Beoordeling door de rechtbank
22. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag niet te hoog heeft vastgesteld. Meer in het bijzonder gaat het hierbij om de vraag of de stakingswinst in verband met de verkoop van de onroerende zaken bij de staking van de onderneming van belanghebbende juist is vastgesteld.
23. De rechtbank verklaart het beroep gegrond doch uitsluitend voor zover het ziet op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, welk inkomen de inspecteur hangende het beroep ambtshalve heeft verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
24. Belanghebbende stelt dat de stakingswinst per 31 oktober 2018 (staking Maatschap 2) nihil bedraagt. Dit omdat de WOZ-waarde per waardepeildatum 1 januari 2016 in vergelijking met de WOZ-waarde per waardepeildatum 1 januari 2013 geen waardestijging laat zien. Daarbij is belanghebbende van mening dat uitgegaan dient te worden van (i) de waarde van de bedrijfsmatige opstallen zoals vermeld op het WOZ taxatieverslag naar waardepeildatum 1 januari 2013 zonder ondergrond dan wel (ii) van deze opstallen met 977 m² grond (472 m² ondergrond en 505 m² gebouwgebonden grond). Belanghebbende bepleit, zo de rechtbank begrijpt (meer) subsidiair, een inbrengwaarde van € 169.000 gebaseerd op de taxatie uit 2008 (naar waardepeildatum 31 januari 2007) van dezelfde opstallen met 977 m² grond.
25. Ter toelichting voert belanghebbende nog het volgende aan.
(ad i) Op 1 juni 2014 zijn de opstallen zonder ondergrond vanuit privé ingebracht in het dierenpension op basis van de waardering van de specificatie van de WOZ-waarde. Op 31 oktober 2018 zijn deze onroerende zaken, opstallen zonder ondergrond, naar privé teruggegaan op basis van de waardering van de specificatie van de WOZ-waarde. Over deze periode is de WOZ-waarde voor de grond en opstallen exclusief de woning gedaald van € 141.400 naar € 102.000. Daarom is er in de aangifte IB/PVV 2018 geen waardestijging in de stakingswinst opgenomen. Bij de staking in 2018 kan de stakingswinst niet worden vastgesteld door de waarde economisch verkeer van de onroerende zaak te verminderen met de fiscale boekwaarde, omdat deze boekwaarde niet juist was”
(ad ii) De oppervlakte van de grond dient op basis van de volgende herrekening plaats te vinden:
Receptie
48 m²
Hondenpension
162 m²
voormalige koestal
100 m²
voormalige kalverenstal grond
162 m²
Subtotaal
472 m²
grond
505 m²
Totaal
977 m²
26. Ter toelichting van het (meer) subsidiaire standpunt voert belanghebbende aan dat de staking van de onderneming al in 2007 heeft plaatsgevonden. In de aangifte 2007 is stakingswinst aangegeven. Er is toen afgerekend. Ondanks dat in 2012/2013 een staking is aangegeven, is de onderneming (Maatschap 2) in 2014 een voortzetting geweest van die welke was gestart in 2008 (Maatschap 1). De onroerende zaken zijn per 31 december 2007 gemeenschappelijk getaxeerd. Op basis daarvan is de inbrengwaarde per 1 januari 2008 van de bij het dierenpension in gebruik zijnde opstallen plus ondergrond berekend op € 169.150.
27. Belanghebbende heeft de vereiste aangifte niet gedaan omdat zij geen stakingswinst heeft aangegeven. De inspecteur is bij de aanslagoplegging uitgegaan van een stakingswinst berekend met een waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken van € 260.000 minus € 47.579 aan boekwaarde van de onroerende zaken. De inspecteur verwijst ter onderbouwing naar de koopovereenkomst van 30 augustus 2018, de leveringsakte van 16 januari 2019 en de eindbalans per 31 oktober 2018 welke is meegezonden bij de aangifte IB/PVV 2018. Omdat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard, zodat belanghebbende moet doen blijken dat de aanslag te hoog is. Belanghebbende is hierin niet geslaagd. Subsidiair is ook met de normale verdeling van de bewijslast de aanslag niet te hoog. Daarnaast beroept de inspecteur zich op interne compensatie, omdat bij het vaststellen van de stakingswinst volgens hem alsnog rekening moet worden gehouden met:
- de hogere verkoopprijs van het bedrijfsgedeelte van de onroerende zaken dan waarvan de Belastingdienst is uitgegaan bij de aanslagoplegging en
- de boekwinst in verband met het overbrengen van de onroerende zaken van de onderneming naar privé.
28. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte niet de vereiste aangifte is gedaan als de volgens de aangifte verschuldigde belasting relatief en absoluut aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting en de belastingplichtige zich ten tijde van het indienen van de aangifte hiervan bewust was of moest zijn.
29. De rechtbank komt tot het oordeel dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Zij motiveert dit als volgt.
30. In de aangifte IB/PVV 2018 is een box 1-inkomen van € 12.772 aangegeven, waarbij geen stakingswinst is betrokken. De aanslag stelt het box 1-inkomen op € 104.113 waarin rekening is gehouden met een stakingswinst (van € 106.210). Indien de rechtbank de inspecteur volgt, heeft belanghebbende daarmee een aangifte gedaan waardoor zowel in absolute als in relatieve zin aanzienlijk te weinig belasting is geheven.
31. De hoofdregel voor het berekenen van stakingswinst houdt in dat de waarde van het ondernemingsvermogen wordt vastgesteld in zijn werkelijke omvang en naar de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend, minus de fiscale boekwaarde ten tijde van de staking.Voor zaken waarvoor een markt bestaat, daaronder begrepen onroerende zaken, vormt in beginsel de verkoopprijs op die markt de waarde in het economische verkeer.Hieronder moet worden verstaan de prijs die bij aanbieding van de zaak ten verkoop op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde daarvoor zou zijn besteed.
32. De gemachtigde heeft de aangifte van belanghebbende ingediend. Daarbij is gemachtigde ervan uitgegaan dat er een inbreng is geweest in 2014 omdat de vorige maatschap eind 2012 was gestaakt en tot 2018 de WOZ-waarde niet is gestegen, zodat er volgens gemachtigde geen stakingswinst is. Dat standpunt is onjuist. Als accountant en belastingadviseur van belanghebbende behoort gemachtigde met de hoofdregel voor het berekenen van stakingswinst bekend te zijn. Door in de aangifte IB/PVV 2018 uit te gaan van WOZ-waarden, is gemachtigde bewust van de hoofdregel afgeweken en is hij bewust uitgegaan van een onjuiste begin- en eindwaarde. Gesteld noch gebleken is dat de koopprijs zoals overeengekomen op 30 augustus 2018 niet marktconform is. Gemachtigde heeft immers zelf in 2014 de onroerende zaak geactiveerd voor € 44.064 en deze onroerende zaak stond in 2018 voor € 47.579 op de balans. Het is niet aannemelijk dat de fiscale boekwaarde op de eindbalans te laag is. Gemachtigde heeft in de jaren van 2009 tot en met 2018 vergelijkbare boekwaarden (tussen € 37.145 en € 47.579) opgevoerd. Daarmee heeft gemachtigde bewust de vereiste aangifte niet gedaan.
De kennis en bewustheid hierbij van de gemachtigde kan worden toegerekend aan belanghebbende.De bewustheid van het niet doen van de vereiste aangifte acht de rechtbank daarom aannemelijk. Omdat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard.
33. Omkering en verzwaring van de bewijslast houdt in dat op belanghebbende de bewijslast rust overtuigend aan te tonen en daarmee moet doen blijken dat de aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld.
Heeft belanghebbende doen blijken dat de aanslag niet naar een te hoog bedrag is vastgesteld?
34. Belanghebbende heeft nagelaten om ter onderbouwing van haar standpunt dat een deel van de bedrijfsmatige onroerende zaken naar privé is gegaan en/of in privé is gebleven, stukken, zoals een inbrengakte of oprichtingsakte van de maatschap, te verstrekken waaruit dit zou blijken. Uit de stukken die wel in deze procedure zijn ingebracht, volgt juist het tegendeel. De rechtbank verwijst naar de aantekeningen op de WOZ-taxatie 2013 waar achter alle bedrijfsopstallen met pen ‘inbreng’ is geschreven, de verkoopovereenkomst van 30 augustus 2018 waarin is vermeld dat 2.600 m² (nog exclusief de ondergrond van de bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaken) aan de bedrijfsmatige grond worden toegerekend en naar het taxatierapport van 9 september 2008 waarin 4.700 m² aan de ondergrond van de bedrijfsmatige opstallen en gebouwgebonden grond is toegedeeld.
35. Ook zijn de verklaringen van gemachtigde over het moment van inbreng tegenstrijdig. Enerzijds zou sprake zijn van een staking van de eenmanszaak eind 2007 en een doorstart van Maatschap 1 in 2014, zodat de onroerende zaken in 2008 zijn ingebracht in Maatschap 1, terwijl een afrekening over de onroerende zaken niet volgt uit de aangifte 2009. Anderzijds stelt gemachtigde dat op 1 juni 2014 de onroerende zaken vanuit privé zijn ingebracht in de onderneming op basis van de WOZ-waarde 2013 (met of zonder ondergrond) wat de inspecteur betwist met verwijzing naar een telefoongesprek in 2014. Beide standpunten kunnen niet tegelijk juist zijn. De rechtbank overweegt verder dat de eerdergenoemde brief van 11 december 2009 uitsluitend bewijst dat over de boomgaard van 6,8 hectare destijds fiscaal is afgerekend. Dat geldt niet voor de overige gronden en opstallen. Onbetwist heeft de inspecteur gesteld dat belanghebbende in de jaren 2009 tot en met 2018 uitsluitend de boomgaard als overige bezitting in box 3 heeft aangegeven. Daaruit volgt dat belanghebbende, behoudens de boomgaard en de eigen woning met tuin, de overige gronden en de opstallen steeds tot haar ondernemingsvermogen is blijven rekenen en dat daarover niet eerder is afgerekend, ook niet in 2012. De onroerende zaken zijn voor ongeveer dezelfde boekwaarde op de balans van Maatschap 2 geactiveerd. Belanghebbende heeft, mede gelet op de betwisting door de inspecteur, ook niet doen blijken dat sprake is van staking van de eenmanszaak in 2007 en /of dat Maatschap 2 een doorstart was van Maatschap I in 2014, zodat ook niet uitgegaan dient te worden van een inbrengwaarde per 1 januari 2008 op basis van het hiervoor genoemde taxatierapport uit 2008.
36. De stellingen van belanghebbende zijn daarmee (deels) tegenstrijdig, niet onderbouwd met objectieve bewijsstukken en daarmee oncontroleerbaar en/of op basis van de wel aanwezige stukken ongeloofwaardig. Bij de aangifte is belanghebbende zonder gegronde en controleerbare reden afgeweken van de hoofdregel voor het berekenen van de stakingswinst.
37. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld. In zoverre is het beroep ongegrond.
38. De omkering en verzwaring van de bewijslast neemt niet weg dat de aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de stakingswinst willen uitgaan van de bij de koopovereenkomst en leveringsakte voor het bedrijfsmatige deel bepaalde verkoopprijs van € 280.000 en de op de stakingsbalans van Maatschap 2 vermelde waarde voor "Bedrijfsgebouwen en -terreinen" van € 47.579. De inspecteur is in zijn berekening per abuis uitgegaan van een waarde in het economische verkeer van € 260.000 in plaats van € 280.000. Daarmee heeft hij de stakingswinst bepaald in het voordeel van belanghebbende. Er is daarom sprake van een redelijke schatting. De inspecteur heeft verder rekening gehouden met de door belanghebbende en haar partner voorgestane verdeling van 50/50.
39. Belanghebbende heeft de vereiste aangifte niet gedaan. Hieruit vloeit voort dat de bewijslast ter zake van de hoogte van de aanslag moet worden omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende slaagt er niet in om aan haar verzwaarde bewijslast te voldoen dat de aanslag naar een te hoog bedrag is opgelegd. Het bedrag van de aanslag is gebaseerd op een redelijke schatting. Het beroep tegen de aanslag is in zoverre ongegrond. Bij deze stand van zaken komt de rechtbank niet toe aan een (verdere) behandeling van de hiervoor onder nrs. 24-26 opgenomen beroepsgronden van belanghebbende. Uitsluitend de omstandigheid dat de Belastingdienst in de beroepsfase het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen ambtshalve heeft verminderd (zie nr. 21 hiervoor), leidt tot een gegrond beroep.
40. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De in rekening gebrachte belastingrente moet worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de belastingaanslag.