In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van hun beperkte huwelijksgemeenschap na echtscheiding. De rechtbank heeft in een eerdere tussenbeschikking op 16 januari 2024 de echtscheiding uitgesproken en beslissingen genomen over de minderjarige zoon van partijen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.J.R.M. Elings, heeft verzocht om een beschikking tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, terwijl de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.M. van Essen, verweer heeft gevoerd tegen de geldigheid van een addendum dat door beide partijen was ondertekend. Dit addendum bevatte afspraken over hun vermogens, maar de man betwistte de geldigheid ervan en deed een beroep op vernietiging op basis van bedrog en dwaling.
De rechtbank heeft de inhoud van het addendum beoordeeld aan de hand van de Haviltex-norm, waarbij gekeken werd naar de redelijke verwachtingen van partijen en de omstandigheden van het geval. De rechtbank concludeerde dat het addendum geen rechtsgevolgen had, omdat de afspraken niet afweken van de wettelijke bepalingen. De vrouw had recht op haar voorhuwelijkse vermogen, en de man kon geen aanspraak maken op het spaargeld van de vrouw, dat niet tot de gemeenschap behoorde. De rechtbank heeft ook de vermogenspositie van beide partijen beoordeeld, inclusief de hypotheken en bankrekeningen, en heeft vastgesteld dat de man aan de vrouw een bedrag van € 4.474,79 moest betalen in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten.