ECLI:NL:RBGEL:2025:5090

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
450845
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over auteursrechtinbreuk op de Tripp Trapp-stoel door de IRIS Chair

In deze zaak vorderden Stokke AS en Peter Opsvik AS (hierna gezamenlijk Stokke c.s.) een verbod op de verkoop van de IRIS Chair door verschillende gedaagden, waaronder Babypark B.V. en Cybex c.s., wegens vermeende inbreuk op de auteursrechten van de Tripp Trapp-stoel. De rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, oordeelde dat de Tripp Trapp-stoel auteursrechtelijke bescherming geniet en dat de IRIS Chair inbreuk maakt op deze rechten. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was voor de vorderingen van Stokke c.s. en dat de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter was gegeven op basis van artikel 8 lid 1 van de Brussel I-bis verordening. De rechtbank wees de vorderingen toe, met uitzondering van enkele nevenvorderingen, en legde dwangsommen op voor de gedaagden. De uitspraak benadrukt de bescherming van auteursrechten op gebruiksvoorwerpen en de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van inbreukzaken in een internationale context.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/450845 / KG ZA 25-130
Vonnis in kort geding van 30 juni 2025
in de zaak van
1. de vennootschap naar Noors recht
STOKKE AS,
gevestigd te Ålesund, Noorwegen, en
2. de vennootschap naar Noors recht
PETER OPSVIK AS,
gevestigd te Oslo, Noorwegen,
eisende partijen,
advocaten: mrs. T. Cohen Jehoram en F. Haverhals,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BABYPARK B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Kesteren (gemeente Neder-Betuwe), en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BABY-DUMP B.V.,
statutair gevestigd te Eindhoven en kantoorhoudende te Sint-Oedenrode (gemeente Meierijstad),
gedaagde partijen sub 1 en 2,
advocaten: mrs. A.A.H.M. van der Wijst en B. van den Branden,
en
3.
de vennootschap naar Duits recht
COLUMBUS TRADING-PARTNERS GMBH & CO. KG,
gevestigd te Bayreuth, Duitsland, en
4. de vennootschap naar Duits recht
CYBEX GMBH,
gevestigd te Bayreuth, Duitsland,
gedaagde partijen sub 3 en 4,
advocaten: mrs. R. Klöters, M. Jacobs en B.M.F.M. van Unnik,
en
5. de vennootschap naar Duits recht
CYBEX RETAIL GMBH,
gevestigd te Bayreuth, Duitsland,
gedaagde partij sub 5,
advocaten: mrs. M.E. Verwoert, M.B. van Oostrum en J.P. de Koning.
Eisende partijen zullen hierna gezamenlijk Stokke c.s. worden genoemd en ieder afzonderlijk respectievelijk Stokke en Opsvik AS. Gedaagde partijen zullen hierna gezamenlijk de gedaagden worden genoemd. Gedaagden sub 1 en 2 zullen hierna respectievelijk Babypark en Baby-Dump worden genoemd. Gedaagden sub 3, 4 en 5 zullen hierna gezamenlijk Cybex c.s. worden genoemd en ieder afzonderlijk respectievelijk Columbus Trading, Cybex en Cybex Retail.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties 1 tot en met 35 van de zijde van Stokke c.s.
- de aanvullende producties 36A tot en met 47 van de zijde van Stokke c.s.
- de aanvullende producties 48 en 49 van de zijde van Stokke c.s.
- de aanvullende producties 50 en 51 van de zijde van Stokke c.s.
- de aanvullende producties 52 en 53 van de zijde van Stokke c.s.
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 19 van de zijde van Babypark en Baby-Dump
- de aanvullende producties 20 en 21 van de zijde van Babypark en Baby-Dump
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 13 van de zijde van Cybex c.s.
- de aanvullende producties 14 tot en met 28 van de zijde van Cybex c.s.
- de vier door Stokke c.s. in depot gegeven kinderstoelen
- de mondelinge behandeling van 28 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van de zijde van Stokke c.s.
- de pleitnota van de zijde van Cybex c.s.
- de pleitnota van de zijde van Babypark en Baby-Dump.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald op 25 juni 2025. Bij afzonderlijk bericht van 23 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter partijen geïnformeerd dat vonnis nader is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Stokke is een Noors bedrijf dat zich bezighoudt met de ontwikkeling, productie en (internationale) verkoop van meubels en toebehoren voor kinderen. Het meest bekende product in de collectie van Stokke is de Tripp Trapp-stoel; een in hoogte verstelbare high chair, die met behulp van accessoires geschikt is voor gebruik op iedere leeftijd (hierna: de Tripp Trapp-stoel). De Noorse ontwerper Peter Opsvik heeft de Tripp Trapp-stoel ontworpen.
2.2.
De Tripp Trapp-stoel ziet er als volgt uit (foto’s gemaakt door de griffier):
2.3.
Peter Opsvik heeft de auteursrechten op de Tripp Trapp-stoel in 1984 overgedragen aan Opsvik AS. Tussen Stokke en Opsvik AS is vervolgens op 13 november 1995 een licentieovereenkomst gesloten die een eerdere overeenkomst van 6 oktober 1972 vervangt. In de licentieovereenkomst is onder meer bepaald dat aan Stokke het exclusieve recht toekomt om de Tripp Trapp-stoel te produceren en te verkopen in ‘alle landen’.
2.4.
Cybex is een Duits bedrijf dat zich richt op het ontwerp en de ontwikkeling van kinderproducten. Cybex is het moederbedrijf van Cybex Retail en Columbus Trading. Cybex Retail is primair verantwoordelijk voor de commerciële uitvoering van de (online) verkoopactiviteiten van Cybex-producten en Columbus Trading houdt zich onder meer bezig met de marketing en offline distributie van Cybex-producten binnen de Europese Unie. Alle drie de vennootschappen zijn op hetzelfde adres in Duitsland gevestigd.
2.5.
Door Cybex c.s. wordt onder meer de kinderstoel Click & Fold op de markt gebracht. De Click & Fold ziet er als volgt uit (foto’s aangeleverd door Cybex c.s.):
2.6.
Babypark en Baby-Dump zijn grote aanbieders van baby- en kinderproducten, via zowel fysieke winkels als online kanalen. Babypark heeft op dit moment tien vestigingen door heel Nederland. Baby-Dump heeft twaalf vestigingen. Zowel Babypark als Baby-Dump vallen onder het moederbedrijf FTH Groep B.V. (hierna: de FTH Groep). Het assortiment van Babypark en Baby-Dump bevat zowel Stokke producten, waaronder de Tripp Trapp-stoel, als Cybex producten.
2.7.
Op 12 maart 2025 heeft Cybex de zogenaamde IRIS Chair gelanceerd in een groot aantal landen van de Europese Unie. Over die lancering is door een medewerker van Columbus Trading gecommuniceerd bij e-mailbericht van 11 maart 2025 dat onder meer aan de FTH Groep is toegezonden. Dit e-mailbericht heeft als onderwerp:
Newsflash Cybex – IRIS lancering (onder strikt embargo tot de lancering woensdag 12 maart)en bevat onder meer de volgende inhoud:
‘(…)
Met trots introduceren wij de IRIS!
CYBEX presenteert een nieuwe standaard in stijl en functionaliteit: de IRIS. Deze veelzijdige stoel biedt het perfect samenspel van comfort, design en flexibiliteit, ideaal voor moderne gezinnen.
Dankzij het slimme, verstelbare ontwerp groeit de IRIS mee met je kindje. De in hoogte verstelbare zitting en voetsteun zorgen voor een ergonomische houding en zitcomfort.
De IRIS is niet alleen praktisch, maar ook een stijlvolle toevoeging aan elk interieur. Het moderne design en de hoogwaardige materialen maken deze stoel een tijdloze keuze voor gezinnen die functionaliteit en esthetiek willen combineren. Bovendien is hij eenvoudig in gebruik en gemakkelijk schoon te maken, perfect voor het drukke gezinsleven.
De IRIS is verkrijgbaar vanaf woensdag 12 maart en is verkrijgbaar vanaf € 189,95.
Beschikbaar in drie kleuren:
- All Natural
- Stunning Black
- All White
(…)’
2.8.
De IRIS Chair ziet er als volgt uit (foto’s gemaakt door de griffier):
2.9.
Naar aanleiding van het hiervoor bedoelde e-mailbericht van 11 maart 2025 hebben Babypark en Baby-Dump de IRIS Chair in hun assortiment opgenomen. Babypark en Baby-Dump hebben dit zelfstandig verwerkt in hun (online) administratie, met daarbij de opmerking dat de stoel nog niet leverbaar was. BabyPark en Baby-Dump hebben de IRIS Chair vervolgens vanaf 15 maart 2025 in hun respectievelijke webshops aangeboden, met de vermelding dat de stoel eerst leverbaar is per 2026. De IRIS Chair werd vanaf
15 maart 2025 ook in de vestiging van Baby-Dump in Hoogeveen tentoongesteld en ter verkoop aangeboden, in de zogenaamde shop-in-shop van Cybex.
2.10.
Bij zowel brief als e-mailbericht van 16 maart 2025 heeft (de advocaat van) Stokke c.s. Cybex en Cybex Retail erop gewezen dat zij met de IRIS Chair inbreuk maken op de auteursrechten die rusten op de Tripp Trapp-stoel. Cybex en Cybex Retail zijn gesommeerd die inbreuk per direct te staken en dat uiterlijk op 21 maart 2025 om 12.00 uur aan Stokke c.s. te bevestigen. Cybex en Cybex Retail zijn daartoe niet overgegaan.
2.11.
Stokke c.s. hebben Cybex c.s. en een andere retailer van baby- en kinderartikelen, Babyjungle B.V. (hierna: Babyjungle) op 24 maart 2025 gedagvaard voor de rechtbank Den Haag in verband met de vermeende auteursrechtinbreuk op de Tripp Trapp-stoel. Diezelfde dag hebben Stokke c.s. ook een kort gedingdagvaarding uitgebracht aan deze zelfde partijen, om te verschijnen voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. De kort gedingprocedure hebben Stokke c.s. kort daarna weer ingetrokken.
2.12.
Babypark heeft de IRIS Chair van Cybex niet fysiek in haar winkels tentoongesteld en ter verkoop aangeboden. Nadat een klant in de vestiging van Babypark in Gouda specifiek naar de IRIS Chair vroeg, heeft op 24 maart 2025 een verkoop van de IRIS Chair aan die klant plaatsgevonden. De orderbevestiging vermeldt als gewenste leverdatum maart 2025.
2.13.
Op 25 maart 2025 en 22 april 2025 hebben Cybex en Cybex Retail bodemprocedures aanhangig gemaakt in respectievelijk Duitsland en Italië, waarin zij een verklaring voor recht vragen dat de IRIS Chair in Duitsland en Italië geen auteursrechtinbreuk maakt op de Tripp Trapp-stoel. Columbus Trading heeft zich in deze beide procedures gevoegd aan de zijde van Cybex en Cybex Retail.
2.14.
Bij brief van 26 maart 2025 heeft (de advocaat van) Stokke c.s. Babypark en Baby-Dump medegedeeld dat zij met hun handelen inbreuk maken op de auteursrechten die rusten op de Tripp Trapp-stoel en hen (onder andere) gesommeerd om die inbreuk te staken door (kort gezegd) de IRIS Chair uit hun assortiment te halen en met de verdere in- en verkoop van de stoel te stoppen.
2.15.
Babypark en Baby-Dump hebben de verkoop van de IRIS Chair na ontvangst van de hiervoor bedoelde sommatie gestaakt. Baby-Dump heeft in dat verband ook de IRIS Chair die in haar vestiging in Hoogeveen stond tentoongesteld uit de winkel gehaald. Babypark heeft op haar beurt de verkoop van de IRIS Chair die op 24 maart 2025 in haar vestiging in Gouda had plaatsgevonden geannuleerd.
2.16.
Op 28 maart 2025 hebben Stokke c.s. een nieuwe aanvraag gedaan bij de rechtbank Den Haag voor een kort geding tegen de gedaagden Babypark, Baby-Dump, Cybex en Cybex Retail. Daarvoor is een datum bepaald op dinsdag 29 april 2025. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft de gedaagden in de zittingsinstructies voor dat kort geding aangeraden een conclusie van antwoord te nemen uiterlijk één week voor die zitting. Stokke c.s. hebben de vier gedaagden op 1 april 2025 gedagvaard, waarin zij onder meer vorderden een verbod om inbreuk te maken op auteursrechten op de Tripp Trapp-stoel door verhandeling van de IRIS Chair in Nederland (ten aanzien van Babypark en Baby-Dump) en de Europese Unie (ten aanzien van Cybex en Cybex Retail).
2.17.
Cybex en Cybex Retail hebben bij conclusie van antwoord in de Haagse kort gedingprocedure onder andere een bevoegdheidsverweer opgeworpen, dat inhield dat de internationale bevoegdheid van de voorzieningenrechter in Den Haag ten aanzien van Cybex en Cybex Retail beperkt is tot Nederland. Zij hebben daarbij betoogd dat hun verweer niet zou opgaan als de voorzieningenrechter zou zijn aangezocht van het arrondissement waar Babypark of Baby-dump statutair is gevestigd. Stokke c.s. hebben daarop het kort geding in Den Haag ingetrokken en de onderhavige kort gedingprocedure aanhangig gemaakt, nu Babypark statutair is gevestigd in Kesteren, gemeente Neder-Betuwe.
2.18.
Cybex biedt de IRIS Chair op dit moment niet in Nederland te koop aan. De IRIS Chair is via de Cybex-website wel in diverse andere landen van de Europese Unie te koop.

3.Het geschil

3.1.
Stokke c.s. vorderen bij vonnis:
I. Babypark en Baby-Dump te veroordelen zich met onmiddellijke ingang na de betekening van dit vonnis te onthouden van iedere inbreuk op de auteursrechten die rusten op het Tripp Trapp-ontwerp, in het bijzonder door met onmiddellijke ingang te verbieden de IRIS Chair ter verkoop of verhuur aan te bieden, in de handel te brengen, in te voeren, uit te voeren en/of voor één of meerdere van deze doeleinden in voorraad te hebben, op het grondgebied van Nederland;
II. Cybex c.s., ieder afzonderlijk en gezamenlijk, te veroordelen zich met onmiddellijke ingang na de betekening van dit vonnis te onthouden van iedere inbreuk op de auteursrechten die rusten op het Tripp Trapp-ontwerp, in het bijzonder door hen, ieder afzonderlijk en gezamenlijk, met onmiddellijke ingang te verbieden de IRIS Chair te (laten) vervaardigen, ter verkoop of verhuur aan te bieden, in de handel te brengen, in te voeren, uit te voeren en/of voor één of meerdere van deze doeleinden in voorraad te hebben, op het grondgebied van de Europese Unie;
III. Babypark en Baby-Dump, ieder afzonderlijk, te veroordelen om, binnen veertien (14) dagen na betekening van dit vonnis aan mr. T. Cohen Jehoram (De Brauw Blackstone Westbroek N.V., Burgerweeshuispad 201, 1076 GR Amsterdam, tobias.cohenjehoram@debrauw.com):
i. schriftelijk volledige en door een registeraccountant geaccordeerde opgave te doen van het totale aantal door Babypark en Baby-Dump bij Cybex bestelde, ontvangen en/of in voorraad gehouden inbreukmakende IRIS Chair en van de winst die Babypark en Baby-Dump hebben gemaakt met de verkoop van de IRIS Chair; en
ii. informatie te verschaffen over de activiteiten die Babypark en Baby-Dump hebben ondernomen ter promotie van de IRIS Chair;
IV. Babypark en Baby-Dump, ieder afzonderlijk, te veroordelen tot het plaatsen van een rectificatie op de hoofdpagina van hun websites, waarbij de rectificatie duidelijk en gemakkelijk leesbaar moet zijn (zonder te hoeven scrollen, bijvoorbeeld) en de tekst niet als een "pop-up" of ander afsluitbaar format verschijnt, voor een aaneengesloten periode van 3 weken vanaf 5 werkdagen na de datum van dit vonnis, waarin wordt vermeld: "
Wij boden hier eerder de zgn. IRIS Chair ter verkoop aan. Omdat de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Arnhem heeft geoordeeld dat daarmee inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten op het ontwerp van de Tripp Trapp-stoel van Stokke, hebben wij deze verkoop gestaakt.", zonder verdere toevoegingen;
V. de gedaagden, ieder afzonderlijk, te veroordelen tot betaling aan Stokke van een onmiddellijk opeisbare en niet voor verrekening vatbare dwangsom van € 50.000,00 voor elke dag, of een gedeelte daarvan, dat de betreffende gedaagde in overtreding is van de onder (I) en (II) genoemde verboden, alsmede een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 1.000,00 per product waarmee gehandeld wordt in strijd met de onder (I) en (II) genoemde verboden, met een totaal maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 2.000.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
VI. Cybex c.s. ieder afzonderlijk en gezamenlijk, te gebieden binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter in redelijkheid te bepalen termijn, Stokke afschrift van alle protective letters te verschaffen die zij hebben ingediend bij enige gerechtelijke instantie in de Europese Unie, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per dag dat niet volledig aan dit gebod is voldaan;
VII. de gedaagden, hoofdelijk, te veroordelen tot betaling van de door Stokke c.s. gemaakte proceskosten ex artikel 1019h Rv, zoals nader te specificeren, alsmede in de gebruikelijke nakosten (zowel zonder als met betekening), een en ander vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis, des de ene gedaagde betalende de andere gedaagden zullen zijn bevrijd; en
VIII dit vonnis -voor zover rechtens mogelijk- uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Babypark en Baby-Dump voeren gezamenlijk verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zij verder verklaard het materiële verweer van Cybex c.s. te onderschrijven.
3.3.
Ook Cybex c.s. voeren gezamenlijk verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Stokke c.s. en verder tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom beoordelen of Stokke c.s. ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Gezien het internationale karakter van deze zaak, zal de voorzieningenrechter eerst over zijn bevoegdheid oordelen. Door Cybex c.s. zijn verder diverse formele punten opgeworpen. Zoals de voorzieningenrechter hierna zal motiveren, rechtvaardigen die niet de conclusie dat een materiële beoordeling van de vorderingen die tegen Cybex c.s. zijn ingesteld achterwege dient te blijven. De voorzieningenrechter komt dan ook tot aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen die tegen alle gedaagden zijn ingesteld.
Beoordeling formele aangelegenheden
(Inter)nationale bevoegdheid
4.3.
Deze procedure betreft een internationaal geschil, nu Stokke c.s. zijn gevestigd in Noorwegen, Babypark en Baby-Dump in Nederland en Columbus Trading, Cybex en Cybex Retail in Duitsland. Het bepalen van de (mate van) bevoegdheid vindt plaats aan de hand van de Brussel I-bis verordening. [1] Als hoofdregel heeft te gelden dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat op grond van artikel 4 lid 1 Brussel I-bis, ongeacht hun nationaliteit, worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Op de voet van artikel 63 lid 1 Brussel I-bis hebben vennootschappen en rechtspersonen woonplaats op de plaats van hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging. Vaststaat dat Babypark en Baby-Dump statutair zijn gevestigd in Nederland. Nu Babypark haar hoofdvestiging heeft in Kesteren, gemeente Neder-Betuwe, is de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, bevoegd om van het geschil tussen Stokke c.s. en deze twee gedaagden kennis te nemen. Babypark en Baby-Dump hebben de bevoegdheid van de voorzieningenrechter overigens ook niet ter discussie gesteld.
4.4.
Stokke c.s. hebben Cybex c.s. primair op basis van de alternatieve bevoegdheidsregel van artikel 8 lid 1 Brussel I-bis mede gedagvaard in Nederland. Subsidiair en pas ter zitting, hebben Stokke c.s. zich ook beroepen op de alternatieve bevoegdheidsregel van artikel 7 Brussel I-bis.
4.5.
Cybex c.s. betogen dat de voorzieningenrechter op de primaire grond van artikel 8 lid 1 Brussel I-bis niet bevoegd is kennis te nemen van de (pan-Europese) vorderingen van Stokke c.s. jegens Cybex c.s. Volgens Cybex c.s. hebben Stokke c.s. de onderhavige kort gedingprocedure ingesteld bij de Nederlandse rechter met het enkele doel Cybex c.s. te onttrekken aan de bevoegdheid van de Duitse rechter. Zij voeren aan dat de vorderingen jegens Cybex c.s. verder ook geen nauwe band hebben met de vorderingen jegens Babypark en Baby-Dump en de oproeping van Cybex c.s. voor de Nederlandse rechter voor hen niet voorzienbaar was, hetgeen op grond van artikel 8 lid 1 Brussel I-bis wel is vereist.
Stokke c.s. betwisten dit en betogen dat zonder meer bevoegdheid op grond van artikel 8 lid 1 Brussel I-bis kan worden aangenomen, zodat de voorzieningenrechter bevoegd is tot het uitspreken van een pan-Europees inbreukverbod zoals jegens Cybex c.s. is gevorderd.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Artikel 8 Brussel I-bis bepaalt dat een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, indien er meer dan één verweerder is, ook kan worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een hunner. Hiertoe geldt wel als voorwaarde dat tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Het is vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (HvJ EU) dat deze bijzondere bevoegdheidsregel, waarmee wordt afgeweken van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I-bis, eng moet worden uitgelegd. De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn. Op grond van artikel 8 lid 1 Brussel I-bis kan het niet zo zijn dat een verzoeker een vordering tegen meerdere verweerders kan instellen met het enkele doel om een van die verweerders te onttrekken aan de gerechten van de staat waar hij zijn woonplaats heeft en aldus de vastgelegde bevoegdheidsregel omzeilt door de voorwaarden voor toepassing daarvan op kunstmatige wijze te creëren of te handhaven. De nationale rechter dient dan ook op basis van alle elementen van het dossier te beoordelen of tussen de verschillende bij hem ingediende vorderingen een verband bestaat, waarbij moet worden gekeken of er gevaar bestaat voor onverenigbare beslissingen bij afzonderlijke berechting van de vorderingen. Wanneer tegen de diverse verweerders ingediende vorderingen verschillende rechtsgrondslagen hebben, staat dat op zichzelf dus niet in de weg aan toepassing van artikel 8 van de verordening, mits voor de verweerders voorzienbaar was dat zij konden worden opgeroepen in de lidstaat waar ten minste één van hen zijn woonplaats had. Het is aan de rechter om, rekening houdend met alle relevante gegevens van de bij hem aanhangige zaak, te beoordelen of sprake is van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens, met betrekking tot de tegen de verschillende verweerders ingestelde vorderingen. [2]
4.7.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat tussen de vorderingen die zijn ingesteld jegens Babypark en Baby-Dump enerzijds en Cybex c.s. anderzijds een nauwe band bestaat zoals hiervoor bedoeld. Vaststaat dat het onderwerp van alle vorderingen de vermeende auteursrechtinbreuk van de IRIS Chair op de Tripp Trapp-stoel is. Hoewel Cybex c.s. geen deel uitmaken van hetzelfde concern als Babypark en Baby-Dump en hen in het kader van de vermeende inbreuk ook enkele andere handelingen worden verweten, vloeien die handelingen en verwijten wel voort uit dezelfde omstandigheden; namelijk het vervaardigen, op de markt brengen en verhandelen van de IRIS Chair. Nu, voordat aan de beoordeling van de toewijsbaarheid van de verschillende vorderingen kan worden toegekomen, voor alle vorderingen dezelfde auteursrechtelijke toets moet worden doorlopen, bestaat tussen de vorderingen een zo nauwe band dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting om te voorkomen dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Dat partijen inzake de gestelde inbreuk ieder een eigen rol vervullen en hen daarin eigen verwijten worden gemaakt, doet daar niets aan af.
4.8.
In de tweede plaats was het voor Cybex c.s. voorzienbaar dat zij voor de Nederlandse rechter zouden kunnen worden gedaagd. Cybex c.s. voeren weliswaar aan dat zij de IRIS Chair niet in Nederland leveren, maar geconstateerd moet worden dat namens Cybex c.s. de lancering van de IRIS Chair bij e-mailbericht van 11 maart 2025 aan in ieder geval FTH Groep groots is aangekondigd. In dat e-mailbericht is met zoveel woorden vermeld dat de IRIS Chair verkrijgbaar was vanaf woensdag 12 maart 2025 in drie verschillende kleuren voor een vanafprijs van € 189,95. Feit is dat de IRIS Chair vervolgens vanaf 15 maart 2025 in de vestiging van Baby-Dump in Hoogeveen tentoongesteld stond en ter verkoop werd aangeboden. Dat het exemplaar in de winkel slechts een prototype was en op zichzelf niet mocht worden verkocht, maakt dat niet anders. Op basis van die winkelopstelling en de omstandigheid dat de IRIS Chair naar aanleiding van het hiervoor bedoelde e-mailbericht van 11 maart 2025 - dat onderdeel vormt van de marketingcampagne van Cybex c.s. rondom de IRIS Chair - in het assortiment van zowel Babypark als Baby-Dump was opgenomen, is aannemelijk dat de verkoop van de IRIS Chair uitdrukkelijk ook op Nederland was gericht. Dat Cybex c.s. na sommatie door Stokke c.s. ervoor hebben gekozen om de verkoop in Nederland (ten minste voorlopig) te staken, maakt dat niet ineens anders. Op basis van de (voorgenomen) verkoop in Nederland hadden Cybex c.s. erop bedacht moeten zijn dat hen (ook) in Nederland een inbreuk op auteursrechten kon worden tegengeworpen.
4.9.
Van een situatie waarin Stokke c.s. vorderingen jegens Babypark en Baby-Dump hebben ingesteld met het enkele doel Cybex c.s. te onttrekken van de Duitse rechter, is voorts onvoldoende gebleken. Vaststaat dat de IRIS Chair zowel in het assortiment van Babypark als Baby-Dump is opgenomen, dat in de vestiging van Baby-Dump in Hoogeveen een exemplaar van de IRIS Chair aanwezig was voor klanten om te kunnen testen voor aankoop en dat in de vestiging van Babypark in Gouda ook daadwerkelijk een IRIS Chair is verkocht aan winkelend publiek. De enkele omstandigheid dat deze klant een medewerker is van Stokke die wilde achterhalen of de IRIS Chair daadwerkelijk te koop was bij Babypark, kan niet tot de conclusie leiden dat sprake is van bewuste onttrekking van Cybex c.s. aan het gerecht in hun woonplaats. Het zijn Cybex c.s. die ervoor hebben gekozen om de IRIS Chair, onder meer via de FTH Groep, te gaan verkopen, zodat daaruit ook een daadwerkelijke koop heeft kunnen voortvloeien. Daarmee is geen sprake van een enkel kunstmatig gecreëerde situatie die het voor Stokke c.s. in dit geval mogelijk maakt om van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I-bis af te wijken.
4.10.
Cybex c.s. betogen ten slotte dat in dat geval altijd nog de twee eerder door hen aangespannen bodemprocedures in Duitsland en Italië in de weg staan aan het aannemen van bevoegdheid op grond van artikel 8 lid 1 Brussel I-bis. Cybex c.s. leggen daaraan ten grondslag dat zij op 25 maart 2025 en 22 april 2025 bodemprocedures aanhangig hebben gemaakt in respectievelijk Duitsland en Italië, waarin zij een verklaring voor recht vorderen dat de IRIS Chair geen auteursrechtinbreuk maakt op de Tripp Trapp-stoel. Op de voet van artikel 29 lid 1 Brussel I-bis houdt, in geval voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan, totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht vaststaat. Op zichzelf is juist dat de bodemprocedures in Duitsland en Italië waaraan Cybex c.s. refereren van eerdere datum zijn dan het onderhavige kort geding. Geconstateerd moet echter worden dat Stokke c.s. reeds op 24 maart 2025, dus één dag voordat de bodemprocedure in Duitsland aanhangig is gemaakt en circa één maand voor die in Italië, een bodemprocedure in Nederland zijn gestart bij de rechtbank Den Haag waarin (onder andere) Cybex en Cybex Retail gedaagde partij zijn. Niet in geschil is dat alle drie de bodemzaken alsook de onderhavige kort gedingprocedure hetzelfde onderwerp betreffen en berusten op dezelfde oorzaak. Dit betekent dat nu eerst de rechtbank in Nederland aan zet is om vast te stellen of hij bevoegd is. Daarvoor hoeft een oordeel in de bodemzaken in Duitsland en Italië, zoals bedoeld in artikel 29 Brussel I-bis, niet te worden afgewacht en de alternatieve bevoegdheidsgrond van artikel 35 Brussel I-bis is daarmee niet aan de orde. Vooruitlopend op de uitkomst van de bodemprocedure bij de rechtbank in Den Haag, is de voorzieningenrechter op dit moment bevoegd een ordemaatregel in de vorm van een voorlopige voorziening te treffen.
4.11.
Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter bevoegd om op grond van artikel 8 lid 1 Brussel I-bis de tegen Cybex c.s. ingestelde inbreukvorderingen te behandelen en te beoordelen.
Ontvankelijkheid van Stokke c.s.
4.12.
Cybex c.s. voeren als meest verstrekkend verweer aan dat Stokke c.s. niet ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen. Volgens Cybex c.s. maken Stokke c.s. misbruik van procesrecht en misbruik van (intrekkings)bevoegdheid, door tot drie keer toe een inhoudelijk identiek kort geding in te stellen waarvan er twee weer zijn ingetrokken met het oogmerk haar rechtspositie te verbeteren. Cybex c.s. menen dat dit enkel een intimidatietactiek is waarmee Stokke c.s. pogen concurrenten op hoge juridische kosten te jagen en ze zo uit de markt te drukken. Aldus hebben Stokke c.s. het recht op het verkrijgen van een voorlopige voorziening verspeeld. Stokke c.s. betwisten dat sprake is van het hen verweten misbruik.
4.13.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat Stokke c.s. op
24 maart 2025 een kort gedingdagvaarding hebben uitgebracht aan Babyjungle, Cybex en Cybex Retail om te verschijnen voor de voorzieningenrechter in Den Haag. Dat kort geding is kort daarna ingetrokken. Vervolgens hebben Stokke c.s. enkele dagen later een nieuw kort geding in Den haag geëntameerd met als gedaagde partijen Babypark, Baby-Dump, Cybex en Cybex Retail. Ook dat kort geding hebben Stokke c.s. vóór de op 29 april 2025 geplande zitting ingetrokken. De intrekking vond plaats nadat namens Cybex en Cybex Retail een inhoudelijke conclusie van antwoord in die zaak was ingediend. Geconstateerd moet worden dat die conclusie onder meer een bevoegdheidsverweer bevatte die zag op de (ontbrekende) pan-Europese bevoegdheid van de voorzieningenrechter in Den Haag. Stokke c.s. hebben vervolgens ook die kort gedingprocedure ingetrokken en zijn tegen dezelfde vier gedaagden, alsook tegen Columbus Trading, het onderhavige kort geding gestart, waarin de zitting circa één maand na intrekking van het tweede kort geding (inmiddels) heeft plaatsgevonden.
4.14.
Vooropgesteld wordt dat van misbruik van procesrecht slechts sprake kan zijn in buitengewone omstandigheden. Bij de beoordeling of sprake is van misbruik van procesrecht dient de rechter zich terughoudend op te stellen, gelet op het recht op toegang tot de rechter, dat mede gewaarborgd wordt door het bepaalde in artikel 6 EVRM. [3] De hiervoor onder 4.13 weergegeven omstandigheden zijn, zowel op zichzelf als in samenhang bezien, onvoldoende om enige vorm van misbruik te kunnen aannemen. Voorshands geoordeeld is geen sprake van een situatie waarin de eerder in Den Haag ingestelde vorderingen van Stokke c.s. evident ongegrond waren [4] of waarin Stokke c.s. het procesrechtelijk systeem op andere wijze hebben misbruikt. Stokke c.s. hebben de twee kort gedingprocedures in Den Haag weliswaar ingetrokken zonder dat op dat moment aan de daarin ingestelde vorderingen was voldaan, maar Cybex c.s. hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Stokke c.s. op voorhand al behoorden te begrijpen dat hun vorderingen in die procedure kansloos waren. Stokke c.s. konden, afgewogen tegen de belangen van Cybex c.s., in redelijkheid hun bevoegdheid uitoefenen om op het door Cybex c.s. in de procedure in Den Haag opgeworpen bevoegdheidsverweer te reageren door dat kort geding in te trekken en de onderhavige kort gedingprocedure in Gelderland aan te spannen, waarin dat verweer geen rol meer zou spelen. De voorzieningenrechter heeft oog voor de door Cybex c.s. gestelde omstandigheid dat Stokke c.s. de beschikking hebben gekregen over de schriftelijke conclusie van antwoord die Cybex c.s. in de procedure bij de rechtbank Den Haag hadden ingediend. Vaststaat dat zij daarmee eerder op de hoogte waren van de inhoudelijke verweren van Cybex c.s. In zoverre hebben Stokke c.s. enig processueel voordeel verkregen. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat enig processueel voordeel van een partij in zijn algemeenheid niet de gevolgtrekking kan dragen dat daarmee direct ook sprake is van misbruik van procesrecht. Dat dat hier anders is, hebben Cybex c.s. onvoldoende onderbouwd.
4.15.
Bij die stand van zaken moet worden geconcludeerd dat de beslissing van Stokke c.s. om de eerdere kort gedingen in Den Haag in te trekken geen misbruik van procesrecht en/of (intrekkings)bevoegdheid oplevert. Stokke c.s. zijn in dit kort geding dan ook ontvankelijk in hun vorderingen.
Spoedeisend belang
4.16.
Cybex c.s. voeren aan dat Stokke c.s. onvoldoende spoedeisend belang hebben om deze zaak aan de Nederlandse rechter voor te leggen. De IRIS Chair wordt niet in Nederland aangeboden en is niet leverbaar in Nederland en ook de vervaardigings-, aanbiedings-, verkoop- en distributiehandelingen die Stokke c.s. Cybex c.s. toeschrijven vinden niet in Nederland plaats, aldus Cybex c.s. Volgens hen moet dat, in samenhang met de omstandigheid dat Stokke c.s. twee eerdere kort gedingprocedures bij de voorzieningenrechter in Den Haag hebben ingetrokken, tot het oordeel leiden dat enig spoedeisend belang bij de ingestelde vorderingen ontbreekt.
4.17.
Hiervoor heeft de voorzieningenrechter reeds overwogen dat de IRIS Chair in Nederlandse verkooppunten te koop was. Niet valt uit te sluiten dat Cybex c.s. de Nederlandse markt opnieuw met deze stoel wil betreden. Stokke c.s. hebben in dat verband onweersproken gesteld dat Cybex c.s. tot op heden in ieder geval weigeren een onthoudingsverklaring die daarop ziet te ondertekenen. Dit leidt ertoe dat op dit moment nog altijd een concrete en reële dreiging door Cybex c.s. van inbreuk op de vermeende auteursrechten op de Tripp Trapp-stoel in Nederland bestaat. Die dreiging geldt ook voor het handelen van Babypark en Baby-Dump, nu zij slechts op sommatie van Stokke c.s. de verkoop van de IRIS Chair hebben gestaakt en vooralsnog in afwachting van de uitkomst van deze kort gedingprocedure. Dit leidt ertoe dat Stokke c.s. een voldoende spoedeisend belang hebben bij de door hen ingestelde vorderingen.
Zaak leent zich (niet) voor kort geding
4.18.
Volgens Cybex c.s. leent deze zaak zich niet voor kort geding. Cybex c.s. wijzen ter onderbouwing van hun standpunt op tegenstrijdige Europese jurisprudentie en de onduidelijkheid die heerst als het gaat om de auteursrechtelijke bescherming van gebruiksvoorwerpen, waaronder ook de Tripp Trapp-stoel moet worden geschaard. Cybex c.s. verbinden hieraan de conclusie dat het op dit moment onmogelijk is voor Stokke c.s. om aannemelijk te maken dat de uitkomst van een bodemprocedure zal zijn dat sprake is van auteursrechtinbreuk in Nederland, laat staan in alle lidstaten van de Europese Unie. Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 256 Rv menen Cybex c.s. dat de tegen hen ingestelde vorderingen moeten worden afgewezen omdat de zaak daarmee ongeschikt is om in kort geding te worden beslist.
4.19.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat iedere zaak geschikt is om in kort geding te behandelen. De omstandigheid dat een geschil feitelijk of juridische complex is, maakt dit niet anders. Een in artikel 256 Rv bedoelde situatie zal zich dus niet snel aandienen. Slechts indien bij de behandeling van het kort geding onvoldoende duidelijkheid over het geschil kan worden verkregen om een verantwoorde voorziening te kunnen geven, zou een situatie aan de orde kunnen zijn waarvoor de regeling van artikel 256 Rv is bedoeld. Daarvan is in de onderhavige zaak echter geen sprake. Zoals volgt uit hetgeen de voorzieningenrechter hierna oordeelt, kan in dit geval een verantwoorde voorziening worden gegeven. Voor zover sprake is van gebleken en concrete onduidelijkheid over (specifieke onderdelen van) het geschil, zal de voorzieningenrechter daarmee rekening houden bij de inhoudelijke beoordeling van de verschillende vorderingen.
4.20.
Het beroep van Cybex c.s. op het bepaalde in artikel 256 Rv wordt daarom gepasseerd.
Materiële beoordeling vorderingen
Inleiding
4.21.
De Tripp Trapp-stoel is in de loop der jaren veelvuldig onderwerp geweest van verschillende juridische procedures, zowel in Nederland als in andere lidstaten van de Europese Unie. Ook spelen of hebben gespeeld allerhande juridische procedures in landen buiten de Europese Unie. Verschillende van die procedures hebben betrekking op de vraag of de Tripp Trapp-stoel auteursrechtelijke bescherming geniet. Partijen hebben in het kader van dit kort geding verwezen naar een groot aantal uitspraken, waaronder de arresten van het gerechtshof Den Haag van 30 juni 2009 en 31 mei 2011. [5]
4.22.
Verder merkt de voorzieningenrechter inleidend op dat verschillende juridische vraagstukken die spelen bij de auteursrechtelijke bescherming van - kort gezegd - gebruiksvoorwerpen onderwerp zijn van actueel juridisch debat. Specifiek wordt gewezen op de gevoegde zaken
Mioand
Konektradie thans aanhangig zijn bij het HvJ EU. [6] Advocaat-generaal Szpunar bij het HvJ EU heeft op 8 mei 2025 zijn conclusie genomen. [7] Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling veelvuldig naar die conclusie verwezen. Wanneer het HvJ EU arrest wijst is, ten tijde van het wijzen van dit vonnis, niet bekend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter aan de orde gesteld dat in dit kort geding moet worden beoordeeld of de door Stokke c.s. ingestelde vorderingen - als die in een bodemprocedure zouden worden ingesteld - een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de thans gevorderde voorlopige voorzieningen is gerechtvaardigd. Bij die beoordeling heeft de voorzieningenrechter zich te voegen naar de stand van het recht zoals die thans geldt. De voorzieningenrechter zal aldus, vanwege de geharmoniseerde aspecten van het auteursrecht, als beoordelingskader hanteren de uitleg van het geldende recht zoals die volgt uit de bestaande jurisprudentie van het HvJ EU en de Hoge Raad. Dat sprake is van harmonisatie vindt uitdrukkelijk bevestiging in het arrest
Kwantum/Vitravan het HvJ EU. [8]
4.23.
Gezien het partijdebat zal de voorzieningenrechter hierna achtereenvolgend beoordelen (i) in hoeverre de Tripp Trapp-stoel auteursrechtelijke bescherming geniet, (ii) of Stokke c.s. een beroep op dat auteursrecht toekomt en (iii) of sprake is van daadwerkelijke inbreuk op dat auteursrecht.
Is de Tripp Trapp-stoel auteursrechtelijk beschermd?
4.24.
Volgens bestendige rechtspraak van het HvJ EU is voor het bestaan van het auteursrechtelijke begrip ‘werk’ nodig dat sprake is van een oorspronkelijk voorwerp dat een eigen intellectuele schepping van de maker ervan is. Verder geldt dat alleen de bestanddelen die de uitdrukking van een dergelijke intellectuele schepping zijn, als een ‘werk’ worden aangemerkt. Het criterium van de ‘eigen intellectuele schepping’ vindt zijn oorsprong in het Infopaq-arrest van het HvJ EU uit 2009. [9] Nadien heeft het HvJ EU in zijn jurisprudentie dit criterium verder verfijnd. Het criterium heeft uitdrukkelijk ook te gelden voor gebruiksvoorwerpen. [10]
4.25.
De schepping dient de persoonlijkheid van de maker te weerspiegelen en tot uiting te zijn gekomen door de vrije creatieve keuzen van de auteur bij de totstandkoming ervan. Wanneer voor de vervaardiging van een voorwerp technische overwegingen, regels of andere beperkingen gelden die geen ruimte laten voor creatieve vrijheid, kan dat voorwerp niet worden geacht de oorspronkelijkheid te hebben die is vereist om een werk te kunnen vormen en bijgevolg auteursrechtelijke bescherming te genieten. [11] De rechter moet nagaan of de auteur van het product door de keuze van de verschijningsvorm ervan zijn creatieve vermogen op originele wijze tot uitdrukking heeft gebracht door vrije en creatieve keuzen te maken en het product zodanig heeft vormgegeven dat het zijn persoonlijkheid weerspiegelt. De rechter moet rekening houden met alle relevante elementen van de zaak, zoals deze bestonden op het tijdstip waarop het voorwerp werd ontworpen, ongeacht de factoren die na de creatie van het product en los ervan zijn ontstaan. Het bestaan van andere mogelijke verschijningsvormen waarmee hetzelfde technisch resultaat kan worden bereikt wijst weliswaar erop dat er keuzemogelijkheden zijn, maar dit is niet doorslaggevend voor de beoordeling van de factoren die de keuze van de maker hebben beïnvloed. [12] Ook een verzameling of bepaalde selectie van op zichzelf niet beschermde elementen kan een (oorspronkelijk) werk zijn in de zin van de Auteurswet (hierna: Aw) mits de verzameling/selectie het persoonlijk stempel van de maker draagt. [13] Daarbuiten valt in elk geval al hetgeen een vorm heeft die zo banaal of triviaal is, dat daarin geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen. [14]
4.26.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat uit het reeds aangehaalde Brompton-arrest van het HvJ EU volgt dat het bestaan van een (al dan niet verlopen) octrooi, auteursrechtelijke bescherming niet uitsluit. Wel geldt dat het bestaan van een vroeger octrooi en de doeltreffendheid van de verschijningsvorm om hetzelfde technische resultaat te bereiken, alleen in aanmerking moeten worden genomen voor zover deze elementen het mogelijk maken te achterhalen met welke overwegingen bij de keuze van de verschijningsvorm van het betrokken product rekening is gehouden. [15]
4.27.
Uit het toepasselijke beoordelingscriterium volgt dat het begrip ‘oorspronkelijkheid’ een kernelement betreft bij de vraag of sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk. Dit begrip is, zo concludeert ook advocaat-generaal Szpunar, een algemeen begrip dat een zekere vaagheid omvat. De voorzieningenrechter onderschrijft het standpunt van de advocaat-generaal dat oorspronkelijkheid een feitelijke beoordeling vergt. De rechter die over de oorspronkelijkheid van een gebruiksvoorwerp moet oordelen, zal de door de maker gemaakte en in de procedure aangevoerde creatieve keuzen in de vorm van het voorwerp moeten beoordelen. De toets is of het gaat ‘om vrije en creatieve keuzen die de persoonlijkheid van de auteur weerspiegelen’.
4.28.
Stokke c.s. stellen dat de Tripp Trapp-stoel een auteursrechtelijk beschermd werk is. De voorzieningenrechter begrijpt de stelling van Stokke c.s., zoals geformuleerd in de dagvaarding, aldus dat de volgende vrije en creatieve keuzes die Peter Opsvik tijdens het ontwerpen van de Tripp Trapp-stoel heeft gemaakt, maken dat sprake is van een eigen intellectuele schepping:
het combineren van contrasterende materialen: natuurlijk hout, dat warmte en duurzaamheid uitstraalt, tegenover de twee metalen stangen tussen de staanders;
door de combinatie van schuine oplopende balken op een hoek van 66 graden ten opzichte van de horizontale balken ontstaat een unieke, "zwevende" L-vorm;
in de schuine balken zitten 14 ronde groeven waarin het zitvlak en het voetenplateau kunnen worden geplaatst. Deze elementen vallen in zijaanzicht weg in de schuine oplopende balken, waardoor het idee van een oplopende trap en een "zwevend" effect wordt gecreëerd;
het zitvlak en het voetenplateau hebben een ronde afwerking aan de achterzijde en zijn opvallend dun ten opzichte van de overige balken in het ontwerp;
ook de rugsteun, die tussen de schuine oplopende balken zit geklemd, is gevormd door geronde planken;
alle onderdelen van de stoel waarmee het kind in aanraking komt hebben daarmee een organische vorm, wat een bewust contrast vormt met de niet-organische en strakke vormgeving van de overige onderdelen (de schuine oplopende balken, de balken op grondniveau, de centrale stabilisatiebalk en de metalen staven);
het ontwerp neemt bewust geen onnodige decoratie of ornamenten op, zodat het 'strak' is;
bijna alle zichtbare elementen (de schuine oplopende balken, de horizontale balken op grondniveau, het zitvlak en voetenplateau, de rugleuningelementen en de metalen stangen) komen in tweetallen, waardoor het ontwerp een duidelijk ritme krijgt.
4.29.
Gedaagden betwisten dat de Tripp Trapp-stoel voldoet aan de auteursrechtelijke werktoets. Zij hebben daartoe een verscheidenheid aan argumenten aangevoerd. Samengevat komen die argumenten erop neer dat de hierover onder 4.28 opgesomde elementen:
 a, b, c, d, e, g, en h geen creatieve keuzes bevatten;
 a, b, d, d, e, f en h technisch zijn bepaald;
 a, c, en g een stijl beogen te beschermen;
 a, d, e, f, g en h banaal en triviaal zijn.
4.30.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Niet is in geschil dat het voorwerp waarvoor auteursrechtelijke bescherming wordt ingeroepen voldoende nauwkeurig en objectief kan worden geïdentificeerd, zodat marktdeelnemers duidelijk en nauwkeurig kunnen vaststellen waarvoor auteursrechtelijke bescherming wordt ingeroepen. Verder is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de Tripp Trapp-stoel in het licht van het geldende beoordelingscriterium, de eerdere rechterlijke oordelen en het tussen partijen gevoerde debat voldoet aan de werktoets. [16] Het gaat daarbij in ieder geval om de volgende elementen: (i) de L-vorm van de staanders en de liggers en (ii) de schuine staanders waarin alle elementen van de stoel zijn verwerkt. Het betreft de elementen b en c genoemd in de opsomming van Stokke c.s. (rov. 4.28).
4.31.
Gedaagden worden niet in hun argumentatie gevolgd dat deze elementen geen creatieve keuzes bevatten. Gedaagden hebben erop gewezen dat zich in het vormgevingserfgoed diverse stoelen bevinden die dezelfde elementen bevatten als de Tripp Trapp-stoel. Het gaat hierbij om zogenaamde ‘sledestoelen’, die als gemene deler hebben dat het zitvlak niet steunt op vier poten. Bij een sledestoel ontstaat het effect dat het zitvlak lijkt te zweven. De L-vorm, die kenmerkend is voor de Tripp Trapp-stoel, komt reeds voor in stoelontwerpen uit 1939 en 1969, zo betogen gedaagden. Stokke c.s. hebben onweersproken verklaard dat de door gedaagden genoemde voorbeelden uit het vormgevingserfgoed ook zijn aangedragen in de eerdere juridische procedures. Evenals geoordeeld in die eerdere procedures, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de elementen b en c oorspronkelijkheid ontberen. Voor zover gedaagden hebben willen betogen dat de Tripp Trapp-stoel niet nieuw is, heeft te gelden dat nieuwheid geen relevant criterium is. Het dragende criterium is immers oorspronkelijkheid. Dat Peter Opsvik zich bij het ontwerpen van de Tripp Trapp-stoel heeft laten inspireren door het aangedragen vormgevingserfgoed is gesteld noch gebleken. Dit overigens nog daargelaten dat in het geval een maker zich gedurende het ontwerpproces heeft laten inspireren door bestaande voorwerpen, dat niet per definitie betekent dat een voorwerp niet oorspronkelijk kan zijn. Tot slot is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door gedaagden aangedragen voorbeelden zodanig ver van de Tripp Trapp-stoel afstaan, dat deze geen afbreuk doen aan het oorspronkelijke karakter van de Tripp Trapp-stoel.
4.32.
Bevestiging voor het oordeel dat bij de elementen b en c sprake is van oorspronkelijkheid is te vinden in de door Stokke c.s. in het geding gebrachte opinie van de heer [naam 1] (emeritus hoogleraar Industrieel Ontwerpen aan de Technische Universiteit te Delft). Deze opinie uit 2008 heeft ook onderdeel uitgemaakt van het procesdossier in de eerdere procedures. De opinie kent de volgende conclusie: “
De keuze die Opsvik heeft gemaakt voor de vormgeving van de Tripp Trapp stoel is ook een van die vele vormgevingsmogelijkheden en niet een voor de hand liggende keuze wanneer wordt uitgegaan van de octrooiaanvrage. Ik concludeer dat de vormgeving van de Tripp Trapp stoel niet dwingend volgt uit de technische kenmerken van het octrooi dat voor de Tripp Trapp stoel werd aangevraagd, dan wel verleend en dat Opsvik bij toepassen van de meegroeitechniek diverse originele vormgevingskeuzen gemaakt heeft.”Gedaagden hebben deze conclusie onvoldoende weersproken. Daarmee faalt, voorshands oordelend, ook het betoog van gedaagden dat de keuzes die Peter Opsvik bij het ontwerpen van de Tripp Trapp-stoel heeft gemaakt louter technisch zijn ingegeven, waardoor de stoel iedere vorm van oorspronkelijkheid mist. Ook uitgaande van de beschrijving in het octrooischrift bestaat een grote variëteit aan keuzes om de beschreven kinderstoel met meegroeifunctionaliteit vorm te geven. Dit hebben Stokke c.s. nog nader onderbouwd met de stelling dat op de markt ook daadwerkelijk een groot aantal high chairs voor kinderen bestaan die beschikken over een meegroeifunctionaliteit, maar een grote diversiteit in verschijningsvorm kennen. Stokke c.s. hebben ter verdere inkleuring daarvan voorafgaand aan de zitting twee voorbeelden van dergelijke high chairs uit de collectie van zowel Stokke zelf als die van Cybex in depot gegeven, waaruit dat ook blijkt. Dit alles leidt ertoe dat op dit moment geen aanleiding bestaat om anders te oordelen dan de Hoge Raad in zijn arrest van 12 april 2013 op dit onderdeel. [17] Ook nadien verschenen jurisprudentie van het HvJ EU, zoals door gedaagden aangehaald, maakt dit niet anders. In het licht van hetgeen het HvJ EU daarover heeft geoordeeld, geldt dezelfde voor het bestaan van het reeds vervallen octrooi.
4.33.
Ten aanzien van de overige door Stokke c.s. aangedragen elementen van de Tripp Trapp-stoel is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat niet is voldaan aan de werktoets. Daartoe hebben Stokke c.s. ook geen afdoende motivering gegeven. Zonder nadere motivering is in de eerste plaats onvoldoende aannemelijk dat de keuze voor het gebruik van contrasterende materialen (hout en metaal) een creatieve keuze betreft. Ditzelfde geldt ten aanzien van de door Stokke c.s aangevoerde elementen d, g en h. De ronde afwerking aan de achterzijde van het zitvlak en het voetenplateau wordt niet door enige technische of natuurkundige regel ingegeven en is aldus, anders dan gedaagden betogen, niet louter technisch bepaald. Echter, niet aannemelijk is geworden dat dit in plaats daarvan een creatieve keuze betreft. Niet iedere vrije keuze is, zo herhaalt de voorzieningenrechter, ook een creatieve. Het gebruik van geronde planken als rugsteun is voorts een keuze die primair is ingegeven vanuit ergonomische principes. De keuze om het zitvlak en het voetenplateau dun uit te voeren heeft te gelden als een banale keuze en dat geldt evenzeer voor de ontwerpkeuze om geen onnodige decoratie of ornamenten op te nemen. Het daarmee beoogde ‘strakke’ ontwerp was reeds gemeengoed bij vergelijkbare gebruiksvoorwerpen. Een strak ontwerp zonder verdere decoratieve elementen is op praktisch iedere stoel, waarvan partijen in deze kort gedingprocedure een foto hebben overgelegd, waarneembaar. Dit geldt temeer nu de Tripp Trapp-stoel valt binnen de Scandinavische ontwerpstijl. Deze ontwerpstijl wordt gekenmerkt door een zekere soberheid, waar weinig tot geen plaats is voor (decoratieve) toevoegingen aan de basisvorm. Ook het gebruik van organische vormen tezamen met een strakke vormgeving is veelvoorkomend binnen de Scandinavische ontwerpstijl. Het is in dat licht bezien aan Stokke c.s. om in het kader van dit kort geding voldoende te stellen en te onderbouwen dat Peter Opsvik desondanks op dit onderdeel een creatieve keuze heeft gemaakt. Dit hebben Stokke c.s., voorshands oordelend, onvoldoende gedaan. Daarom zal ook element f niet worden aangemerkt als een oorspronkelijk element dat aldus aan de werktoets voldoet. Tot slot heeft te gelden dat ook bij element h geen sprake is van een vrije ontwerpkeuze. De omstandigheid dat bijna alle zichtbare elementen van de Tripp Trapp-stoel in tweetallen komen, waardoor het ontwerp een duidelijk ritme krijgt, wordt in zoverre gedicteerd door de meegroeifunctionaliteit en is ook noodzakelijk voor het realiseren van afdoende stabiliteit en stevigheid van de stoel. Stokke c.s. hebben die stelling van gedaagden niet weersproken.
4.34.
Kort en goed luidt het voorshandse oordeel dat de Tripp Trapp-stoel op basis van de elementen b en c auteursrechtelijke bescherming geniet. Gedaagden hebben betoogd dat Stokke c.s. bij die stand van zaken een monopolie op de markt van meegroeistoelen zouden genieten van in totaal 122 jaar. Nu hiervoor reeds is opgemerkt dat die markt een grote diversiteit in verschijningsvorm kent, is van een zodanig monopolie voor Stokke c.s. geen sprake. Daarbij komt dat de voorzieningenrechter enkel dient te beoordelen of aan de auteursrechtelijke werktoets is voldaan. Als die drempel is behaald, dan geldt de wettelijke beschermingsduur van het auteursrecht. Dat die vanwege het overlijden van Peter Opsvik in 2024 vervalt in 2094, is een rechtstreeks gevolg daarvan en noopt niet tot een ander inhoudelijk oordeel.
Maker en auteursrechthebbende
4.35.
Cybex c.s. hebben ter zitting erop gewezen dat Stokke c.s. slechts stellen dat (i) de Tripp Trapp-stoel is ontworpen door Peter Opsvik, (ii) dat Peter Opsvik zijn auteursrechten heeft overgedragen aan Opsvik AS en (iii) dat Opsvik AS een exclusieve licentie aan Stokke AS zou hebben verschaft om de Tripp Trapp-stoel te produceren en te verkopen, maar daarvan geen bewijs heeft overgelegd. Volgens Cybex c.s. kan bij gebreke daarvan in deze kort gedingprocedure niet worden vastgesteld dat Stokke c.s. een rechtsgeldig beroep op het auteursrecht op de Tripp Trapp-stoel toekomt.
4.36.
Geconstateerd moet worden dat Cybex c.s. dit verweer eerst ter zitting hebben aangevoerd, terwijl zij voorafgaand daaraan een inhoudelijke conclusie van antwoord van 66 pagina’s hebben ingediend. Gelet op de omvang van dat stuk, mag ervan worden uitgegaan dat Cybex c.s. daarin tenminste hun verweren tegen de ingestelde vorderingen volledig hebben weergegeven. Afgezien van de omstandigheid dat dit een nieuw verweer is wat laat in de procedure naar voren is gebracht, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat geen aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan het makerschap van Peter Opsvik. Ditzelfde geldt ook voor de overdracht van de auteursrechten die in Noorwegen heeft plaatsgevonden aan Opsvik AS. Het is deze vennootschap die vervolgens op
13 november 1995 een ‘hernieuwde’ licentieovereenkomst met Stokke heeft gesloten, op grond waarvan aan Stokke het exclusieve recht is toegekend om de Tripp Trapp-stoel te produceren en verkopen in alle landen. De rechtsgeldigheid van deze overeenkomst op zichzelf staat niet ter discussie en Cybex c.s. hebben in deze kort gedingprocedure niet aannemelijk gemaakt dat partijen iets in de weg stond aan het maken van de afspraken zoals die in de licentieovereenkomst zijn vastgelegd. Dat de uiteindelijk op de markt gebrachte stoel op details afwijkt van de afbeeldingen van de stoel die zijn opgenomen in de octrooiaanvraag, is volgens Stokke c.s. ingegeven door laatste praktische en esthetische aanpassingen die Peter Opsvik als maker heeft verricht. Die omstandigheid rechtvaardigt dan ook geen andere uitkomst. Het verweer van Cybex c.s. op dit punt wordt daarom gepasseerd.
Maakt de IRIS Chair inbreuk op de auteursrechten van de Tripp Trapp-stoel?
4.37.
Ten aanzien van de beschermingsomvang van auteursrecht op gebruiksvoorwerpen, zoals hier aan de orde, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat dient te worden beoordeeld in welke mate de totaalindrukken van het beweerdelijk inbreukmakende werk en het beweerdelijk nagebootste werk overeenstemmen. De auteursrechtelijk beschermde trekken of elementen van laatstbedoeld werk zijn daarbij bepalend. Onbeschermde elementen kunnen (slechts) in aanmerking worden genomen voor zover de combinatie daarvan in het beweerdelijk nagebootste werk aan de werktoets beantwoordt. [18]
4.38.
In zijn conclusie geeft advocaat-generaal Szpunar het HvJ EU in overweging om, bij de beoordeling of sprake is van een inbreuk op het auteursrecht bij vormgeving, de volgende beoordelingsmaatstaf te hanteren.
‘De rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, om een inbreuk op het auteursrecht vast te stellen, moet bepalen of creatieve elementen van het beschermde werk op een herkenbare manier zijn overgenomen in het vermeend inbreukmakende voorwerp. Het louter ontbreken van een verschillende algemene indruk tussen de twee conflicterende voorwerpen kan niet als voldoende worden beschouwd om een dergelijke inbreuk vast te stellen. Het begrip „mate van oorspronkelijkheid” van het beschermde werk is voor deze beoordeling niet relevant. Hoewel een onafhankelijke gelijkaardige creatie geen inbreuk vormt op het auteursrecht, kan de enkele mogelijkheid van een dergelijke onafhankelijke creatie niet rechtvaardigen dat auteursrechtelijke bescherming wordt geweigerd indien is vastgesteld dat creatieve elementen van het beschermde werk zijn gereproduceerd. [19]
4.39.
Het door advocaat-generaal Szpunar uitgewerkte criterium is niet gebaseerd op een totaalindrukken toets. Zijn criterium beoogt dat een rechter tot het oordeel van auteursrechtinbreuk kan komen, indien de creatieve elementen van het beschermde werk, dat wil zeggen elementen die uitdrukking geven aan keuzen die de persoonlijkheid van de auteur weerspiegelen, op een herkenbare manier zijn overgenomen in het vermeend inbreukmakende voorwerp. De voorzieningenrechter zal ter beoordeling van dit geschil uitgaan van het totaalindrukken-criterium, omdat dat thans nu eenmaal het leidende criterium is dat is uitgewerkt in bestendige jurisprudentie. De onderbouwde en gedegen conclusie van advocaat-generaal Szpunar maakt dat niet anders. Overigens zou beoordeling aan de hand van het door Szpunar genoemde criterium niet tot een andere uitkomst van het geschil leiden. Dit alles zal hierna worden gemotiveerd.
4.40.
Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat de Tripp Trapp-stoel een ontwerp is dat is bekroond met verschillende prijzen en is opgenomen in de collectie van het Vitra Design Museum. In verschillende eerdere uitspraken van rechters over het ontwerp van de Tripp Trapp-stoel is geoordeeld dat sprake is ‘
van revolutionair ontwerp met een hoge mate van oorspronkelijkheid en een nieuwe visie op het tot dan toe bestaande concept van een kinderstoel’. [20] Daarbij past, ook ten aanzien van de twee elementen die aan de werktoets voldoen, een ruime beschermingsomvang. Deze twee beschermde elementen vormen, zo overweegt de voorzieningenrechter, het fundament van de Tripp Trapp-stoel. Hierdoor onderscheidt deze stoel zich van andere kinderstoelen.
4.41.
Door gedaagden is aangevoerd dat de IRIS Chair op ieder punt waar dat technisch mogelijk is, is afgeweken van de vormgeving van de Tripp Trapp-stoel. De voorzieningenrechter overweegt als volgt en verwijst daarbij naar de volgende foto’s die door de griffier zijn gemaakt van de in depot afgegeven stoelen (de Tripp Trapp-stoel staat links en de IRIS Chair staat rechts afgebeeld):
4.42.
Aan gedaagden kan worden toegegeven dat de IRIS Chair op punten afwijkt van de Tripp Trapp-stoel. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de IRIS Chair de twee voornaamste en bovendien auteursrechtelijk beschermde elementen van de Tripp Trapp-stoel bevat. Ook de IRIS Chair bevat namelijk staanders waarin alle elementen van de stoel zijn verwerkt en de staanders kennen een schuine L-vorm. Het standpunt dat geen sprake is van een L-vorm, maar van een omgekeerde T-vorm, zoals gedaagden aanvoeren, wordt niet gevolgd. De enkele omstandigheid dat de schuine staander niet aan het einde van de horizontale ligger is bevestigd, maar zo’n 10cm van de rand, is onvoldoende voor het oordeel dat bij de IRIS Chair geen sprake meer is van een L-vorm. Die L-vorm ligt immers uitdrukkelijk besloten in de gemankeerde omgekeerde T-vorm. Dat, zoals gedaagden betogen, de rugleuning van de IRIS Chair niet geheel in de staanders is verwerkt neemt voorts niet de overeenstemmende totaalindruk weg. Nu hiervoor reeds is overwogen dat die elementen het fundament vormen dat de Tripp Trapp-stoel van andere ‘high chairs’ onderscheidt, leidt dit alles ertoe dat sprake is van een zodanige overname van de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Tripp Trapp-stoel, dat sprake is van gelijkende totaalindrukken tussen de Tripp Trapp-stoel en de IRIS Chair. Het verschil tussen het, in de woorden van gedaagden, meer ‘strakke ontwerp’ van de Tripp Trapp-stoel, afgezet tegen het ‘zachte en organische ontwerp’ van de IRIS Chair leidt niet tot een ander oordeel.
4.43.
De door gedaagden aangewezen maatvoeringsverschillen zijn bij afzonderlijke waarneming van beide stoelen onvoldoende om tot een andere uitkomst te komen. Verder hebben gedaagden nog gewezen op het verschil in hoek van de L-vorm; de Tripp Trapp-stoel heeft een hoek van 66 graden en de IRIS Chair van 70,4 graden. Ook dit verschil betreft een ondergeschikt detail dat nauwelijks waarneembaar is en daardoor geen afbreuk doet aan de overeenstemmende totaalindruk van de stoelen. Het aantal zichtbare schroeven, die een andere kleurstelling hebben en waarvan de schroefkop bij de IRIS Chair niet in de staanders verzonken is, betreffen ondergeschikte details. Ook deze details doen, ondanks dat de verschillen visueel op zichzelf waarneembaar zijn, geen afbreuk aan de overeenstemmende totaalindruk. Gezien al het voorgaande is voorshands aannemelijk dat de IRIS Chair inbreuk maakt op het auteursrecht van Stokke c.s.
4.44.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat dit oordeel niet anders uitvalt als het criterium dat advocaat-generaal Szpunar hanteert zou worden toegepast. De creatieve elementen van de auteursrechtelijk beschermde Tripp Trapp-stoel zijn immers op herkenbare wijze overgenomen in de IRIS Chair. Advocaat-generaal Szpunar redeneert dat bij een dergelijke overname het feit dat wijzigingen zijn aangebracht aan elementen die niet creatief zijn, niet betekent dat men kan ontsnappen aan de vaststelling van de inbreuk. Die situatie doet zich hier voor. De afwijkingen die de IRIS Chair bevat ten opzichte van de Tripp Trapp-stoel zijn niet van dien aard dat de herkenbaarheid van de auteursrechtelijk beschermde elementen teniet is gegaan.
4.45.
Door Cybex c.s. is tot slot nog aangevoerd dat geen sprake is van een auteursrechtinbreuk, omdat van ontlening aan de Tripp Trapp-stoel geen sprake is. De IRIS Chair is namelijk het resultaat van een zelfstandig ontwerpproces. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op zichzelf is juist dat twee makers onafhankelijk van elkaar dezelfde creatieve keuzes kunnen maken bij het ontwerpen van een gebruiksvoorwerp. Die creatieve keuzes kunnen onafhankelijk van elkaar, indien is voldaan aan de werktoets, auteursrechtelijk beschermd zijn. Indien daarvan sprake is, kan dat leiden tot de conclusie dat geen sprake is van auteursrechtinbreuk. Geconstateerd moet worden dat de IRIS Chair in zeker zin voortborduurt op eerdere kinderstoelen die door Cybex c.s. op de markt zijn gebracht. Het betreft in het bijzonder de stoel met de naam Click & Fold. Echter, de gegeven onderbouwing door Cybex c.s. dat sprake is van een geheel eigen ontwerpproces ten aanzien van de twee auteursrechtelijk beschermde elementen van de Tripp Trapp-stoel overtuigt niet. Het ontwerp van de Tripp Trapp-stoel is meer dan vijftig jaar oud. De Tripp Trapp-stoel heeft verschillende ontwerpprijzen gewonnen en is opgenomen in verschillende museumcollecties. Verder geldt dat Cybex c.s. en Stokke op dezelfde markt actief zijn en beider producten worden verkocht in dezelfde winkels. Onder voorgaande omstandigheden en gezien de overeenstemming tussen de Tripp Trapp-stoel en de IRIS Chair, die dusdanig is dat redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is dat de IRIS Chair aan de Tripp Trapp-stoel is ontleend, is niet aannemelijk dat de IRIS Chair geheel onafhankelijk van de Tripp Trapp-stoel is ontworpen. Aan het beroep op het ontbreken van ontlening wordt daarom voorbij gegaan.
De ingestelde vorderingen
4.46.
Met inachtneming van al het voorgaande, komt de voorzieningenrechter toe aan de beoordeling van de verschillende door Stokke c.s. ingestelde vorderingen. De vorderingen die tegen Babypark en Baby-Dump zijn ingesteld zullen eerst worden besproken, waarna de tegen Cybex c.s. ingestelde vorderingen aan de orde zullen komen.
De vorderingen jegens Babypark en Baby-Dump
4.47.
Nu aannemelijk is dat de IRIS Chair in haar huidige vorm inbreuk maakt op de auteursrechten die rusten op de Tripp Trapp-stoel, is een verbod voor Babypark en Baby-Dump tot het ter verkoop of verhuur aanbieden, in de handel brengen, invoeren, uitvoeren en/of voor één of meerdere van deze doeleinden in voorraad hebben van de IRIS Chair op het grondgebied van Nederland gerechtvaardigd. Deze vordering strekkende tot feitelijk het staken van inbreukmakend handelen zal aldus worden toegewezen. Babypark en Baby-Dump hebben hun handelen naar aanleiding van de sommatie van Stokke c.s. dienaangaande weliswaar direct gestaakt, maar Stokke c.s. hebben nog altijd belang bij een veroordeling tot het gestaakt houden van dat handelen.
4.48.
Wel ziet de voorzieningenrechter in de concrete omstandigheden van deze zaak aanleiding om de door Stokke c.s. gevorderde dwangsom op dit verbod aanzienlijk te matigen. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen op de wijze zoals bepaald in de beslissing.
4.49.
Stokke c.s. hebben verder veroordeling van Babypark en Baby-Dump gevorderd om schriftelijk een volledige en door een registeraccountant geaccordeerde opgave te doen van het totale aantal door Babypark en Baby-Dump bij Cybex c.s. bestelde, ontvangen en/of in voorraad gehouden inbreukmakende IRIS Chairs en van de winst die Babypark en Baby-Dump hebben gemaakt met de verkoop van de IRIS Chair. Babypark en Baby-Dump hebben echter onweersproken aangevoerd dat zij de IRIS Chair enkel in de online administratie aan hun assortiment hebben toegevoegd, maar dat de IRIS Chair in maart 2025 nog niet leverbaar was en dus niet door hen is ontvangen en/of bij hen in voorraad is. Verder is niet in geschil dat Babypark en Baby-Dump na eerste sommatie door Stokke c.s. met de verkoop zijn gestopt en dat de IRIS Chair, op één teruggedraaide verkoop in de vestiging van Baby-Dump in Hoogeveen na, verder niet is besteld. Daarenboven geldt dat Babypark en Baby-Dump als productie 19 in het geding hebben gebracht een door haar eigen accountant opgesteld ‘adviesrapport inzake mogelijke inkopen en verkopen van IRIS Chairs’. Uit dit adviesrapport volgt, zo stellen Babypark en Baby-Dump onweersproken, dat geen IRIS Chairs zijn ingekocht, noch verkocht, noch geleverd. Alle artikelen die in de analyse van de accountant naar voren zijn gekomen met de zoekterm ‘IRIS’, betreffen niet de IRIS Chair of enig ander product voorzien van het Cybex-merk. Wel is onderkent dat een bestelling is geplaatst voor een IRIS Chair, maar die bestelling is geannuleerd. Gezien deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat een voldoende concreet (en spoedeisend) belang bij het verkrijgen van een volledige en door een registeraccountant geaccordeerde opgave aan de zijde van Stokke c.s. ontbreekt. Dit nog daargelaten dat toewijzing van deze vordering kan leiden tot een executieprobleem, aangezien Stokke c.s. niet hebben onderbouwd dat een registeraccountant een zodanige opgave kan verstrekken op grond van zijn gedagsregels. Aldus zal de gevorderde voorziening worden geweigerd.
4.50.
Nu Babypark en Baby-Dump na de eerste sommatie van Stokke c.s. in maart 2025 de verkoop van de IRIS Chair hebben gestaakt en de uitkomst van deze kort gedingprocedure afwachten alvorens zij tot (eventueel) ander handelen zullen overgaan, bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat Babypark en Baby-Dump tot nu toe andere activiteiten hebben ondernomen ter promotie van de IRIS Chair dan reeds bij Stokke c.s. bekend. Nu Stokke c.s. daarnaast desgevraagd ook geen concrete juridische grondslag voor het verschaffen van de gevraagde informatie over die activiteiten kon geven, zal ook deze vordering worden afgewezen.
4.51.
De hiervoor genoemde omstandigheden rechtvaardigen naar het voorshands oordeel van de voorzieningenrechter evenmin een veroordeling van Babypark en Baby-Dump tot het plaatsen van een rectificatie op hun websites, met een inhoud zoals door Stokke c.s. opgesteld. Babypark en Baby-Dump hebben voor een groot deel gevolg gegeven aan de sommatie van Stokke c.s. De IRIS Chair is daardoor maar enkele dagen aangeboden geweest in de (online) winkels van Babypark en Baby-Dump. Hierdoor hebben Babypark en Baby-Dump uiteindelijk geen enkele IRIS Chair geleverd aan een afnemer. De vordering strekkende tot het plaatsen van de rectificatie als invulling van het bepaalde in artikel 28 lid 10 Aw zal bij gebrek aan voldoende aanleiding en belang worden afgewezen.
4.52.
In de (beperkte) omvang van de inbreuk die tot op heden door Babypark en Baby-Dump heeft plaatsgevonden en de omstandigheid dat alle nevenvorderingen ten aanzien van deze partijen zullen worden afgewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten tussen deze partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.53.
Aangezien door Babypark en Baby-Dump geen verweer is gevoerd tegen de door Stokke c.s. gevorderde veroordeling uitvoer bij voorraad, zal de voorzieningenrechter aldus beslissen.
De vorderingen jegens Cybex c.s.
4.54.
Nu aannemelijk is dat de IRIS Chair in haar huidige vorm inbreuk maakt op de auteursrechten die rusten op de Tripp Trapp-stoel, is een inbreukverbod voor Cybex c.s. gerechtvaardigd. Stokke c.s. vorderen dit verbod voor de gehele Europese Unie.
4.55.
Cybex c.s. verweren zich met verschillende argumenten tegen een grensoverschrijdend verbod, die hierna worden besproken. Als uitgangspunt heeft te gelden dat in het algemeen geen reden bestaat om aan te nemen dat voor een veroordeling tot nakoming van een rechtsplicht (bijvoorbeeld tot een laten) geen plaats is wanneer het gaat om een verplichting die buiten Nederland moet worden nagekomen. [21] De Hoge Raad heeft bepaald dat dit ook geldt in kort geding en ongeacht waarop de Nederlandse rechter zijn internationale bevoegdheid heeft gebaseerd. [22] Aangezien de bevoegdheid van de voorzieningenrechter jegens Cybex c.s. is gestoeld op artikel 8 lid 1 Brussel I-bis, is de voorzieningenrechter in zoverre bevoegd een grensoverschrijdend verbod uit te spreken.
4.56.
Cybex c.s. betogen dat de aard van de gevorderde verplichting (verbod) onvoldoende raakvlak heeft met Nederland, zodat de aard van de vordering aan toewijzing van een pan-Europees verbod in de weg staat. Zij verwijzen daarbij naar een beslissing van het Gerechtshof Den Haag. [23] De voorzieningenrechter volgt Cybex c.s. daarin niet. Aangezien alle bij deze procedure betrokken partijen zijn gevestigd binnen de Europese Economische Ruimte en het toetsingscriterium niet anders is vanwege het geharmoniseerde auteursrecht, ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding om een grensoverschrijdend verbod achterwege te laten vanwege de aard van de (verbods)vordering.
4.57.
Met Cybex c.s is de voorzieningenrechter wel van oordeel dat een zekere mate van terughoudendheid is aangewezen. Een zodanige instructie volgt uit de aard van het kort geding en kan daarnaast worden afgeleid uit het arrest Denilauler/Couchet Freres van (thans) het HvJ EU. [24] Verder heeft te gelden dat bij een grensoverschrijdend verbod de Nederlandse rechter, alvorens hij een zodanig verbod kan uitspreken, moet vaststellen of in de landen waarvoor een verbod wordt gevraagd naar het recht van die landen ook sprake is van een inbreuk op het auteursrecht. In kort geding is de toets of dat aannemelijk is.
Stokke c.s. vorderen een grensoverschrijdend verbod voor de Europese Unie. Ten aanzien van de harmonisatie van het auteursrecht binnen de Europese Unie heeft te gelden dat het werkbegrip Europees is geharmoniseerd. Echter, zoals advocaat-generaal Szpunar terecht benoemd, geven verschillende rechtsstelsels verschillende antwoorden op de vraag of een voorwerp van toegepaste kunst auteursrechtelijke bescherming geniet. [25]
4.58.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De Europese Unie kent 27 lidstaten. Gezien het tussen partijen gevoerde debat, wordt door Cybex c.s. concreet verweer gevoerd tegen een inbreukvordering in negen lidstaten. Het gevoerde verweer met betrekking tot Duitsland is ingegeven op materiële gronden, die hierna zullen worden besproken. Het gevoerde verweer met betrekking tot Bulgarije, Cyprus, Estland, Kroatië, Letland, Litouwen, Malta en Slovenië is hoofdzakelijk ingeven op een formele grond. Aangezien Cybex c.s. in die acht landen niet actief is met als gevolg dat de IRIS Chair daar niet wordt verkocht, hebben Stokke c.s. geen (spoedeisend) belang bij een inbreukvordering. Deze stelling is door Stokke c.s. niet weersproken, zodat de voorzieningenrechter bij gebrek aan een concreet spoedeisend belang het gevorderde verbod voor die acht landen niet zal toewijzen.
4.59.
Cybex c.s. betogen voorts dat in ieder geval in Duitsland geen sprake kan zijn van auteursrechtinbreuk door Cybex c.s. Zij wijzen erop dat in Duitsland een hoge(re) drempel geldt voor het werkbegrip. Er kan, in de woorden van Cybex c.s., met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat de Tripp Trapp-stoel in Duitsland geen auteursrechtelijke bescherming toegekend zou krijgen. De voorzieningenrechter volgt Cybex c.s. daarin niet. Als onweersproken neemt de voorzieningenrechter tot uitgangspunt dat verschillende Duitse rechterlijke instanties in het verleden hebben geoordeeld dat de Tripp Trapp-stoel auteursrechtelijke bescherming toekomt. Dat één van die rechterlijke beslissingen is gewezen in een ex parte-procedure en dat het Bundesgerichthof een hoger beroep op niet-inhoudelijke gronden heeft verworpen, maakt dit niet anders. Ook de omstandigheden dat die uitspraken zijn gewezen voor de arresten
Cofemel, Bromptonen
Hauck/Stokkevan het HvJ EU leiden niet tot een andere uitkomst. Voorshands geoordeeld wordt aangenomen dat de Tripp Trapp-stoel in Duitsland dezelfde bescherming geniet als in Nederland, zodat ook in Duitsland (i) de Tripp Trapp-stoel auteursrechtelijk is beschermd en (ii) Cybex c.s. met de IRIS Chair inbreuk maken op dat auteursrecht.
4.60.
Aangezien Cybex c.s. ten aanzien van andere lidstaten van de Europese Unie geen voldoende concreet verweer hebben gevoerd, wordt er voorshands vanuit gegaan dat het voorgaande ook geldt in de overige 17 lidstaten van de Europese Unie. Aldus zal de voorzieningenrechter een inbreukverbod toewijzen voor de Europese Unie, met uitzondering van de lidstaten Bulgarije, Cyprus, Estland, Kroatië, Letland, Litouwen, Malta en Slovenië.
4.61.
Stokke c.s. hebben gevorderd dat Cybex c.s. in het bijzonder moet worden verboden om de IRIS Chair te (laten) vervaardigen, ter verkoop of verhuur aan te bieden, in de handel te brengen, in te voeren, uit te voeren en/of voor één of meerdere van deze doeleinden in voorraad te hebben. De voorzieningenrechter is van oordeel dat vanwege de in acht te nemen terughoudendheid en teneinde executieproblemen te voorkomen, een verbod in enigszins beperktere vorm is aangewezen. Het wordt Cybex c.s. voorlopig nog toegestaan om de Iris Chair op voorraad te houden binnen de Europese lidstaten waarop het inbreukverbod betrekking heeft. Het verbod om reeds bestaande IRIS Chairs niet meer te mogen uitvoeren en daarentegen niet meer op voorraad te houden bijt elkaar feitelijk. Aldus ontstaat een situatie dat Cybex c.s. niet aan het verbod zou kunnen voldoen. Het hierna uit te spreken verbod heeft daarom betrekking op het (laten) vervaardigen, aanbieden ter verkoop of verhuur, in de handel brengen, in- en uitvoeren van de IRIS Chair. Aldus wordt, bij wege van een voorlopige voorziening, een standstill gerealiseerd. Het verbod zal gelden voor alle drie de vennootschappen. In hetgeen door Cybex c.s. is aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het verbod enkel te laten gelden voor Columbus Trading en Cybex Retail.
4.62.
De voor dit verbod gevorderde dwangsom zal worden toegewezen. Met Cybex c.s. ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om op dezelfde feitelijke handeling in strijd met het verbod een dubbele dwangsom te zetten. Dit leidt ertoe dat alleen een dwangsom wordt verbonden voor iedere dag dat in strijd met het verbod wordt gehandeld. Voor een matiging van de gevorderde dwangsom, zoals door Cybex c.s. bepleit, ziet de voorzieningenrechter echter geen aanleiding.
4.63.
Stokke c.s. vorderen verder een gebod voor Cybex c.s. om afschrift te verschaffen van alle protective letters die zij hebben ingediend bij enige gerechtelijke instantie in de Europese Unie. Nog afgezien van de omstandigheid dat Stokke c.s. deze vordering zeer ruim hebben ingestoken, terwijl zij concreet enkel verwijzen naar een gerecht in Spanje, bestaat tussen deze vordering en de overige ingestelde vorderingen in dit kort geding geen nauwe band. Cybex c.s. hadden er (mede) daarom niet op bedacht hoeven zijn dat zij voor de Nederlandse rechter zouden worden gedaagd om inzage te verstrekken in het soort handelingen in kwestie, die zij voor buitenlandse gerechten hebben uitgevoerd. Op basis daarvan heeft te gelden dat deze vordering voor Cybex c.s. niet voorzienbaar was in de zin van artikel 8 lid 1 Brussel I-bis, zodat de voorzieningenrechter zich niet bevoegd acht van deze vordering kennis te nemen. Deze vordering kan aldus niet worden toegewezen.
4.64.
Cybex c.s. zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Stokke c.s. maken aanspraak op vergoeding van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 1019h Rv. Op de voet van artikel 1019h Rv wordt de in het ongelijk gestelde partij desgevorderd veroordeeld in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Stokke c.s. hebben de door hen gevorderde kosten voldoende gespecificeerd. Zij hebben aansluiting gezocht bij de Indicatietarieven in IE-zaken (versie april 2017) en stellen zich op het standpunt dat sprake is van een normaal kort geding als daarin bedoeld. Cybex c.s. hebben de hoogte van de gevorderde kosten niet weersproken. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om van de tarieven voor een normaal kort geding af te wijken, hetgeen resulteert in een bedrag aan advocaatkosten van € 15.000,00.
4.65.
Met inachtneming van het voorgaande, worden de proceskosten aan de zijde van Stokke c.s. tot op heden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
144,47
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
15.000,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
16.036,47
4.66.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.67.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
4.68.
Aangezien door Cybex c.s. geen verweer is gevoerd tegen de door Stokke c.s. gevorderde veroordeling uitvoer bij voorraad, zal de voorzieningenrechter aldus beslissen.
Termijnstelling artikel 1019i Rv
4.69.
De voorzieningenrechter zal de termijn als bedoeld in artikel 1019i Rv ambtshalve stellen op zes maanden na de datum van dit vonnis.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
ten aanzien van Babypark en Baby-Dump
5.1.
veroordeelt Babypark en Baby-Dump zich met onmiddellijke ingang na de betekening van dit vonnis te onthouden van iedere inbreuk op de auteursrechten die rusten op de Tripp Trapp-stoel, in het bijzonder door met onmiddellijke ingang te staken: het aanbieden ter verkoop of verhuur, het in de handel brengen, invoeren, uitvoeren en/of voor één of meerdere van deze doeleinden in voorraad hebben van de IRIS Chair, op het grondgebied van Nederland,
5.2.
veroordeelt Babypark en Baby-Dump, ieder afzonderlijk, tot betaling aan Stokke van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij in gebreke blijven geheel of gedeeltelijk aan het onder 5.1 genoemde bevel te voldoen, onder maximering van de dwangsommen tot een totaalbedrag van € 50.000,00,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen deze partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
ten aanzien van Cybex c.s.
5.4.
veroordeelt Cybex c.s., ieder afzonderlijk en gezamenlijk, zich met onmiddellijke ingang na de betekening van dit vonnis te onthouden van iedere inbreuk op de auteursrechten die rusten op de Tripp Trapp-stoel, in het bijzonder door met onmiddellijke ingang te staken: het (laten) vervaardigen, het aanbieden ter verkoop of verhuur, het in de handel brengen, invoeren en/of uitvoeren van de IRIS Chair, op het grondgebied van de Europese Unie, met uitzondering van de landen Bulgarije, Cyprus, Estland, Kroatië, Letland, Litouwen, Malta en Slovenië,
5.5.
veroordeelt Cybex c.s., ieder afzonderlijk, tot betaling aan Stokke van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij in gebreke blijven geheel of gedeeltelijk aan het onder 5.4 genoemde bevel te voldoen, onder maximering van de dwangsommen tot een totaalbedrag van € 2.000.000,00,
5.6.
veroordeelt Cybex c.s., hoofdelijk, tot betaling van de door Stokke c.s. gemaakte proceskosten ex artikel 1019h Rv, tot de datum van dit vonnis begroot op € 16.036,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Cybex c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
voor het overige
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
bepaalt de termijn als bedoeld in artikel 1019i Rv op zes maanden na heden,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H.J. Krijnen in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2025.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking).
2.HvJ EU 7 september 2023, ECLI:EU:C:2023:635, Beverage City Polska.
3.Vgl. HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1934, rov. 3.3.
4.HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516.
5.Gerechtshof Den Haag 30 juni 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BK8037 en Gerechtshof Den Haag 31 mei 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ6773.
6.Het betreft de zaken C-580/23 en C-795/23.
7.Concl. A-G M. Szpunar 8 mei 2025, ECLI:EU:C:2025:330.
8.HvJ EU 24 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:914, rov. 44-51.
9.HvJ EU 16 juli 2009, ECLI:EU:C:2009:465, Infopaq/Danske Dagblades Forening I.
10.HvJ EU 24 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:914, rov. 49 en de aldaar genoemde jurisprudentie.
11.HvJ EU 12 september 2019, ECLI:EU:2019:721, Cofemel/G-Star Raw.
12.HvJ EU 11 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:461, Brompton Bicycle/Chedech & Get2Get.
13.HR 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529, Stokke/H3.
14.HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153, Endstra-tapes.
15.Vgl. HvJ EU 11 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:461, rov. 36.
16.Zie onder meer: Gerechtshof ‘s-Gravenhage 30 juni 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BK8037, rov. 13 en Gerechtshof Den haag 29 april 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1376, rov. 4.1.
17.HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1533, Hauck/Stokke, rov. 4.3.2 en 4.3.3.
18.Vgl. o.a. HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1533, Hauck/Stokke.
19.Concl. A-G M. Szpunar 8 mei 2025, ECLI:EU:C:2025:330, randnr. 73.
20.Gerechtshof Den Haag 30 juni 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BK8037, rov. 16 en Gerechtshof Den Haag 31 mei 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ6773, rov. 1.3.
21.HR 24 november 1989, NJ 1992/404, Interlas/The Lincoln en HR 19 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO0903, Philips/Postech.
22.HR 19 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO0903, Philips/Postech, rov. 3.4.3.
23.Gerechtshof Den Haag 6 oktober 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BO0840.
24.HvJ EG 21 mei 1980, ECLI:EU:C:1980:130, rov. 15 en 16.
25.Concl. A-G M. Szpunar 8 mei 2025, ECLI:EU:C:2025:330, randnrs. 1 t/m 5.