Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
[eiseres] en [eiser] uit [plaats] , eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen
Als derde-partij nemen aan de zaak deel: [derde-partij 1] en [derde-partij 2] uit [plaats] ,
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Beoordeling door de rechtbank
- de woning is te hoog gebouwd, als de hoogte vanaf het juiste peil wordt beoordeeld,
- de woning is deels buiten het woonvlak gerealiseerd,
- het college heeft verzuimd om eisers te voorzien van alle meetgegevens van de woning.
- de schuur is omgevingsvergunningplichtig, als de hoogte vanaf het juiste peil wordt beoordeeld,
- de schuur wordt in strijd met het bestemmingsplan gebruikt als slaap- en/of logeerkamer.
- de warmtepomp is omgevingsvergunningplichtig, als de hoogte vanaf het juiste peil wordt beoordeeld,
- de warmtepomp is in strijd met de in de omgevingsvergunning vergunde CV-installatie,
- de warmtepomp bevindt zich dicht bij de erfgrens en legt een andere druk op het perceel van eisers.
- de retentievijver is in strijd met de in de omgevingsvergunning vergunde hemelwaterafvoer via infiltratiekratten,
- de retentievijver is in strijd met het bestemmingsplan gerealiseerd op het bestemmingsvlak ‘Recreatie-Verblijfsrecreatie’
“vanaf het peil tot aan de hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen (…) ”. [7] Voor het vaststellen van het peil moet vervolgens worden aangesloten bij de definitie in het bestemmingsplan. Het peil wordt daarin gedefinieerd als “
de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.” [8] De discussie tussen partijen richt zich vooral op de invulling van de term ‘bestaand aansluitend afgewerkt maaiveld’. Daarvoor bevat het bestemmingsplan echter geen nadere definitie. Evenmin wordt dit verhelderd in de toelichting op het bestemmingsplan. De rechtbank sluit daarom aan bij het normale spraakgebruik zoals weergegeven in het Van Dale woordenboek. Dat geeft aan de term ‘bestaand’ de betekenis van ‘
in wezen zijnde, er zijnde, voorkomende’. Op basis van deze omschrijving, en het ontbreken daarin van de betekenis van ‘oorspronkelijk’, oordeelt de rechtbank dat het college ‘bestaand aansluitend afgewerkt maaiveld’ terecht heeft uitgelegd als het maaiveld zoals aanwezig ten tijde van de afwerking. Te meer omdat het standpunt van eisers ertoe zou leiden dat het bestemmingsplan enerzijds toestaat dat het terrein wordt afgewerkt en anderzijds eist dat het peil onveranderd blijft ten opzichte van het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Een dergelijke tegenstrijdigheid kan niet de bedoeling zijn.
De hoogte maten van de woning zijn conform de verleende vergunning.”, heeft het college dus terecht van handhaving kunnen afzien.
“de BGT de voorste ± 6 meter van de schuur op [locatie 1] niet weergeeft”, is daarvoor onvoldoende. Te meer omdat het geschil tussen partijen niet gaat over de situering van de schuur maar van de woning, die wel in zijn geheel op de kaart staat. Omdat van strijd met het bestemmingsplan niet is gebleken, zal de rechtbank de stelling van eisers dat ook sprake is van strijd met de omgevingsvergunning niet meer beoordelen. Het bestaan van een legale situatie maakt dat overbodig.
“Als de stelling van de raad dat luchtfoto’s de situatie op de grond niet geheel correct weergeven juist is, had de raad op een andere wijze aannemelijk moeten maken dat de bebouwing (…) binnen de bouwvlakken ligt.”
“In de schuur is GEEN logeergelegenheid en/of woonvertrek aanwezig, zie foto’s in dit document.”Het collHet college heeft het in het primaire besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek als volgt verwoord: “
Tijdens de controle is vastgesteld dat de schuur wordt gebruikt als berging voor onder meer fietsen en gereedschap, waarvoor deze ook is bedoeld. De schuur is niet ingericht als logeer- of woonkamer.”Uit het gebruik van de termen ‘logeergelegenheid’ en ‘logeerkamer’ blijkt van een conclusie die verder gaat dan alleen een oordeel over de eventuele permanente bewoning van de schuur. Dan mag hieraan voorafgaand ook een bredere vraagstelling worden verondersteld. Net als het college, is ook de rechtbank van oordeel dat uit de controles niet is gebleken van met het bestemmingsplan strijdig gebruik van de schuur. Het college heeft daarom het verzoek tot handhaving op het gebruik van de schuur kunnen afwijzen. In hetgeen overig is aangevoerd door eisers, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
“hwa gescheiden, teruggeven aan de aarde, middels infiltratiekratten. aantal + afmetingen volgens leverancier.”Dat betekent dat eisers toestemming hebben voor het plaatsen van infiltratiekratten, bedoeld voor de afvoer van het hemelwater. Zij zijn daar echter niet aan gebonden. Dat blijkt ook uit de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, die op grond van artikel 2.3 nageleefd moeten worden. Daarin is over het hemelwater enkel opgenomen dat vergunninghouder verplicht is
“om voor de afvoer van het hemelwater van het bouwwerk een voorziening te treffen. Deze voorziening moet op eigen terrein worden aangebracht en zodanig lozen dat geen verontreiniging van water, bodem en lucht kan optreden.”Hieruit blijkt niet dat er voorwaarden zijn gesteld aan het soort voorziening, de maatvoering of de uitvoering ervan, laat staan dat het college de vergunninghouder heeft verplicht tot het plaatsen van infiltratiekratten voor de afvoer van hemelwater. Ook het betoog van eisers dat zij wateroverlast ervaren, met name in en rondom de historische boomgaard, ten gevolge van een overlopende retentievijver, slaagt niet. Daarvoor is doorslaggevend dat er al een civielrechtelijke procedure heeft gespeeld. Daarin is aangenomen dat de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van water of grondwater, niet gewijzigd is als gevolg van de werkzaamheden op het perceel van de derde-partij. [11] Van een oorzakelijk verband tussen de retentievijver en de wateroverlast bij eisers is dus niet. Het water op het perceel van eisers kan daarom niet worden beschouwd als opslag en afvoer van overtollig hemelwater van de derde-partij op of via het terrein van eisers.
“een terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van maximaal 25 mobiele kampeermiddelen.” [13] Een retentievijver voor de opvang van hemelwater van de bouwwerken op het perceel, is niet te beschouwen als een bij een kampeerterrein horende voorziening. Te meer omdat ten tijde van het primaire besluit er al geen mini-camping meer werd uitgebaat. Daarnaast heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat de omgevingsvergunning impliciet een vrijbrief was voor de locatie van de retetentievijver. Het college heeft dus onterecht geconcludeerd dat van een overtreding geen sprake was. Het college heeft zich echter in het bestreden besluit ook, subsidiair, op het standpunt gesteld, dat er – voor zover er al sprake is van een overtreding - redenen zijn om van handhaving af te zien. Het college heeft namelijk aangegeven dat er zicht is op legalisatie. De rechtbank volgt het college hierin en oordeelt daarom dat het college terecht van handhaving heeft kunnen afzien. De relevante overwegingen daarbij zijn hierna verder uitgewerkt.
Hoewel wij in ons Besluit dit onderdeel van uw handhavingsverzoek op inhoudelijke gronden hebben afgewezen zijn wij bij het opstellen van het verweerschrift tot de conclusie gekomen dat uw verzoek onvoldoende specifiek is om te kwalificeren als aanvraag. (…) Zo geeft u niet aan of en zo ja op welk deel van het perceel met de bestemming “Agrarisch met waarden-Landschapswaarden A” de door u bedoelde werkzaamheden zouden zijn uitgevoerd (dit met uitzondering van het perceelsgedeelte waar verharding zou zijn aangebracht en waartegen wij bij besluit van 27 juli 2023 besloten hebben handhavend op te treden). Omdat dit deel van uw handhavingsverzoek niet als aanvraag kan worden aangemerkt, hadden wij geen inhoudelijk besluit moeten nemen, maar uw handhavingsverzoek op dit onderdeel buiten beschouwing moeten laten.”Vervolgens volgt er een uiteenzetting van het college, waarin hij, onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie beslist dat de aanvraag onvoldoende concreet is om te kunnen behandelen als handhavingsverzoek, dat eisers in de gelegenheid zijn gesteld hun probleem met de gestelde ophoging nader te specificeren en eisers van die mogelijkheid onvoldoende gebruik hebben gemaakt. Het college besluit, zo begrijpt de rechtbank, dat de opmerkingen van eisers over de ophoging als zodanig niet als handhavingsverzoek kunnen worden aangemerkt.
“de ophoging op het woonbestemde gedeelte, op het recreatie-verblijfsrecreatiebestemde gedeelte en de ophoging van het agrarisch bestemde gedeelte (…) niet zonder vergunning hadden mogen worden uitgevoerd”en verzoeken zij resumerend om handhavend op te treden tegen onder meer
“Ophogingen en afgravingen binnen bestemming 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden A' zijn strijdig met artikel 13 van het bestemmingsplan”. Uit het advies van de commissie bezwaarschriften blijkt vervolgens dat eisers in reactie op de vraag waar de grond is opgehoogd hebben geantwoord dat de gemeente heel goed weet waar opgehoogd is, gelet op de uitspraak van de bestemmingsplantoetser
.Daarnaast hebben zij aangegeven dat het weiland 60 cm is opgehoogd. Deze beweringen van eisers zijn zodanig algemeen geformuleerd dat hieruit niet kan worden afgeleid waar het college specifiek op moet handhaven. Daarbij speelt voor de rechtbank ook mee dat de verwijzing naar een conclusie van de bestemmingsplantoetser niet relevant is. Weliswaar heeft de plantoetser toegelicht dat ophogingen en afgravingen in dit bestemmingsvlak alleen met een omgevingsvergunning zijn toegestaan (wat niet anders is dan een weergave van de betekenis van artikel 13), hij heeft zich echter niet uitgelaten over of er daadwerkelijk sprake is geweest van ophogingen of afgravingen. En voor zover eisers stellen dat het door hen in bezwaar ingediende ‘kaartje’ [21] daartoe het nodige inzicht biedt, ziet de rechtbank dit anders. Dit kaartje gaat namelijk over door eisers gestelde ophogingen binnen de als ‘Archeologie verwachting laag’ bestemde perceeldelen, oftewel het handhavingsverzoek dat in paragraaf 22 centraal staat. Eisers hebben geen concrete vertaalslag gemaakt van de betekenis van dit kaartje voor de gestelde overtreding van artikel 13 van het bestemmingsplan, noch aan de hand van dit kaartje de overtredingen concreet weten te maken. Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van eisers om hun opmerkingen nader te concretiseren als zij hadden gewenst dat er handhaving werd opgestart. Nu zij daarin niet zijn geslaagd heeft het college kunnen concluderen dat het verzoek onvoldoende specifiek is om als handhavingsverzoek te kunnen worden aangemerkt. Het college heeft dit punt dus buiten beschouwing kunnen laten en hierover geen beslissing hoeven nemen.
in geval van concreet zicht op legalisatie van handhaving kan worden afgezien. Om van handhaving af te kunnen zien op deze grondslag moet (uiterlijk) op het moment van het nemen van de beslissing op bezwaar zijn voldaan aan de vereisten voor concreet zicht op legalisering. [23] Daaruit volgt dat het is toegestaan om hangende de handhavingsprocedure een overtreding alsnog te legaliseren. [24] Een van de mogelijkheden voor legalisering is een wijziging van het bestemmingsplan. Het is de plicht van een college om te onderzoeken of het wenselijk is om via deze weg vergunde en planologische situaties (voor zover vereist) met elkaar in overeenstemming te brengen. Het college heeft daar in deze zaak aanleiding voor gezien, en heeft om die reden het (ontwerp)bestemmingsplan ‘woonkavel’ ter inzage gelegd. Daarin zijn een perceelsgedeelte met de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden A’ (het deel dat in gebruik is als tuin) en de in onbruik geraakte bestemming ‘Recreatie-Verblijfsrecreatie’ gewijzigd in de bestemming ‘Tuin’. Dat is het college niet aan te rekenen. Zij is daartoe bevoegd en gehouden. Daarnaast hebben eisers via het indienen van zienswijzen de mogelijkheid om hiertegen op te komen.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
Informatie over hoger beroep
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Artikel 4:5, eerste lid
Artikel 1, onderdeel 2, aanhef en onder b
Artikel 1, onderdeel 3
Artikel 2, aanhef en onderdeel 3, onder a en onder 1o en onderdeel 21, onder a
Bestemmingsplan ‘ Buitengebied 2008, [locatie 3] ’
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze van meten
bouwhoogte van een bouwwerk
goothoogte van een bouwwerk