/of willekeur is de rechtbank ook niet gebleken. Dat belanghebbende het niet eens is met de navorderingsaanslagen IB/PVV mag zo zijn, maar dit rechtvaardigt nog niet de gevolgtrekking dat de inspecteur zich schuldig zou hebben gemaakt aan vooringenomenheid of willekeur.
Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
31. Belanghebbende heeft ter zitting de stelling ingenomen dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Belanghebbende is van mening dat er meer stukken moeten zijn, bijvoorbeeld stukken aangaande ‘de bedrijfsstructuur’ en het dossier van de strafrechter, alsmede stukken van de FIOD.
32. De inspecteur is van mening dat hij alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Meer dan hij heeft overgelegd is er niet.
33. Artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan (in dit geval: de inspecteur) de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter dient toe te zenden. Op de zaak betrekking hebbende stukken zijn stukken die zijn gebruikt bij de voorbereiding van besluiten en stukken die relevant zijn voor de beoordeling van de geschilpunten.
34. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur voldaan heeft aan de verplichting alle op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen. Stukken die zich onder derden bevinden (het dossier van de strafrechter), dan wel stukken die zien op de belastingheffing van derden (aangaande de bedrijfsstructuur), hoeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank niet te overleggen. De voor deze procedure relevante stukken van de FIOD heeft de inspecteur ingediend samen met het verweerschrift. Dat belanghebbende dit verweerschrift met bijbehorende stukken mogelijk niet heeft ingezien omdat deze zich bij zijn voormalige gemachtigde bevinden, valt de inspecteur niet te verwijten.
Heeft belanghebbende de vereiste aangiften gedaan?
35. Artikel 27e, eerste lid, van de AWR schrijft dwingend de omkering en verzwaring van de bewijslast voor, onder meer indien de vereiste aangifte niet is gedaan. Deze bewijsregel brengt mee dat de belastingrechter is gehouden om de bewijslast op grond van die bepaling om te keren en te verzwaren, ongeacht het standpunt van procespartijen daarover, indien de vaststaande feiten daartoe aanleiding geven. [2]
36. De rechtbank is van oordeel dat de vraag naar de vereiste aangifte niet aan de orde kan komen omdat de inspecteur niet heeft gesteld, en uit de door de inspecteur overgelegde stukken ook niet naar voren is gekomen, dat belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangiften IB/PVV over de jaren 2007 tot en met 2009. [3] Het ter zitting gedane bewijsaanbod van de inspecteur acht de rechtbank tardief.
37. De conclusie op grond van het vorengaande luidt dat de normale bewijslastverdeling van toepassing is. De inspecteur zal dus aannemelijk dienen te maken dat belanghebbende een aanmerkelijk belang heeft en dat de navorderingsaanslagen tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Heeft belanghebbende een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 4.6 van de Wet IB 2001?
38. Belanghebbende is van mening dat hij geen aanmerkelijk belang heeft in [bedrijf 7] en ook niet in [bedrijf 6] . Dat hij gemachtigd is tot de bankrekening van laatstgenoemde vennootschap maakt dit niet anders. Hieruit volgt nog niet dat hij economisch gerechtigde is tot de voordelen van [bedrijf 6] . [bedrijf 5] is gerechtigd tot die voordelen en bewijs dat dit anders is heeft de inspecteur, mede gelet op de aan de overgelegde documenten klevende gebreken, niet aangeleverd. In dit verband is volgens belanghebbende van belang dat het begrip ‘ultimate beneficial owner’ (UBO) in de diverse wetten waarin dit begrip voorkomt, telkens een andere definitie heeft, die afwijkt van de fiscale definitie.
39. De inspecteur is van mening dat belanghebbende in de in geschil zijnde jaren heeft te gelden als de uiteindelijk gerechtigde tot de voordelen van [bedrijf 7] , [bedrijf 4] , [bedrijf 1] , en [bedrijf 6] . Belanghebbende heeft expliciet aangegeven UBO te zijn van [bedrijf 1] en [bedrijf 6] , en de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] , waarop de voordelen uiteindelijk zijn ontvangen, staat op naam van belanghebbende en zijn echtgenote.
40. De aanmerkelijk belangregeling is opgenomen in hoofdstuk vier van de Wet IB 2001. In artikel 4.6 is het begrip ‘aanmerkelijk belang’ gedefinieerd:
“De belastingplichtige heeft een aanmerkelijk belang indien hij, al dan niet tezamen met zijn partner, direct of indirect:
a. voor ten minste 5% van het geplaatste kapitaal aandeelhouder is in een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;
b. rechten heeft om direct of indirect aandelen te verwerven tot ten minste 5% van het geplaatste kapitaal;
c. winstbewijzen heeft die betrekking hebben op ten minste 5% van de jaarwinst van een vennootschap dan wel op ten minste 5% van wat bij liquidatie wordt uitgekeerd;
d. gerechtigd is tot ten minste 5% van de stemmen uit te brengen in de algemene vergadering van een in artikel 4.5a bedoelde rechtspersoon.”
41. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een aanmerkelijk belang wordt gehouden door degene voor wiens rekening en risico de aandelen worden gehouden, oftewel bij degene bij wie het economisch belang ligt. [4]
42. De rechtbank stelt aan de hand van de documenten hiervoor genoemd onder punt 12, letters c en d, vast dat belanghebbende zichzelf als UBO heeft gepresenteerd van [bedrijf 1] . Aan de hand van de documenten hiervoor genoemd bij punt 12 onder de letters h, q, s, v, en y stelt de rechtbank vast dat belanghebbende zich ook als UBO van [bedrijf 6] heeft gepresenteerd. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat belanghebbende en zijn echtgenote een bankrekening bij de [bank 1] aanhielden.
43. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur – ook met de normale bewijslastverdeling – aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de economisch gerechtigde is tot de voordelen uit de structuur. Redengevend voor dit oordeel is het volgende. De rechtbank acht aannemelijk dat de structuur met geen ander doel is opgetuigd dan het ontwijken van belasting, meer in het bijzonder met het doel te verdoezelen dat belanghebbende houder is van een aanmerkelijk belang in de tot de structuur behorende (buitenlandse) vennootschappen. [5] Zij wijst er in dit kader op dat twee van de instigatoren achter de structuur, [persoon R] en [persoon S] , ieder voor zich op respectievelijk
3 januari 2024 en op 4 januari 2024 schuld hebben bekend aan het medeplegen van inkomstenbelastingfraude, en daarvoor ook zijn veroordeeld door de rechtbank Overijssel bij vonnissen van 25 januari 2024. [6] Diezelfde rechtbank heeft ook belanghebbende veroordeeld voor het herhaaldelijk onvolledig doen van aangifte IB/PVV met als doel minder belasting af te dragen (zie hiervoor, punt 22). Daarnaast geldt het volgende. Anders dan belanghebbende wil doen voorkomen is de kwalificatie UBO wel degelijk ook van belang voor het antwoord op de vraag of belanghebbende heeft te gelden als economisch gerechtigde tot de genoemde vennootschappen, en daarmee als aanmerkelijk belanghouder van die vennootschappen. Dat het begrip UBO voor niet-fiscale wetten een sterk afwijkende betekenis zou hebben wijst de rechtbank van de hand. Dat de aandelen in [bedrijf 6] formeel-juridisch in handen waren van een Panamese stichting ( [bedrijf 5] ) maakt dit oordeel niet anders aangezien deze stichting geen UBO is. Uiteindelijk zijn de uit de structuur afkomstige gelden ook niet aan die stichting, maar aan belanghebbende en zijn echtgenote ten goede gekomen. Die gelden zijn immers gestort op de Luxemburgse bankrekening van belanghebbende en zijn echtgenote.
44. De conclusie luidt dat belanghebbende aanmerkelijk belanghouder is van de tot de structuur behorende vennootschappen. De vervolgvraag is of hij reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang (dividenden) in de zin van artikel 4.12, letter a, van de Wet IB 2001 heeft genoten, en zo ja hoeveel.
Is er een genietingstijdstip en zo ja, hoeveel dividend is er genoten?
45. Belanghebbende is van mening dat bij gebreke aan een belastbaar feit er ook geen genietingstijdstip is. Mocht dat er toch wel zijn, dan geldt dat dit tijdstip niet gelegen is op het moment dat [bedrijf 6] gelden op haar rekening heeft ontvangen. Die door [bedrijf 6] ontvangen voordelen toerekenen aan belanghebbende is in strijd met het verbod op willekeur.
46. De inspecteur is van mening dat op onderstaande data de volgende bedragen zijn ontvangen door belanghebbende:
Datum Bedrag
9 februari 2007 € 29.000
20 februari 2008 € 29.000
22 februari 2008 € 1.000
21 oktober 2008 € 79.845
13 juli 2009 € 50.000
13 juli 2009 € 50.000
47. Artikel 4.43, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt dat reguliere voordelen worden geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop zij zijn:
ontvangen;
verrekend;
ter beschikking gesteld;
rentedragend geworden of
vorderbaar en inbaar geworden.
48. De rechtbank stelt vast dat uit de door de inspecteur overgelegde stukken, hiervoor genoemd bij punt 12 onder de letters n, p, t, w en z, volgt dat belanghebbende op de volgende data de volgende uit de structuur afkomstige dividenden op zijn bankrekening bij de [bank 1] heeft ontvangen:
Datum
Bedrag
Letter
20 februari 2008
€ 15.000
n en p
23 oktober 2008
€ 50.000
t
14 juli 2009
€ 70.000
w
18 november 2009
€ 89.981
z
De rechtbank is van oordeel dat die data hebben te gelden als de data waarop de voordelen zijn genoten. Aan dit oordeel doet niet af dat [bedrijf 6] de bedragen op andere data heeft ontvangen. [bedrijf 6] is immers geen transparant lichaam, dat is althans gesteld noch gebleken, en dus kunnen de door [bedrijf 6] ontvangen bedragen niet één op één aan belanghebbende worden toegerekend.
49. De conclusie luidt dat belanghebbende in 2007 een dividend (reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang) ter grote van € 13.800 heeft genoten. Dit heeft belanghebbende ook erkend in zijn pleitnota. In 2008 heeft hij dividenden ter grote van € 65.000 (€ 15.000 plus
€ 50.000) genoten, en in 2009 dividenden ter grote van € 159.981 (€ 70.000 plus € 89.981). Dit betekent dat:
  • de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 verminderd moet worden tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.504 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 13.800;
  • de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 verminderd moet worden tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.121 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 65.000;
  • de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 stand houdt. (Deze is in wezen te laag, want vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 100.000 in plaats van € 159.981).
50. Omdat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van voordeel uit aanmerkelijk belang wordt aan het subsidiaire standpunt van de inspecteur, te weten dat sprake is van loon, niet toegekomen.
De heffingsrente
51. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. De heffingsrentebeschikkingen 2007 en 2008 dienen verminderd te worden overeenkomstig de vermindering van de navorderingsaanslagen IB/PVV over die jaren. De heffingsrentebeschikking 2009 houdt stand. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt
Overschrijding van de redelijke termijn
52. Belanghebbende heeft verzocht om de navorderingsaanslagen IB/PVV te verminderen naar nihil vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
53. De rechtbank is van oordeel dat er geen rechtsgrond bestaat om de navorderingsaanslagen IB/PVV naar nihil te verminderen vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Wel bestaat eventueel reden een vergoeding, in de vorm van een immateriële schadevergoeding, toe te kennen voor de overschrijding van die termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling of belanghebbende hiervoor in aanmerking komt uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van
19 februari 2016. [7] Op grond van een beleidsregel van de Minister van Justitie en Veiligheid is het niet nodig de Staat om een reactie te vragen op het verzoek om schadevergoeding. [8]
54. De inspecteur heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op
8 januari 2020. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is (afgerond) 29 maanden langer dan twee jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om de redelijke termijn in dit geval langer vast te stellen dan twee jaar. De redelijke termijn is dus met (afgerond) 29 maanden overschreden. Naar boven afgerond is dat vijf keer een half jaar. Dit betekent in principe een schadevergoeding van € 2.500. Omdat de zaken zien op hetzelfde onderwerp, en zowel in bezwaar als in beroep gelijktijdig zijn behandeld, is er sprake van samenhangende zaken. De rechtbank kent daarom slechts eenmaal een vergoeding toe. De rechtbank ziet verder aanleiding deze vergoeding te matigen omdat in de zaken van de echtgenote van belanghebbende ook een vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is toegekend, van € 500. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van gedeelde spanning en frustratie door belanghebbende en zijn echtgenote. De zaken van de echtgenote zien op hetzelfde feitencomplex en zijn tegelijk met de zaken van belanghebbende behandeld. De rechtbank zal de aan belanghebbende toe te kennen vergoeding daarom matigen in die zin dat de aan zijn echtgenote toegekende vergoeding in mindering wordt gebracht op de aan hem te betalen vergoeding, zodat die vergoeding € 2.000 bedraagt (€ 2.500 minus € 500). De uitspraken op bezwaar van de inspecteur dateren van
26 februari 2022. De periode gelegen tussen 8 januari 2020 en 26 februari 2022 is (afgerond) 20 maanden langer dan de termijn van zes maanden die geldt voor de inspecteur De inspecteur moet van de schadevergoeding een bedrag betalen van 20 maanden gedeeld door 29 maanden keer € 2.000 is € 1.379. De Staat moet de rest betalen, dus € 621. De rechtbank zal de inspecteur en de Staat veroordelen om de laatstgenoemde bedragen aan belanghebbende te betalen.

Conclusie en gevolgen

55. De beroepen inzake de navorderingsaanslagen IB/PVV 2007 en 2008 zijn gegrond. Dit betekent dat de rechtbank die aanslagen zal verminderen, en de uitspraken op bezwaar die zien op die aanslagen, zal vernietigen. Het beroep inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 is ongegrond. Deze aanslag houdt dus stand.
56. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de werkelijk door hem gemaakte proceskosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, omdat de inspecteur onzorgvuldig is geweest en zich schuldig heeft gemaakt aan willekeur.
57. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Bpb) biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen. Voor een dergelijke vergoeding is plaats ingeval een bestuursorgaan een beschikking of uitspraak geeft, respectievelijk doet, of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in de daartegen ingestelde procedure geen stand zal zouden (het “tegen beter weten in”-criterium). [9] Ook indien de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb. [10]
58. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen reden om aan te nemen dat de navorderingsaanslagen tegen beter weten in zijn opgelegd. Deze houden ook grotendeels stand. Evenmin kan worden geoordeeld dat de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig, of met misbruik van zijn bevoegdheid heeft gehandeld. Zoals hiervoor bij punt 30 geoordeeld is de inspecteur juist zorgvuldig te werk gegaan. De rechtbank wijst het verzoek van belanghebbende om integrale vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten dus af.
59. De rechtbank vindt wel aanleiding de inspecteur te veroordelen tot een forfaitair bepaalde vergoeding in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.370 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 310, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1 [11] ). Voor de overige door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten verletkosten, wordt de inspecteur, eveneens met toepassing van het Bpb, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 125. De totale proceskostenvergoeding bedraagt dus € 2.495 (€ 2.370 plus
€ 125). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
60. Omdat de rechtbank de beroepen in de zaken ARN 22/3220 en 22/3221 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 en de bijbehorende beschikking heffingsrente ongegrond;
- verklaart de beroepen inzake de navorderingsaanslagen IB/PVV 2007 en 2008 en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen IB/PVV 2007 en 2008;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.504 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 13.800.
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.121 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 65.000;
- verminderd de beschikkingen heffingsrente 2007 en 2008 dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 1.379;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 621;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.495 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.L. van Benthem, voorzitter, en mr. B.J. Zippelius en mr. A.P. Vaatstra, leden, in aanwezigheid van mr. S.S. Verzijlbergen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.vergelijk Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1150.
3.Vergelijk Hoge Raad 28 maart 1979, ECLI:NL:HR:1979:AX2688, en Hoge Raad 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:675.
4.Onder meer Hoge Raad 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4102.
5.Vergelijk Gerechtshof Amsterdam, 15 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:915, inzake een soortgelijke structuur.
8.Staatscourant 2014, nr. 20210 en Staatscourant. 2017, nr. 62751.
9.Vergelijk Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802.
10.Vergelijk Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975.
11.Omdat sprake is van minder dan vier samenhangende zaken.