Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van
Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), hierna: de Staat.
Samenvatting
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
Dat het gemiddelde van de 21 monsters overeenkomt met het scheidingsrendement van de dunne en dikke fractie uit de in [plaats 2] aanwezige GEA-centrifugescheider is evenmin onvoldoende. Bovendien ligt het gemiddelde van de 3 monsters onder het door de minister gehanteerde gemiddelde. Alhoewel de rechtbank begrijpt dat de uitslagen van de monsters bij de minister het vermoeden hebben doen ontstaan dat de bij de RVO aangeleverde mestmonsters zijn gemanipuleerd is er, gelet op het voorgaande, onvoldoende zekerheid over de juistheid van de door de minister gebruikte gemiddelden. [4] De verwijzing naar overtreding 3 in de uitspraak van het CBb van 23 januari 2024 maakt dit niet anders. Bij overtreding 3 was sprake van een ander soort overtreding, namelijk het niet juist invullen van vervoersbewijzen. [5] Dat de minister daarbij uit heeft mogen gaan van een voortschrijdend gemiddelde van mestsoorten, betekent niet dat ditzelfde geldt bij een overtreding van artikel 7 van de Meststoffenwet waarbij het gaat om het op of in de bodem brengen van meststoffen en de wet vereist dat er wordt vastgesteld met hoeveel kilo de gebruiksnormen zijn overschreden
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 5 juli 2024;
- herroept beide boetebesluiten van 25 oktober 2023;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 375 aan eisers als immateriële schadevergoeding;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 625 aan eisers als immateriële schadevergoeding;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 3.561,50 aan proceskosten aan eisers;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187 aan eisers moet vergoeden.