ECLI:NL:RBGEL:2025:3333

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
AWB- 25_1752
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op grond van de Opiumwet na aantreffen van harddrugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 29 april 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, huurder van een woning in Nijmegen, verzet zich tegen het besluit van de burgemeester om zijn woning voor twee maanden te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester heeft besloten tot sluiting na het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in de woning, waaronder cocaïne en heroïne, en na meldingen van verdachte activiteiten rondom de woning. De voorzieningenrechter heeft de gronden van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de sluiting noodzakelijk en geschikt is om de openbare orde te herstellen en herhaling van de overtredingen te voorkomen. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij geen verwijt treft en dat de sluiting onevenwichtig is, maar de voorzieningenrechter heeft deze argumenten verworpen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waardoor de sluiting van de woning per 1 mei 2025 kan ingaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/1752

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats 1] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.J. Laatsman),
en

de burgemeester van de gemeente Nijmegen

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het besluit van de burgemeester om de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van twee maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. De burgemeester is bevoegd om de woning te sluiten (zie onder 4). De sluiting is geschikt en noodzakelijk (zie onder 5). Verder is de sluiting niet onevenwichtig (zie onder 6). Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Verzoeker huurt een woning aan de [locatie] te [plaats 1] (hierna: de woning). De Politie-Eenheid Oost-Nederland heeft de burgemeester met de bestuurlijke rapportages van 13 en 20 februari en 22 april 2025 geïnformeerd dat er drugs zijn aangetroffen in de woning.
2.1.
In de rapportage van 13 februari 2025 staat beschreven dat er op 28 november 2024 en in december 2024 meldingen zijn gedaan van aanloop naar de woning in de avond en nacht, waarbij de bezoeken variëren in duur. Ook komen er verschillende voertuigen bij de woning. Uit controle van de kentekens van de auto’s door de politie blijkt dat op meerdere voertuigen mutaties, meldingen of antecedenten staan op het gebied van de Opiumwet. De politie heeft op 17 december 2024 onderzoek ingesteld. Er is waargenomen dat er twee personen op een fatbike naar de woning kwamen en de woning zijn binnen gegaan. De bewoner, verzoeker, is later naar buiten gegaan. De politie is vervolgens de woning binnengetreden, waar twee personen zijn aangetroffen. In de woning zijn meerdere zakjes verdovende middelen en contant geld ter waarde van € 1445,- aantroffen. De twee personen zijn aangehouden. Zij zijn bekend met antecedenten op het gebied van de Opiumwet.
2.2.
In de rapportage van 20 februari 2025 staat beschreven dat ongeveer 60 gram cocaïne en 2,58 gram heroïne is aangetroffen, verdeeld over meerdere zakjes. Verzoeker heeft verklaard dat de fiets, de drugs en het geld niet van hem zijn. Hij woont alleen en heeft de sleutel achter gelaten voor de andere persoon. Hij haalde wel eens drugs bij de andere persoon en deze mocht twee nachten blijven slapen in de woning. Twee andere gebruikers komen wel eens langs om samen te roken. De aangehouden persoon 1 heeft verklaard dat hij samen met de aangehouden persoon 2 naar de woning is gegaan. Hij heeft niks gezegd over de aangetroffen drugs. De aangehouden persoon 2 heeft verklaard dat alleen de drugs die bij hem is aangetroffen van hem is. Hij was in de woning met een vriend, terwijl verzoeker naar zijn werk was. Tot slot staat in de rapportage beschreven dat er op 15 januari 2025 een nieuwe melding is geweest van vermoedelijk drugshandel vanuit de woning. Verzoeker zou dagelijks veel korte ritten maken en af en toe komt er iemand mee naar de woning. Af en toe verblijven deze personen ’s nachts in de woning, ook als verzoeker niet thuis is.
2.3.
In de rapportage van 22 april 2025 staat de verklaring van verzoeker aan de politie nader beschreven. Verzoeker heeft verklaard dat hij bij een van de personen wel eens wat haalt en dat deze persoon ook wel eens blijft slapen. Tussendoor komt deze persoon af en toe langs om wat te brengen. Het is wel eens dat andere gebruikers meekomen. Op 17 december 2024 had deze persoon sleutels gekregen, omdat verzoeker naar zijn werk moest, maar normaal heeft deze persoon geen sleutels. Verzoeker heeft een paar dagen eerder het weegschaaltje zien liggen en gevraagd wat het was, waarop de andere persoon aangaf dat het een weegschaal was.
2.4.
De burgemeester heeft verzoeker op 10 maart 2025 kenbaar gemaakt dat hij voornemens is de woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoeker heeft hier op 20 maart 2025 op gereageerd met een zienswijze.
2.5.
Met het bestreden besluit van 7 april 2025 heeft de burgemeester besloten dat de woning aan de [locatie] te [plaats 1] (hierna: de woning) gesloten wordt voor de duur van twee maanden, met ingang van 1 mei 2025
.Hij heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.6.
De burgemeester heeft op 22 april 2025 op het verzoekschrift gereageerd met een verweerschrift.
2.7.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoeker, of de burgemeester redelijkerwijs heeft mogen besluiten om de woning van verzoeker voor de duur van twee maanden te sluiten.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting over te gaan?
4. De burgemeester heeft gebruik gemaakt van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er sprake is van een overtreding van de Opiumwet. De burgemeester stelt in het bestreden besluit dat hij gebruik kan maken van zijn bevoegdheid, omdat in de woning een grote hoeveelheid harddrugs aanwezig was.
4.1.
Verzoeker stelt dat de burgemeester niet bevoegd is om de woning te sluiten. Uit de stukken blijkt volgens hem niet dat er meer dan 0,5 gram harddrugs is aangetroffen. Er zijn zakjes aangetroffen, maar het is onvoldoende duidelijk hoeveel gram daarin zat.
4.2.
Het betoog van verzoeker slaagt niet. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2022 is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. [1] Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van een hoeveelheid drugs die het door het Openbaar Ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik van harddrugs van 0,5 gram overstijgt, de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel bestemd, dan wel mede bestemd, wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
4.3.
Niet in geschil is dat uit de bestuurlijke rapportage van 20 februari 2025 volgt dat in de woning meer dan 60 gram harddrugs is aangetroffen, waarmee de voor eigen gebruik gehanteerde hoeveelheid van 0,5 gram ruim is overschreden. De burgemeester is in beginsel, gelet op deze hoeveelheid, bevoegd om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter overweegt dat dit anders kan zijn, als verzoeker aannemelijk maakt dat de aangetroffen drugs niet bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking, maar dit heeft hij niet gedaan. De burgemeester is dan ook bevoegd om ten aanzien van de woning een last onder bestuursdwang op te leggen. Voor zover de aangetroffen hoeveelheid drugs niet concreet in het besluit genoemd staat overweegt de voorzieningenrechter dat de burgemeester dit in de beslissing op bezwaar kan herstellen.
Is sluiting van de woning een geschikt en noodzakelijk middel?
5. De burgemeester is van mening dat de sluiting van de woning noodzakelijk is, gelet op de aangetroffen hoeveelheid harddrugs, de waarnemingen en meldingen, de aangetroffen hoeveelheid contant geld, de aangetroffen weegschaal, de kenmerkende verpakkingen en de loop naar het pand. Dit maakt volgens de burgemeester aannemelijk dat de drugs feitelijk in of vanuit de woning werd verhandeld. De woning vervulde een belangrijke rol in een crimineel samenwerkingsverband. Sluiting van de woning is noodzakelijk om een einde te maken aan de overtreding en herhaling te voorkomen, de openbare orde te herstellen, de bekendheid van het pand binnen het drugscircuit weg te nemen, het signaal af te geven dat het ongeoorloofd is een pand als locatie voor drugscriminaliteit te gebruiken en een signaal af te geven aan de buurt dan de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit. De burgemeester acht een last onder dwangsom niet effectief, omdat dit geen afschrikkende werking zou hebben gelet op de financiële middelen van verzoeker.
Geschiktheid
5.1.
Verzoeker betwist dat de sluiting geschikt is om het doel te bereiken. De daders zijn slechts korte tijd in de woonruimte van verzoeker geweest. Een van hen heeft niet langer dan vijf dagen in de woning overnacht. Ook is er niemand in of rondom de woning gearresteerd gedurende het onderzoek door de politie. Er zijn een minimaal aantal meldingen geweest over de woning. Er is dus geen blijk van naamsbekendheid van het pand. Daarnaast is de loop naar het pand weggenomen door de arrestatie van de daders, die verzoeker ook niet meer toe zal laten tot de woning. Op de zitting heeft verzoeker nog toegevoegd dat hij veel bezoek ontvangt, omdat hij alleen woont, wat een verklaring kan zijn voor de melding over de bezoekers aan de woning.
5.2.
Het betoog van verzoeker slaagt niet. Uit de bestuurlijke rapportages blijkt dat in een periode van ongeveer twee maanden drie keer een melding is gemaakt van frequent bezoek aan de woning in de avond en nacht met variërende duur, het aanrijden van verschillende voertuigen, en het verblijf van mannen in de woning, ook als verzoeker niet thuis is. Uit de bestuurlijke rapportage van 13 februari 2025 volgt dat via de melding kentekennummers zijn doorgegeven. Op een van de voertuigen stonden vijf mutaties en een MMA-melding geregistreerd met betrekking tot dealen. Ook op de andere doorgegeven kentekens staan antecedenten op het gebied van de Opiumwet geregistreerd. Anders dan verzoeker acht de voorzieningenrechter het op basis van het voorgaande wel aannemelijk dat er sprake is van een bekendheid van en loop naar de woning. Dat verzoeker aangeeft de daders niet meer toe te zullen laten, neemt de bekendheid niet weg. Verder kan het zo zijn dat verzoeker ook veel privébezoek aan huis heeft, maar dat doet niet af aan het gegeven dat er meerdere kentekens aan de politie zijn doorgegeven waarop antecedenten met drugs geregistreerd staan. De voorzieningenrechter acht de sluiting van de woning dan ook een geschikt middel om de bekendheid van en de loop naar het pand weg te nemen. Daarbij weegt hij ook mee dat de burgemeester nog andere doelen wil bereiken met de sluiting, zoals het voorkomen van herhaling, herstel van de openbare orde en afgeven van een signaal, waar een sluiting eveneens een geschikt middel voor is.
Noodzaak
5.3.
Verzoeker is van mening dat er geen noodzaak is om de woning te sluiten. De woning is niet gelegen in een kwetsbare wijk en er is geen sprake van recidive. Het signaal dat de burgemeester wenst af te geven is dan ook niet nodig. Verder is het de vraag of er feitelijke handel vanuit de woning heeft plaatsgevonden. De fatbike, de weegschaal en het contante geld zijn niet van verzoeker, maar van de daders. De burgemeester had kunnen volstaan met een last onder dwangsom.
5.4.
Het betoog van verzoeker slaagt niet. De noodzaak tot sluiting van een woning is afhankelijk van verscheidene factoren. [2] Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. De ernst en omvang van de overtreding wordt bepaald door de mate van overschrijding van de gedoogde gebruikershoeveelheid, het soort drugs, recidive en of de woning gelegen is in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Bij een handelshoeveelheid harddrugs zal de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter zijn dan bij softdrugs. Ook van belang is of feitelijk vanuit de woning gehandeld werd. Het uitgangspunt is dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel als een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen. Dit levert al een belang bij sluiting op. Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel.
5.5.
Met de aangetroffen hoeveelheid harddrugs, ruim 60 gram cocaïne en 2,58 gram heroïne, is de toegestane gebruikshoeveelheid ruimschoots overschreden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter levert enkel deze hoeveelheid al een belang bij sluiting van de woning op. Recidive of de ligging in een kwetsbare wijk zijn factoren die meegewogen worden, maar zijn niet vereist om de noodzaak van de sluiting aan te mogen nemen. De afwezigheid hiervan betekent ook niet zonder meer dat de woning daarom geen rol vervult in het drugscircuit. De burgemeester heeft de noodzaak tot sluiting ook mogen ontlenen aan de meldingen over bezoekers aan de woning, het aangetroffen contante geld, de weegschaal en de kenmerkende verpakkingen. Dit zijn aanwijzingen voor het plaatsvinden van feitelijke handel in of vanuit de woning. Dat het geld, de weegschaal en de fatbike niet van verzoeker zouden zijn – wat hier verder ook van zij –, neemt niet weg dat dit wel is aangetroffen in de woning. De sluiting is een maatregel gebonden aan de woning, niet aan de persoon van verzoeker.
5.6.
In de beleidsregels van de burgemeester is bepaald dat het uitgangspunt is dat een last onder bestuursdwang wordt opgelegd. [3] Dit is een directer middel dat tot feitelijke beëindiging zal leiden, herhaling zal voorkomen en bekendheid van het pand teniet zal doen. Van een last onder dwangsom wordt weinig effect verwacht, gelet op het feit dat het financiële gewin in het verdovende middelen-circuit dusdanig groot is. De voorzieningenrechter overweegt dat het besluit wat dit betreft in lijn is met het beleid. De enkele stelling dat een last onder dwangsom wel effectief zou zijn bij personen met een inkomen, is onvoldoende om in dit concrete geval aan te nemen dat de burgemeester met een last onder dwangsom ook de bescherming van het woon- en leefklimaat en herstel van de openbare orde kan bereiken.
Is sluiting van de woning evenwichtig?
6. De burgemeester acht de sluiting van de woning niet onevenwichtig. Hij overweegt hiertoe dat verzoeker een verwijt treft. Hij is als huurder verantwoordelijk voor wat er in zijn woning afspeelt. Ook was hij bekend met de achtergrond van de aangetroffen personen. Er is geen blijk van speciale (medische) gebondenheid aan de woning. Dat de huurovereenkomst mogelijk wordt ontbonden is ook geen reden om af te zien van de sluiting, nu verzoeker een verwijt treft. De burgemeester ziet wel reden om de sluiting te beperken tot twee maanden, omdat verzoeker een minder actieve rol lijkt te spelen in de handel en omdat de zoon van verzoeker hem mogelijk tijdelijk niet zal kunnen bezoeken.
6.1.
Verzoeker meent dat de sluiting onevenwichtig is. Verzoeker kan geen verwijt worden gemaakt. Hij heeft geen vermoeden gehad van handel in drugs en wist niet dat de personen in de woning in het drugsmilieu verkeerden. Op de zitting heeft verzoeker toegevoegd dat hij samen met een van de personen af en toe softdrugs heeft gebruikt. Verder heeft hij verwezen naar het proces-verbaal van het verhoor van de andere persoon, die aangeeft dat verzoeker niks wist van de aangetroffen drugs in de woning. Verzoeker betwist de verklaring in de bestuurlijke rapportage van 20 februari 2025. Daarnaast heeft hij geen sleutel gegeven aan een van de daders, enkel toen hij op de dag van de aanhouding uit nood weg moest. De duur van de handel is ook beperkt geweest, tot maximaal dertig dagen waarbij in het weekend geen ruimte in de woning was voor overnachting door anderen, in verband met het verblijf van verzoeker zijn zoon. Volgens verzoeker is de zoon gebonden aan de woning vanwege zijn medische situatie. De zoon heeft lang moeten wennen aan deze woonruimte en het zal veel commotie veroorzaken als hij hier niet terecht kan. Daarnaast kan verzoeker bij sluiting van de woning onmogelijk voor zijn zoon zorgen in de weekenden. De sluiting schendt het recht op ‘family life’. Ook verzoeker zelf heeft een persoonlijke binding met de woning, omdat hij in de buurt werkt. Hij leidt zelf bovendien aan PTSS. Als de woning gesloten wordt, weet verzoeker niet waar hij terecht zou kunnen. Bij familie is geen ruimte en daarnaast is hij druk met privézaken. Hij heeft ter zitting aangegeven dat hij inmiddels zonder succes heeft geprobeerd elders woonruimte te vinden. Bij sluiting van de woning kan de huur buitengerechtelijk ontbonden worden, wat betekent dat verzoeker opnieuw woonruimte zal moeten zoeken. Het werk van verzoeker zal ook lijden onder de sluiting.
Verwijt
6.2.
Het betoog van verzoeker slaagt niet. Een bestuursorgaan mag, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [4] De enkele ontkenningen van verzoeker van onderdelen van de verklaring zoals die in de bestuurlijke rapportage is opgenomen, is voor de voorzieningenrechter geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van de rapporteur. Dit betekent dat de burgemeester uit heeft mogen gaan van de verklaring van verzoeker, waar onder andere uit volgt dat de persoon verzoeker wel eens drugs brengt, dat hij een sleutel heeft achtergelaten voor deze persoon en dat er gebruikers langskomen om samen te roken.
6.3.
Of iemand een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, hangt af van de vraag of hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Van de (hoofd)bewoner wordt verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurd. [5] De burgemeester heeft, gelet hierop, mogen aannemen dat verzoeker als huurder een verwijt treft, nu hij als huurder verantwoordelijk is voor wat er gebeurt in de woning. Verzoeker heeft op 17 december 2024 zijn woning aan de personen beschikbaar gesteld en is zelf weg gegaan. Daarnaast volgt uit de bestuurlijke rapportages en dat wat verzoeker zelf aanvoert dat een van de personen vaker in de woning aanwezig was en ook af en toe bleef overnachten. De stelling van verzoeker dat hij niet zou weten dat deze persoon in het drugsmilieu betrokken is, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk nu uit de bestuurlijke rapportage van 22 april 2025 volgt dat verzoeker heeft verklaard deze persoon te kennen, omdat verzoeker zijn drugs bij deze persoon koopt. Dat verzoeker enkel softdrugs zou gebruiken, neemt niet weg dat hij bekend had kunnen zijn met drugshandel door de persoon, nu deze persoon ook (soft)drugs aan verzoeker leverde. Door op deze wijze te handelen had verzoeker redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Dat de persoon heeft verklaard dat verzoeker hier niks van zou weten, neemt niet weg dat hij van handel door de persoon had moeten weten. De burgemeester heeft dan ook mogen besluiten dat hem een verwijt treft.
Binding aan de woning
6.4.
Het betoog van verzoeker slaagt niet. De voorzieningenrechter ziet in dat verzoeker veel voor zijn kiezen heeft gehad en kan begrijpen dat dit de nodige stress en spanning oplevert. Dit kan echter niet tot de conclusie leiden dat hij daarom gebonden is aan de woning. Ook op medisch vlak heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij gebonden is aan de woning en niet tijdelijk ergens anders zou kunnen verblijven. De enkele stelling dat hij PTSS heeft, maakt niet dat hij daardoor niet in staat is om ergens anders tijdelijk te verblijven. Verzoeker heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege de PTSS psychisch dusdanig kwetsbaar is dat hij zichzelf niet staande zou kunnen houden door de gevolgen van de sluiting. Het werk van verzoeker maakt ook niet dat hij gebonden is aan deze woning. Hij zou immers elders in de buurt van [plaats 2] kunnen verblijven, zodat hij nog steeds in de buurt van zijn werk is.
6.5.
Ook de stelling dat de zoon van verzoeker gebonden is aan de woning volgt de voorzieningenrechter niet. Het is de voorzieningenrechter uit de stukken en de toelichting ter zitting duidelijk geworden dat de zoon kampt met serieuze medische problematiek, dat zich kan uiten in extreem en moeilijk handelbaar gedrag. De zoon verblijft in een instelling. De problematiek van de zoon maakt dat hij moeilijk met veranderingen kan omgaan, maar dit maakt hem niet gebonden aan de woning. Het is niet gebleken dat de zoon regelmatig in de woning van verzoeker moet verblijven. Ten aanzien van het beroep op het recht op ‘family life’ (artikel 8 van het EVRM) overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat verzoeker zijn zoon niet tijdelijk op een andere manier kan ontmoeten, in de instelling of op een andere locatie en op die wijze invulling kan geven aan de relatie met zijn zoon. De sluiting van de woning maakt dan ook geen onevenredige inbreuk op het recht op ‘family life’. De voorzieningenrechter weegt hierin ook mee dat de burgemeester vanwege de zoon de sluiting heeft beperkt tot twee maanden.
Alternatief verblijf
6.6.
Het is inherent aan een sluiting dat de bewoner tijdelijk ergens anders zal moeten verblijven. De burgmeester heeft in het verweerschrift te kennen gegeven dat verzoeker zich bij het sociale wijkteam kan melden als hij geen ander onderkomen kan vinden. De enkele stelling dat hij niet bij zijn familie terecht kan is geen reden om aan te nemen dat de sluiting onevenwichtig is. Dat verzoeker er nog niet in geslaagd is om een andere huurwoning te vinden, neemt niet weg dat er andere alternatieven zijn voor tijdelijke woonruimte zoals tijdelijk verblijf in een recreatiewoning. Uit de stukken blijkt dat verzoeker over voldoende financiële middelen beschikt om een dergelijk alternatief te betalen.
Ontbinding huur
6.7.
Het is aan de burgemeester om bij de sluiting alle relevante omstandigheden mee te wegen. [6] In het verweerschrift heeft de burgemeester aangegeven dat de ontbinding van de huur geen reden is om af te zien van de sluiting. Hij heeft hiertoe overwogen dat verzoeker een verwijt kan worden gemaakt, dat hij niet gebonden is aan de woning en dat hij over voldoende middelen beschikt om een alternatief verblijf te betalen. De voorzieningenrechter kan dit volgen. De burgemeester heeft door de mogelijke ontbinding van de huur dan ook niet hoeven afzien van de sluiting.
Werk
6.8.
Dat de sluiting impact zal hebben op verzoeker en daarmee mogelijk zijn functioneren op het werk, is voorstelbaar. Het is echter niet aannemelijk gemaakt dat er een reële kans is dat dit zal leiden tot onevenredige gevolgen voor het werk van verzoeker.

Conclusie en gevolgen

7. Het bezwaar heeft geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat de burgemeester de woning per 1 mei 2025 mag sluiten voor de duur van twee maanden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
De voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie ABRvS 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3078.
2.Zie ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
3.Beleidsregel Bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet.
4.Zie de uitspraak van 15 december 2021 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2021:2826).
5.Uitspraak van 19 maart 2025 van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2025:1162).
6.Zie uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285).