ECLI:NL:RBGEL:2025:3658

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
AWB-23_5858
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Wajong-uitkering wegens niet-gemelde inkomsten uit hennep

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de herziening van zijn Wajong-uitkering over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021. Eiser had een aanzienlijke hoeveelheid hennep in zijn woning, wat het UWV deed besluiten om het bewijsvermoeden te hanteren dat eiser eigenaar was van de aangetroffen hennep. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat eiser geen recht heeft op Wajong-uitkering in de betreffende periode, omdat hij niet heeft aangetoond dat zijn inkomsten uitsluitend uit legale bronnen afkomstig waren. Eiser heeft de inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van de illegale inkomsten uit de hennephandel. De rechtbank bevestigt dat de herziening van de uitkering en de terugvordering van het ontvangen bedrag van € 79.025,76 terecht zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat het UWV het griffierecht moet vergoeden en de proceskosten aan eiser moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/5858

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.T. Lamers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening (lees: intrekking) van zijn Wajong-uitkering over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 en de terugvordering van het over deze periode door hem ontvangen brutobedrag van € 79.025,76 aan Wajong-uitkering.
1.1.
Met het bestreden besluit van 1 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontvangt sinds 7 september 2008 een Wajong-uitkering.
2.1.
Op 31 december 2021 is eiser in de parkeergarage van het appartementencomplex waar hij woont, door de wijkagent aangetroffen met een vuilniszak met – naar later bleek – 3,14 kilogram hennepgruis. [1] Eiser is daarna aangehouden en verhoord. Eiser verklaarde dat hij de vuilniszak had gevonden en dat hij deze bij het afval wilde zetten. De inhoud had hij naar zijn zeggen niet gezien of geroken. [2] Eiser gaf aan dat in zijn auto, die geparkeerd stond in de parkeergarage, nog iemand zat. Doorzoeking van de auto leverde een potje met wit poeder op. [3] Vervolgens heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van eiser, waarbij een grote hoeveelheid hennep in zakken/tassen (54,45 kg henneptoppen inclusief 1,02 kg hennepgruis) [4] , een kistje met daarin een vuurwapen inclusief munitie en een grote hoeveelheid luxegoederen (merkschoenen, -jassen, -tassen) is aangetroffen. Eiser verklaarde dat hij de hennep en het kistje met inhoud in bewaring had voor iemand, van wie hij de naam niet wilde noemen. [5] Over de collectie schoenen verklaarde eiser dat het een verzameling was die hij heeft aangelegd over een periode van acht jaren. [6] In de garagebox die eiser – zo bleek uit onderzoek – huurt, werden op 1 januari 2022 een stapel droogrekken, meerdere jerrycans, groei/bloeimiddelen en een droogtent aangetroffen. Eiser verklaarde tegenover de politie dat hij deze spullen bewaarde voor dezelfde persoon als voor wie hij de hennep in bewaring had. [7] Van deze goederen is bij de politie bekend dat ze gebruikt worden in/voor hennepkwekerijen.
2.2.
De politie heeft aanleiding gezien om naast een strafrechtelijk onderzoek een onderzoek naar door eiser wederrechtelijk verkregen voordeel te starten over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021. De onderzoeksbevindingen van laatstgenoemd onderzoek zijn neergelegd in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, ondertekend op 1 juni 2022. De politie heeft een eenvoudige kasopstelling verricht waarin opnames (zijnde contante ontvangsten [8] ) van en contante stortingen (zijnde contante uitgaven [9] ) op eisers bankrekeningen en de bankrekening van eisers moeder, de contante aanschaf van de op 31 december 2021 aangetroffen hennep, de (grotendeels) contante aanschaf van een personenauto en een motor, de waarde van eisers schoenencollectie en (deels) contant gedane minimale uitgaven voor vervoer en huishouden zijn betrokken. De contante uitgaven afgezet tegen de contante ontvangsten levert over de onderzoeksperiode een verschil op van € 226.250,30 aan uitgaven waarvoor geen (legaal verkregen) geld beschikbaar is geweest. Dit verschil is door de politie aangemerkt als door eiser wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.3.
Op 26 april 2022 is eiser door de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, waarvan vier voorwaardelijk, wegens het op 31 december 2021 opzettelijk aanwezig hebben gehad van 57,59 kilogram hennep, het voorhanden hebben gehad van een vuurwapen en munitie bestaande uit een (groot) aantal kogelpatronen te weten 200 stuks en het opzettelijk aanwezig hebben gehad van 1,42 gram cocaïne en 4,15 gram MDMA.
2.4.
De Directie Handhaving van het UWV heeft, na op 9 juni 2022 van de politie een melding over eiser te hebben ontvangen, een nader onderzoek ingesteld en eiser gehoord op 12 januari 2023. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in het rapport van 20 januari 2023. Eiser is tijdens het gehoor gebleven bij de eerder tegenover de politie afgelegde verklaring dat hij de hennep tijdelijk in bewaring had voor een persoon over wie hij verder geen gegevens wil verstrekken. Ook heeft eiser verklaard dat hij geen werkzaamheden heeft verricht en geen inkomsten uit werkzaamheden heeft ontvangen.
Het UWV heeft in het onderzoek de conclusie van de politie overgenomen dat eiser in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 een bedrag van € 226.250,30 meer heeft uitgegeven dan hij aan legale inkomsten beschikbaar had. Dit komt overeen met een maandbedrag van € 3.770,84 in deze periode. Het UWV merkt dit bedrag aan als inkomen.
2.5.
Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft het UWV in het besluit van 14 februari 2023 eisers Wajong-uitkering over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 herzien (ingetrokken) wegens de niet gemelde inkomsten. De inkomsten van € 3.770,84 per maand bedragen 100% van het maatmaninkomen, zodat de resterende verdiencapaciteit over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 0% is. Eiser blijft ingedeeld in de klasse 80 tot 100%, maar er bestaat geen recht op uitkering over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021, omdat eiser gedurende deze periode minder dan 25 % arbeidsongeschikt is. Het over deze periode betaalde bedrag aan Wajong-uitkering van € 79.025,76 heeft het UWV van eiser teruggevorderd.
2.6.
In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het besluit van 14 februari 2023 ongegrond verklaard.

Beoordeling rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het UWV de Wajong-uitkering van eiser over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 terecht heeft herzien (ingetrokken) en teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Wel ziet de rechtbank aanleiding om artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe te passen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Gewijzigde motivering bestreden besluit
4. Allereerst stelt de rechtbank vast dat het UWV op de zitting de motivering van het bestreden besluit heeft gewijzigd. Van een hennepkwekerij in de woning van eiser was, anders dan de oorspronkelijke motivering van het bestreden besluit deed vermoeden, geen sprake. Eiser is aangehouden met een vuilniszak hennep(gruis) van (iets meer dan) 3 kilo en in zijn woning zijn (bijna) 55 kilo hennep aangetroffen alsmede een hoeveelheid luxeartikelen waaronder – voor zover hier relevant – een verzameling merkschoenen. Verder is gebleken dat eiser zowel een personenauto als een motor op zijn naam heeft staan. Uit naar aanleiding hiervan verricht onderzoek over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 is gebleken dat sprake is van geldstromen die niet zijn te verklaren uit de legale inkomsten van eiser. Ook is uit het onderzoek gebleken dat eiser de (minimale) kosten voor vervoer en huishouden deels contant moet hebben voldaan. Alles in samenhang beschouwd hebben deze omstandigheden het UWV tot de conclusie gebracht dat eiser inkomsten heeft uit handel in hennep. Omdat eiser niet heeft gemeld dat hij beschikt over andere middelen naast zijn Wajong-uitkering, heeft hij de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Aangezien eiser geen concrete en verifieerbare onderbouwing en/of administratie met betrekking tot werkzaamheden of inkomsten uit de handel in, of het vervoer/bezit van hennep(gruis) heeft ingebracht, heeft het UWV de inkomsten in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 geschat op het door de politie berekende wederrechtelijk verkregen voordeel van € 226.250,30. Gelet op het feit dat dit totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag aan inkomsten oplevert van € 3.770,84 per maand in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021, heeft eiser over deze periode geen recht op Wajong-uitkering.
4.1.
De wijziging van de motivering brengt met zich dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank zal beoordelen of dit motiveringsgebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Bewijslast
5. Het besluit tot herziening (intrekking) en terugvordering van de Wajong-uitkering is een belastend besluit, waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening (intrekking) en terugvordering wordt voldaan in beginsel op het UWV rust. Als het UWV aan deze bewijslast heeft voldaan, ligt het vervolgens op de weg van eiser om de juistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken. [10]
Onderzoeksbevindingen en strafvonnis
6. Op basis van de onderzoeksbevindingen en het strafvonnis dat is gewezen, staat voor de rechtbank vast dat eiser op 31 december 2021 een grote hoeveelheid hennep in de door hem gehuurde woning aanwezig had. Net als het geval zou zijn geweest bij het aantreffen van een hennepkwekerij in zijn woning, mocht het UWV uitgaan van het bewijsvermoeden dat eiser eigenaar is van de in zijn woning aangetroffen hennep. De verklaring van eiser dat hij deze hennepproducten op 31 december 2021 slechts in bewaring had voor iemand anders, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Eisers stelling dat dit kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat tijdens de doorzoeking door de politie twee onbekende mannen de woning probeerden te betreden, volgt de rechtbank niet. Nog daargelaten dat één van deze mannen een slotenmaker bleek te zijn die uitvoering gaf aan een op legale wijze verkregen opdracht, dwingt het betreden van de woning door deze mannen niet (zonder meer) tot de conclusie dat eiser de hennep in bewaring had voor iemand anders, bijvoorbeeld voor deze mannen. Op de zitting heeft eiser verder geen antwoord willen geven op de vraag van de rechtbank voor wie hij de hennep in bewaring had. De gevolgen van dit zwijgen komt voor rekening en risico van eiser.
Bewijsvermoeden en verdere ondersteuning daarvan
6.1.
Gelet op het aantal kilogrammen aan in eisers woning aangetroffen hennep is sprake van een handelshoeveelheid hennep en moet in beginsel worden aangenomen dat deze is bestemd voor verkoop of verstrekking. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van een andere inkomstenbron naast de Wajong-uitkering. [11] Het is dan aan eiser om daarvan tegenbewijs te leveren. Dat heeft hij niet gedaan. Weliswaar heeft eiser ontkend werkzaamheden te verrichten en (daaruit) illegale inkomsten te genereren, echter voor deze ontkenning heeft eiser geen enkel (begin van) bewijs of ook maar een (summiere) onderbouwing aangeleverd. Op de zitting heeft eiser op vragen van de rechtbank in dit verband, geantwoord dat de vragen “niet van toepassing zijn”. Daardoor is bijvoorbeeld ook onduidelijk gebleven hoe eiser aan het geld voor de grote hoeveelheid hennep is gekomen die bij hem is aangetroffen. Nu eiser kiest voor ontkenning zonder onderbouwing en hij bovendien niet genegen is de vragen van de rechtbank van een inhoudelijk antwoord te voorzien, is er geen enkele aanleiding om te oordelen dat het UWV in deze zaak ten onrechte is uitgegaan van het bewijsvermoeden van handel en het bestaan van een andere inkomstenbron. Bovendien vindt de juistheid van dit bewijsvermoeden bevestiging in de tijdens de doorzoeking in eisers woning aangetroffen luxegoederen, waaronder een grote collectie originele merkschoenen van aanzienlijke geschatte waarde, de personenauto èn de motor die eiser op zijn naam heeft staan, en het vele contante geld dat – blijkens onderzoek naar over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 gevorderde bankgegevens – in deze periode op de bankrekeningen van eiser en die van zijn moeder is gestort, toen zij al was overleden. Eiser heeft hiervoor geen plausibele verklaring gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank verhouden de (waarde van de) aangetroffen goederen, de (frequentie en hoogte van de) contante stortingen in onderlinge samenhang beschouwd en de (hoge aanschafprijs van de) voorhanden zijnde hennep, zich niet tot de (hoogte van de) Wajong-uitkering die eiser maandelijks ontvangt. De verklaringen van eiser dat hij de auto (deels) heeft aangeschaft met verzekeringsgeld, zoals hij heeft verklaard tijdens het tweede en derde verhoor, en/of met de erfenis die hij na het overlijden van zijn moeder ontving, zoals hij op de zitting heeft verklaard, zijn niet verifieerbaar. Daarenboven is daarmee hooguit de aanschaf van deze voertuigen verklaard en laat het de disbalans tussen eisers overige uitgaven en zijn (legale) inkomsten onverlet.
Inkomsten uit een andere inkomstenbron dan de Wajong-uitkering
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de hierboven benoemde onderzoeksbevindingen gecombineerd met de omstandigheid dat eiser op geen enkel moment, ook niet op de zitting, enig inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, een toereikende grondslag bieden voor de conclusie dat eiser in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 naast zijn Wajong-uitkering inkomsten heeft gehad uit een andere bron en dat deze bron, gelet op de aangetroffen handelshoeveelheid hennep, de illegale handel in hennep betreft. Hierbij past naar het oordeel van de rechtbank dat zich onder de gedingstukken een mutatierapport bevindt waarin verdenking van eiser van de handel in hennep is vervat [12] en een mutatierapport waarin melding wordt gemaakt van betrokkenheid van eiser bij het verplaatsen van spullen uit een kwekerij. [13] Daar komt bij dat op 31 december 2021 in de schuur van eiser goederen zijn aangetroffen die verband houden met het kunnen exploiteren van een hennepkwekerij.
Schending inlichtingenverplichting
6.3.
Vaststaat dat eiser van zijn activiteiten en de inkomsten daaruit geen melding bij het UWV heeft gemaakt en daarmee over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 januari 2021 de inlichtingenverplichting heeft geschonden.
6.4.
Eiser heeft op de zitting betoogd dat niet valt in te zien waarom het aanwezig hebben gehad van hennep op 31 december 2021 consequenties heeft voor de periode vanaf 1 januari 2017. Hij zou het kunnen begrijpen dat het aanwezig hebben gehad van hennep slechts drie maanden gevolgen heeft voor zijn uitkering, overeenkomstig, naar eiser stelt, de duur van één hennepkweek. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Naar aanleiding van de aangetroffen hoeveelheid hennep op 31 december 2021 was de politie bevoegd bankgegevens te vorderen. Daarbij heeft de politie kunnen kiezen voor een vordering van gegevens vanaf 1 januari 2017. Uit het over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 verrichte onderzoek naar wederrechtelijk verkregen voordeel blijkt dat in de gehele onderzoeksperiode sprake is van uitgaven die niet zijn te rijmen met de hoogte van eisers Wajong-uitkering. Deze uitgaven getuigen van een (structureel) bestedingspatroon dat de Wajong-uitkering (ver) te boven gaat, gedurende de gehele onderzoeksperiode. Nu eiser, ook in zijn beroepsgronden en op de zitting geen enkel inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, moet er vanuit worden gegaan dat eisers uitgaven ten tijde hier in geding duiden op een inkomstenbron naast de Wajong-uitkering. De rechtbank neemt, evenals het UWV, aan dat deze gelegen is in de illegale handel in hennep over de gehele onderzoeksperiode. Dit heeft eiser met zijn stelling over het hoofd gezien.
Vaststellen van het recht op Wajong-uitkering
7. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB mag het UWV de inkomsten op een redelijke wijze schatten, indien achteraf de omvang van de verzwegen werkzaamheden en inkomsten niet meer kan worden bepaald aan de hand van betrouwbare schriftelijke gegevens. De betrokken uitkeringsontvanger heeft dan vervolgens de mogelijkheid om de juistheid van de op basis van deze schatting vastgestelde bedragen te weerleggen met ondubbelzinnige, concrete en verifieerbare inkomensgegevens. Een redelijke verdeling van de bewijslast met betrekking tot de omvang van de feitelijk genoten inkomsten uit arbeid brengt in die situatie met zich dat het risico dat de relevante gegevens ontbreken of onbewezen blijven bij de uitkeringsontvanger wordt gelegd. [14]
7.1.
In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de politie aan de hand van de eenvoudige kasopstelling de inkomsten van eiser afkomstig uit wederechtelijk verkregen voordeel over de periode in geding van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 berekend.
7.2.
Eiser heeft bepaalde onderdelen van de eenvoudige kasopstelling betwist.
Allereerst heeft hij de vastgestelde waarde van de handelshoeveelheid hennep betwist. Volgens eiser is voor het hennepgruis ten onrechte dezelfde prijs gehanteerd als voor de henneptoppen. Daarnaast hadden de henneptoppen een lager THC-gehalte en was de waarde van de henneptoppen minder dan de waarde waarmee is gerekend.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het prijzenoverzicht dat de politie heeft gehanteerd bij het vaststellen van de waarde van de aangetroffen hennep maakt geen onderscheid tussen hennepgruis en henneptoppen, op de manier die eiser wenst. Verder verwijst de rechtbank naar het strafvonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 26 april 2022 en neemt de rechtbank de overweging uit dit vonnis over, waar de meervoudige kamer heeft geoordeeld dat het verzoek om tegenonderzoek naar de waarde van de hennep is gedaan op een moment dat dat niet meer mogelijk was, terwijl het verzoek eerder had kunnen worden gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank komt deze omstandigheid ook in deze procedure voor rekening en risico van eiser. Uitgegaan moet dus worden van de waarde die in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel is opgenomen voor de hennep, te weten € 241.500.
7.2.1.
Eiser heeft verder betoogd dat de contante opnamen van de bankrekening van zijn moeder over de jaren 2017 en 2018, voor het overlijden van haar op 16 januari 2019, niet in de berekening zijn betrokken maar de contante stortingen over die jaren ten onrechte wel. Ook als de stortingen niet zouden worden meegenomen in de berekening, heeft dit geen gevolgen voor de besluitvorming. Het gaat immers om stortingen van, over beide jaren in totaal, ruim € 10.000. Het niet meenemen van deze uitgaven leidt tot een dienovereenkomstige vermindering van de contante uitgaven en een dienovereenkomstige vermindering van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit doet echter aan de besluitvorming niet af, omdat het maandbedrag aan inkomsten uit wederrechtelijk verkregen voordeel nog altijd veel hoger is dan het maatmaninkomen per maand in de periode in geding. Ook dan heeft eiser nog altijd geen recht op een Wajong-uitkering. Ook leidt het wegvallen van de stortingen in de jaren 2017 en 2018 op de bankrekening van eisers moeder niet tot een bekorting van de periode in geding. In de jaren 2017 en 2018 is immers al sprake van stortingen op eisers eigen RABO-bankrekening die niet verklaard kunnen worden uit zijn legale inkomsten, zodat de periode in geding onverkort gehandhaafd blijft.
7.2.2.
Ten aanzien van de geschatte waarde van de collectie merkschoenen heeft eiser betoogd dat hij deze verzameling heeft opgebouwd gedurende een periode van acht jaren, waarmee hij – naar de rechtbank begrijpt – bedoelt dat een gedeelte van de schoenen is aangeschaft buiten de periode van 1 januari 207 tot en met 31 december 2021 en niet kan worden meegenomen in de berekening. Daarnaast heeft eiser betoogd dat veel van deze schoenen niet nieuw waren bij aanschaf, waardoor ook om die reden de verzameling schoenen een lagere waarde vertegenwoordigt dan de geschatte waarde. De rechtbank kan dit niet volgen, aangezien eiser zijn stelling niet heeft onderbouwd aan de hand van bijvoorbeeld een overzicht van aanschafdata van de schoenen met bijbehorende aankoopbewijzen. Er bestaat daarom geen enkele reden om niet uit te gaan van de door de politie geschatte waarde van deze collectie.
Daarnaast heeft eiser betoogd dat de uitgaven voor vervoer en huishouden niet zijn te controleren omdat de bankafschriften niet in het procesdossier zijn opgenomen. Het was echter aan eiser om in geval van betwisting van deze uitgaven de bankafschriften aan te leveren en de in de berekening gehanteerde bedragen aan de hand daarvan te weerleggen. Aangezien het gaat om de bankrekeningen van eiser zelf, beschikt hij over de noodzakelijke gegevens om dat te doen.
Dat eiser zijn stellingen, enerzijds over de waarde van de schoenen en de opbouw van zijn verzameling en anderzijds over de uitgaven voor vervoer en huishouden, heeft nagelaten te onderbouwen komt voor zijn rekening. De rechtbank ziet daarom ook op deze punten geen reden te twijfelen aan de juistheid van de schatting van eisers inkomsten uit wederrechtelijk verkregen voordeel.
7.3.
Eiser heeft ook anderszins geen ondubbelzinnige, concrete en verifieerbare inkomensgegeven overgelegd die zien op de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 om de juistheid van de op basis van de schatting vastgestelde bedragen te weerleggen of om te betwisten dat er in die periode sprake was van een andere (illegale) inkomstenbron. Het UWV heeft daarom terecht geconcludeerd dat het maandbedrag aan inkomsten uit wederrechtelijk verkregen voordeel in deze periode meer bedraagt dan het maatmaninkomen per maand. [15] Op grond daarvan heeft eiser geen recht op Wajong-uitkering in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021.
7.4.
De rechtbank merkt ter aanvulling op 7.3 nog op dat de Wajong per 1 januari 2021 is gewijzigd. De periode waarover wordt herzien (ingetrokken) en teruggevorderd, is gelegen zowel voor als na 1 januari 2021. De wijziging van de Wajong per 1 januari 2021 brengt met zich dat de berekening van de (hoogte van de) Wajong-uitkering voor en na 1 januari 2021 van elkaar verschilt. Echter, de inkomsten van eiser zijn zowel voor als na 1 januari 2021 dermate hoog, dat het verschil in beoordeling in het tijdvak 1 januari 2017 tot 1 januari 2021 en het tijdvak 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 geen consequenties heeft voor de conclusie dat eiser in de gehele periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021, dus in beide tijdvakken, geen recht op Wajong-uitkering heeft.
8. Het voorgaande in aanmerking nemende, is eisers Wajong-uitkering over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 terecht herzien (ingetrokken) en is het over deze periode aan eiser verstrekte bedrag aan uitkering terecht van hem teruggevorderd. De hoogte van het terugvorderingsbedrag heeft eiser niet betwist. Ook heeft eiser geen beroep gedaan op dringende redenen om van terugvordering af te zien.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank komt tot de conclusie dat het motiveringsgebrek bedoeld in overweging 4.1 met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd.
Het UWV heeft de herziening (intrekking) en terugvordering met de toelichting op de zitting voldoende adequaat gemotiveerd. Maar omdat dit pas op de zitting is gebeurd, is het bestreden besluit om die reden in strijd met het motiveringsbeginsel genomen. Niet aannemelijk is evenwel, dat eiser door deze schending van het motiveringsbeginsel is benadeeld. De wijziging op zitting van de motivering van het bestreden besluit is niet dermate substantieel van aard geweest dat dit eiser in beroep heeft doen noodzaken tot het aandragen van (wezenlijk) andere beroepsgronden dan die eiser al had ingebracht en eiser heeft op de zitting voldoende gelegenheid gehad om zijn standpunten mondeling toe te lichten.
9.1.
De rechtbank ziet vanwege het geconstateerde gebrek reden om te bepalen dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden en om het UWV te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten.
10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De herziening (intrekking) van de Wajong-uitkering van eiser over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 en de terugvordering van het bedrag van € 79.025,76 aan over deze periode aan eiser uitbetaalde Wajong-uitkering blijven gehandhaafd.
Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb krijgt eiser wel het griffierecht terug. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht
€ 1.814, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (twee maal een procespunt, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1). Verder is niet gebleken dat er kosten zijn gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50 aan eiser vergoedt;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en mr. A.S.W. Kroon en mr. F. Ernens, leden, in aanwezigheid van mr. B. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wajong
Artikel 3:8. Percentage arbeidsongeschiktheidsuitkering (bepaling geldend vóór 1 januari 2021)
1De arbeidsongeschiktheidsuitkering bedraagt per dag, de zaterdagen en zondagen niet meegerekend, bij een arbeidsongeschiktheid van:
25-35%:
21% van de grondslag;
35-45%:
28% van de grondslag;
45-55%:
35% van de grondslag;
55-65%:
42% van de grondslag;
65-80%:
50,75% van de grondslag;
80% of meer:
70% [16] van de grondslag.
2Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt, zoveel doenlijk, rekening gehouden met verkregen nieuwe bekwaamheden.
Artikel 3:8. Hoogte arbeidsongeschiktheidsuitkering (bepaling geldend na 1 januari 2021)
1De arbeidsongeschiktheidsuitkering bedraagt per dag:
voor een jonggehandicapte die werkt met loondispensatie als bedoeld in artikel 3:63: (0,7 * G) – (0,7 * compensatiefactor * I); en
voor andere jonggehandicapten: 0,7 * (G – I).
2De compensatiefactor bedraagt: (LW – 0,3) / (0,7 x LW).
3Voor zover dit leidt tot een hoger bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag, bedraagt de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag, in afwijking van het eerste lid, onderdeel a: (I/LW) – I.
4De G staat voor de grondslag, de I voor het inkomen per dag en de LW voor de verminderde arbeidsprestatie, bedoeld in artikel 3:63, eerste lid, uitgedrukt in een percentage.
Artikel 3:18. Overige gronden voor herziening of intrekking (bepaling geldend vóór 1 januari 2021)
1Onverminderd hetgeen overigens in deze wet is bepaald ter zake van herziening of intrekking van een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, alsook ter zake van een weigering van een zodanige uitkering, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijke beschikking of trekt het deze in:
a. ter uitvoering van een beslissing als bedoeld in artikel 3:11;
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 3:37, 3:38 of 3:74 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering;
indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 3:37, 3:38 of 3:74 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
2Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid af te zien.
3Een besluit tot toekenning van loonsuppletie als bedoeld in artikel 3:67 en van inkomenssuppletie als bedoeld in artikel 3:68 wordt ingetrokken of herzien indien die voorzieningen ten onrechte of tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld.
Artikel 3:18. Intrekking of herziening beschikking (bepaling geldend na 1 januari 2021)
1Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen herziet beschikkingen op grond van dit hoofdstuk of trekt dergelijke beschikkingen in:
ter uitvoering van een beslissing als bedoeld in artikel 3:11;
indien als gevolg van het niet nakomen van de artikelen 3:37, 3:38 of 3:74 en de daarop berustende bepalingen het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
indien anderszins het recht op uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien.

Artikel 3:48. Inkomen tijdens uitkering (Bepaling geldend vóór 1 januari 2021)

1Indien de jonggehandicapte, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
niet betaald, indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid, zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%; of
indien onderdeel a niet van toepassing is, betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid, zou zijn.
Na afloop van het in de aanhef genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid.
(…)

Artikel 3:48. Inkomen tijdens uitkering

Vervallen per 1 januari 2021.

Artikel 3:56. Terugvordering (bepaling geldend voor 1 januari 2021)

1De uitkering de loonsuppletie, bedoeld in artikel 3:67, en de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 3:68, die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 3:18 onverschuldigd is verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
(…)

Artikel 3:56. Terugvordering (bepaling geldend na 1 januari 2021)

1De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 3:18 onverschuldigd is verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
(…)
Artikel 3:74. Verplichting tot het verstrekken van inlichtingen (bepaling geldend zowel vóór 1 januari 2021 als na 1 januari 2021)
1De jonggehandicapte, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling, bedoeld in artikel 3:47, waaraan arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt betaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
(…)
Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6:22

Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van 31 december 2021, Proces-verbaalnummer: 00-2021609568-10.
2.Proces-verbaal van 1 januari 2022 (eerste verhoor), Proces-verbaalnummer: PL0600-2021609568-37, p. 3.
3.Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 1 juni 2022, p. 4.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 1 januari 2022, Proces-verbaalnummer: 00-2021609568-40, Proces-verbaal van bevindingen van 3 maart 2022, Proces-verbaalnummer: 00-2021609568-56, Proces-verbaal van Bevindingen van 28 februari 2022, Proces-verbaalnummer: 104.
5.Proces-verbaal van 2 januari 2022 (tweede verhoor), Proces-verbaalnummer: PL0600-2021609568-45, p. 4.
6.Proces-verbaal van 2 januari 2022 (tweede verhoor), Proces-verbaalnummer: PL0600-2021609568-45, p. 7 en Proces-verbaal van 23 mei 2022 (derde verhoor), Proces-verbaalnummer: 125, p. 4.
7.Proces-verbaal van 2 januari 2022 (tweede verhoor), Proces-verbaalnummer: PL0600-2021609568-45, p. 6.
8.Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel p. 7.
9.Zie noot 8.
10.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 september 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1847.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 17 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1222 en 14 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3210.
12.Mutatierapport (vertrouwelijk) van 18 september 2020, Registratienummer: PL0600-2020444207-2.
13.Mutatierapport (vertrouwelijk) van 14 oktober 2020, Registratienummer : PL2100-2020202323-1.
14.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de CRvB van 11 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2048.
15.Vergelijk de uitspraken van de CRvB van 2 november 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR5670 en 11 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2048.
16.Vóór 1 januari 2018: 75%.