ECLI:NL:RBGEL:2025:5227

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
ARN 24/1045
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een werkgeversberoep tegen de toekenning van een WIA-uitkering aan een werknemer met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 47,34%

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 1] tegen de toekenning van een WIA-uitkering aan hun werknemer [persoon A]. De werknemer had een uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), en het UWV had deze toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 61,85%. Na bezwaar van de werkgever werd dit percentage aangepast naar 47,34%. De rechtbank oordeelt dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld en dat de toekenning van de WIA-uitkering terecht is gebaseerd op een praktische schatting van de verdiencapaciteit van de werknemer. De rechtbank concludeert dat de werkzaamheden die de werknemer verrichtte passend waren en dat de verdiensten representatief zijn voor de resterende verdiencapaciteit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de werkgever geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve onderbouwing van claims en de rol van medische en arbeidsdeskundige rapportages in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/1045

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 1], uit [plaats 2], eiseres
(gemachtigde: [naam gemachtigde 1]),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam gemachtigde 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning met ingang van 23 mei 2022 van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan haar werknemer [persoon A] (de werknemer).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 23 maart 2023 aan de werknemer met ingang van 23 mei 2022 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 61,85 %. Met het bestreden besluit van 16 januari 2024 heeft het UWV naar aanleiding van het door eiseres gemaakte bezwaar tegen het besluit van 23 maart 2023, de toekenning van de WIA-uitkering aan de werknemer gebaseerd op een gewijzigd arbeidsongeschiktheidspercentage van 47,34 %. De klasse waarin de arbeidsongeschiktheid van de werknemer is ingedeeld (35 tot 80%) blijft daarmee ongewijzigd.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een aanvullend rapport van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) [persoon B] van 6 december 2024.
1.3.
De werknemer heeft verklaard niet als derde-partij aan het geding te willen deelnemen. Zij heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met haar werkgever, zijnde eiseres in deze beroepsprocedure. De rechtbank heeft daarom met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat alleen de gemachtigde van eiseres van de medische stukken kennis mag nemen. De rechtbank zal in de uitspraak zo min mogelijk medische informatie opnemen, om te voorkomen dat eiseres alsnog kennisneemt van de medische situatie van de werknemer.
1.4.
De rechtbank heeft beroep op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. G. Hissink, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres,
[persoon C], werkzaam bij eiseres als adviseur Personeel & Organisatie en [persoon D], eveneens werkzaam bij eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. De werknemer, geboren op [geboortedatum] 1962, is sinds 17 maart 1980 bij (de rechtsvoorganger van) eiseres in dienst. Nadat de werknemer ziek was uitgevallen op 3 oktober 2016, is zij vanaf 30 juli 2018 werkzaamheden gaan verrichten in een aangepaste functie voor 36 uur per week. Deze functie bestaat uit werkzaamheden als [functie 1] en uit werkzaamheden als [functie 2]. Op 25 mei 2020 is de werknemer in deze gecombineerde functie uitgevallen vanwege medische klachten.
2.1.
[persoon E], als arbeidsdeskundige werkzaam bij Expereans, heeft op verzoek van eiseres aan de hand van een door de bedrijfsarts op 19 mei 2021 vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op 22 juli 2021 een re-integratieadvies uitgebracht. [persoon F] van Functielab heeft in een rapport van 20 februari 2022 twee functies geselecteerd, na vergelijking van de belastbaarheid van de werknemer op basis van FML-criteria met de werkbelasting op deeltaakniveau van ongeveer 250 functies.
De re-integratie van de werknemer is gericht geweest zowel op spoor 1 als spoor 2.
In het eerste kwartaal van 2022 is de werknemer op verzoek van eiseres door Ergatis onderzocht. Ergatis heeft hiervan een medische rapportage van 17 maart 2022 opgemaakt en de beperkingen van de werknemer neergelegd in een FML van 17 maart 2022.
Bij het einde van de wachttijd had de werknemer bij eiseres 20 uur per week aan werkzaamheden hervat in de functie van [functie 2] Op 23 februari 2022 heeft de werknemer een WIA-aanvraag ingediend. Eiseres heeft een “begeleidend schrijven WIA aanvraag” naar het UWV gestuurd.
2.2.
Verzekeringsarts [persoon G] heeft een verzekeringsgeneeskundige beoordeling gedaan op 9 november 2022. Hij heeft de werknemer telefonisch gesproken en hij heeft haar beperkingen vervat in de FML van 9 november 2022. Daarna heeft een arbeidsdeskundig onderzoek van arbeidsdeskundige [persoon H] plaatsgevonden. Hij heeft gerapporteerd op 22 maart 2023. Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit genomen.
2.3.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. In dat verband heeft zij een arbeidsdeskundige rapportage van 25 juni 2023 van arbeidsdeskundige [persoon I] van WvK Arbeidsadvies in de procedure ingebracht.
2.4.
Op 11 december 2023 heeft de hoorzitting in bezwaar in aanwezigheid van de verzekeringsarts b&b [persoon J] en de arbeidsdeskundige b&b [persoon K] plaatsgevonden. Aansluitend is de werknemer door de verzekeringsarts b&b onderzocht.
De verzekeringsarts b&b heeft in de FML van 11 december 2023 naast de beperkingen die de primaire verzekeringsarts heeft vastgelegd in de FML van 9 november 2022, twee extra beperkingen toegevoegd, te weten op de items 2.12.3 en 6.1.
2.5.
De arbeidsdeskundige b&b heeft de bevindingen van zijn onderzoek neergelegd in het rapport van 9 januari 2024.
De arbeidsdeskundige b&b heeft zowel een theoretische schatting [1] als een praktische schatting [2] verricht. De praktische schatting leidde tot een hogere verdiencapaciteit en een lager arbeidsongeschiktheidspercentage. Daarom is de mate van arbeidsongeschiktheid gebaseerd op de praktische schatting. In bezwaar heeft de arbeidsdeskundige b&b aanleiding gezien voor een correctie op de hoogte van het maatmanloon. Dit is lager vastgesteld en de resterende verdiencapaciteit is hoger vastgesteld op basis van de door eiseres verstrekte gegevens.
Verder heeft de arbeidsdeskundige b&b gemotiveerd aangegeven zich niet te kunnen vinden in het in bezwaar ingenomen standpunt van eiseres dat niet geschat kan worden op de gerealiseerde arbeid omdat sprake zou zijn van een witte ravenbaan. Voor zover al sprake zou zijn van een witte ravenbaan, is deze niet ontstaan naar aanleiding van deze arbeidsongeschiktheid. In dit geval is de maatgevende arbeid, de arbeid die de werknemer verrichtte voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid, met de daarbij behorende belasting. De maatgevende arbeid bestaat uit twee functies bij dezelfde werkgever. Eén van deze functies kan de werknemer weer verrichten en verricht zij ook. Dat is haar gerealiseerde arbeid en daar kan op geschat worden.
De arbeidsdeskundige b&b heeft verder gemotiveerd dat van een zogenoemde medische afzakker geen sprake is. Hij wijst erop dat de verzekeringsarts b&b ook geen aanknopingspunten ziet om een medische afzakker aan te nemen.
Met betrekking tot de grond van eiseres dat een theoretische schatting niet aan de orde is, omdat de werknemer niet kan voldoen aan de productiviteitseisen zoals die worden gesteld op de reguliere arbeidsmarkt, heeft de arbeidsdeskundige b&b overwogen dat dit niet uit de medische beoordeling naar voren komt. Functies in algemeen geaccepteerde arbeid zijn mogelijk, aldus de arbeidsdeskundige b&b.
In de bezwaren van eiseres tegen de geduide functies gaat de arbeidsdeskundige b&b niet mee. In de betreffende functies is namelijk geen sprake van een (te hoge) belasting op de aangegeven items (veelvuldige storingen en onderbrekingen, deadlines en productiepieken en omgaan met conflicten) of de werknemer is er niet op beperkt (verhoogd persoonlijk risico). Omdat de functie medewerker linnendienst om andere redenen werd verworpen, gaat de arbeidsdeskundige b&b niet in op de bezwaren tegen deze functie.
2.6.
Op 16 januari 2024 heeft het UWV het bestreden besluit genomen. [3]

Beoordeling door de rechtbank

3. Allereerst merkt de rechtbank op dat op de zitting duidelijk is gebleken dat de betrokkenheid van eiseres bij, en haar zorg over en voor, de werknemer groot is en dat eiseres handelt vanuit goede intenties. Dit is zeer te prijzen en ook fijn voor de werknemer. De rechtbank kan daar echter geen rekening mee houden en moet beoordelen of het besluit dat het UWV heeft genomen op het bezwaar van eiseres, de juridische toets doorstaat. Binnen deze juridische beoordeling is geen ruimte om rekening te houden met de goede intenties van eiseres.
3.1.
De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of de toekenning aan de werknemer per 23 mei 2022 van een WIA-uitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80 %, die berust op een praktische schatting, stand houdt. Deze beoordeling zal de rechtbank doen aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Of de stellingen van partijen juist zijn kan de rechtbank alleen beoordelen als deze worden onderbouwd door middel van objectieve stukken. Verder is belangrijk dat de beoordeling betrekking heeft op de situatie op de datum in geding, dat is in deze zaak de datum met ingang waarvan de uitkering is toegekend, 23 mei 2022.
3.2.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Onzorgvuldig onderzoek?
4. Eiseres voert aan dat het onderzoek dat is verricht door de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b onzorgvuldig is gedaan. De verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b baseren zich op de eigen bevindingen van de werknemer, die enkel op 11 december 2023 is gehoord op de hoorzitting, aldus eiseres. Doordat ander onderzoek niet is verricht, hebben de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b de beperkingen van de werknemer onvoldoende kunnen beoordelen.
4.1.
De grond dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is omdat daarbij enkel is afgegaan op de visie van de werknemer tijdens de hoorzitting slaagt niet. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en de werknemer telefonisch gehoord op 9 november 2022. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht, was aanwezig bij de hoorzitting in bezwaar en heeft de werknemer aansluitend aan de hoorzitting gesproken. Van het dossier, waarvan de verzekeringsartsen kennis hebben genomen, maken stukken deel uit waaruit de visie van eiseres blijkt. Het gaat dan onder meer over de begeleidende brief van eiseres bij de WIA-aanvraag en – in bezwaar – het rapport van de door eiseres ingeschakelde arbeidsdeskundige [persoon I]. De verzekeringsartsen waren dus ook op de hoogte van de visie van eiseres en hadden daarmee een compleet beeld.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b nog een tweetal beperkingen toegevoegd aan de FML. De FML van 11 december 2023 stemt bovendien, zoals de verzekeringsarts b&b ook constateert in het rapport van 11 december 2023, in hoofdlijnen overeen met de medische rapportage en de FML van Ergatis. Ergatis is door eiseres ingeschakeld.
4.2.
Ook het onderzoek dat de arbeidsdeskundigen hebben verricht is niet onzorgvuldig geweest. De arbeidsdeskundigen hebben de medische rapporten van de verzekeringsartsen als uitgangspunt genomen. De arbeidsdeskundige in de primaire fase heeft dossieronderzoek verricht en een gesprek gehad met de werknemer. De arbeidsdeskundige b&b heeft dossieronderzoek verricht [4] , de polisadministratie geraadpleegd en is aanwezig geweest op de hoorzitting. Daarnaast heeft hij overleg gehad met de verzekeringsarts b&b, heeft hij het CBBS [5] geraadpleegd en heeft hij tweemaal telefonisch gesproken met vertegenwoordigers van eiseres. De visie van eiseres was ook de arbeidsdeskundigen dus voldoende bekend. De door eiseres gesuggereerde eenzijdige gerichtheid van de arbeidsdeskundigen op de werknemer kan hieruit (of anderszins) niet worden opgemaakt.
4.3.
Voor zover eiseres wil betogen dat een arbeidsdeskundige analyse ontbreekt van de wijze waarop de werknemer in de praktijk haar werkzaamheden met inachtneming van haar beperkingen verrichtte, en om die reden het onderzoek van de arbeidsdeskundige b&b onzorgvuldig is geweest, oordeelt de rechtbank dat deze beroepsgrond niet slaagt. Omdat de werkzaamheden passen binnen de door de verzekeringsarts b&b vastgelegde functionele mogelijkheden, heeft de arbeidsdeskundige b&b terecht geen aanleiding gezien om een werkplekonderzoek te verrichten naar de (exacte aard en omvang van de) feitelijke werkzaamheden van de werknemer op de datum in geding.
Terecht is de arbeidsdeskundige b&b uitgegaan van de taken van de functie zoals naar voren komend uit de stukken en waarvan ook de door eiseres zelf ingeschakelde medisch deskundige van Ergatis is uitgegaan.
Medische grondslag
5. Eiseres wijst erop dat zij meerdere malen heeft aangegeven dat de beleving van de werknemer anders is dan wat eiseres bij de uitvoering van de werkzaamheden door de werknemer ervaart. Dit wordt ook in het rapport van arbeidsdeskundige [persoon I] bevestigd, zo voert eiseres aan. Uit dit rapport volgt ook dat de werknemer minimaal kan worden belast en zeer intensieve begeleiding nodig heeft bij de uitvoering van haar werkzaamheden. Er is sprake van een lager werktempo, de kwaliteit van haar werk is niet 100% en haar netto werktijd is lager.
Ter zitting heeft eiseres desgevraagd geantwoord dat zij hiermee bedoelt te betogen dat de werknemer meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
5.1.
Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet. Dat de werknemer minimaal belastbaar is, zeer intensieve begeleiding nodig heeft, een lager werktempo heeft en/of de netto werktijd van de werknemer lager is, volgt niet uit het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen. Evenmin volgt dat uit het onderzoek van Ergatis of uit onderzoek van de bedrijfsarts voor zover betrekking hebbend op de situatie op de datum in geding. Bovendien heeft eiseres geen (andere) medische stukken in de procedure gebracht waaruit dit blijkt. Het rapport van arbeidsdeskundige [persoon I] leidt niet tot een ander oordeel. Dit rapport is geen rapportage van een verzekeringsgeneeskundig (medisch) onderzoek. [persoon I] is een arbeidsdeskundige. Bovendien heeft deze arbeidsdeskundige zich in dit rapport vooral gebaseerd op verklaringen van eiseres, zonder dat deze verklaringen zijn geobjectiveerd aan de hand van medische stukken. Ten aanzien van de door eiseres ingebrachte terugkoppeling van de bedrijfsarts van 19 maart 2024 merkt de rechtbank op dat, nog daargelaten dat deze terugkoppeling dateert van na de datum in geding, uit dit document niet blijkt waarop de bedrijfsarts de vaststellingen van tempoverlies, verhoogd persoonlijk risico en noodzaak van controle en ondersteuning door collega’s heeft gebaseerd. Zo deze vaststellingen terecht zijn, blijkt uit de terugkoppeling bovendien niet dat deze verband houden met, dan wel voortvloeien uit ziekte of gebrek. De rechtbank concludeert dan ook dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig zijn geweest. Omdat eiseres geen informatie heeft ingebracht op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de juistheid van het medisch oordeel van deze verzekeringsartsen gaat de rechtbank er vanuit dat dit oordeel juist is. Dit betekent dat de FML van 11 december 2023 een reële weergave geeft van de bij de werknemer bestaande beperkingen op 23 mei 2022.
Arbeidskundige grondslag
6. In geschil is of het UWV bij de bepaling van wat de werknemer nog met arbeid kan verdienen, mocht uitgaan van de (feitelijke) werkzaamheden die zij verrichtte in de functie van [functie 2] en het loon dat zij daarvoor ontving. Door het verdienvermogen van eiseres op deze werkzaamheden en dit loon te baseren heeft het UWV artikel 9, aanhef en onder h en i, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) toegepast. Dit is de zogenoemde ‘praktische schatting’.
6.1.
Op grond van artikel 9, aanhef en onder h, van het Schattingsbesluit, wordt bij het (in het kader van het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA) bepalen van hetgeen een betrokkene nog met arbeid kan verdienen, uitgegaan van de arbeid die feitelijk wordt verricht, mits dat leidt tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid dan voortvloeit uit de overige regels van het artikel en van artikel 10 van het Schattingsbesluit. Onder arbeid die feitelijk wordt verricht, wordt volgens artikel 9 aanhef en onder i, van het Schattingsbesluit (mede) verstaan arbeid die na het intreden van de arbeidsongeschiktheid feitelijk wordt verricht en waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Relevant is daarmee dus of de betreffende werkzaamheden passend kunnen worden geacht voor de werknemer en, daarmee samenhangend, of de genoten verdiensten als representatief voor de resterende verdiencapaciteit kunnen worden aangemerkt. [6] Bij dit laatste speelt ook de duurzaamheid van de arbeidsverrichting een rol. [7]
6.2.
Eiseres betwist dat de werkzaamheden passend kunnen worden geacht en ook dat de verdiensten als representatief kunnen worden aangemerkt. Volgens haar mocht het UWV om die reden bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid niet uitgaan van een praktisch schatting.
Praktische schatting – zijn de werkzaamheden passend voor de werknemer?
7. Volgens eiseres verricht de werknemer niet alle taken die behoren bij de functie van [functie 2]. De werkzaamheden die zij verricht betreffen slechts een klein deel van de taken; de werknemer kopieert en haalt koffie, aldus eiseres. De taken die zij uitvoert kan zij volgens eiseres bovendien niet op het vereiste niveau verrichten. Op de zitting heeft eiseres daaraan nog toegevoegd dat de werknemer bij alles wat ze doet ondersteuning of begeleiding nodig heeft.
7.1.
Uit het dossier en op de zitting is gebleken dat de (hoofd)taken van [functie 2] in de functie die de werknemer verricht, bestaan uit het inscannen van vergunningen en bouwtekeningen en het inboeken van schetsplannen.
7.2.
De arbeidsdeskundige b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank in het rapport van 9 januari 2024 op overtuigende wijze gemotiveerd dat de werkzaamheden die de werknemer verricht als [functie 2] voor 20 uur per week passen binnen de functionele mogelijkheden van de werknemer zoals vastgelegd in de FML van 11 december 2023.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de werknemer op de datum in geding, 23 mei 2022, deze taken feitelijk niet verrichtte of dat de werknemer minder werk verrichtte dan ze deed bij de start van de werkzaamheden als [functie 2] op 30 juli 2018. Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de werknemer de taken niet op het vereiste niveau verrichtte. Eiseres heeft dit niet met (medische) stukken onderbouwd. Het rapport van de door eiseres ingeschakelde arbeidsdeskundige [persoon I] is onvoldoende om te komen tot een ander oordeel omdat dit ten aanzien van het functioneren van de werknemer voornamelijk is gestoeld op verklaringen van eiseres.
Praktische schatting – zijn de verdiensten representatief voor de resterende verdiencapaciteit?
8. Eiseres heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 juni 2017 [8] betoogd dat, nu de werknemer gezien de medische beperkingen een aanzienlijk tempoverlies heeft, het inkomen dat een vergelijkbare gezonde [functie 2] in een werkweek van 20 uur verdient, geen reële afspiegeling is van de resterende verdiencapaciteit.
8.1.
Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet. Eiseres heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zich bij de werknemer (als gevolg van een medische oorzaak) tempoverlies voordoet. De rechtbank verwijst hiertoe naar hetgeen zij heeft overwogen in overwegingen 5.1 en 7.3. Bovendien heeft eiseres geen loonwaarde onderzoek geïnitieerd, om haar beroepsgrond dat de verdiensten niet representatief zijn voor de resterende verdiencapaciteit te (kunnen) onderbouwen.
Gebleken is verder dat eiseres en de werknemer per 1 januari 2024 de voortzetting van het dienstverband als [functie 2] voor 20 uur per week contractueel hebben vastgelegd met een vaststellingsovereenkomst. De vertegenwoordiger van eiseres heeft in een telefonisch contact aan de arbeidsdeskundige b&b laten weten dat eiseres in die functie een normale arbeidsprestatie van de werknemer verwacht. [9] Deze mededeling staat haaks op het betoog van eiseres dat de werknemer sinds de datum in geding niet op het juiste niveau functioneerde en een te laag tempo had. Immers, als dat zo was, valt niet in te zien dat er desalniettemin per 1 januari 2024 wel een normale arbeidsprestatie wordt verwacht. Ook hierom kan de rechtbank op basis van het dossier niet anders dan aannemen dat de afgesproken loonwaarde niet afwijkt van het loon dat in de arbeidspraktijk tegenover de werkzaamheden staat.
Daarmee acht de rechtbank de verdiensten van de werknemer representatief voor de resterende verdiencapaciteit.
8.2.
Aan het duurzaamheidsaspect met betrekking tot de werkzaamheden van [functie 2] voor 20 uur per week wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De werknemer verrichtte deze werkzaamheden immers al vanaf 2018, naast de functie van [functie 1]. Na haar uitval in 2020 is de werknemer voor de volledige 20 uur in deze werkzaamheden gere-integreerd, waarbij van excessieve uitval tijdens de hervatting niet is gebleken. Middels een vaststellingsovereenkomst is de werknemer per 1 januari 2024 uit dienst getreden in de functie van [functie 1], maar is het dienstverband ter zake de functie van [functie 2] voor 20 uur voortgezet. Dit getuigt van werkzaamheden die op structurele basis bij eiseres beschikbaar zijn.
9. Van een witte ravenbaan, op basis waarvan een praktische schatting niet zou zijn toegestaan, is anders dan eiseres heeft gesteld, geen sprake. Van een witte ravenbaan wordt volgens vaste rechtspraak [10] gesproken wanneer de betreffende arbeid zo specifiek is dat soortgelijke arbeid met een zelfde belasting en beloning op de arbeidsmarkt niet of nauwelijks voorhanden is. De functie is in een dergelijk geval dusdanig bijzonder (bestaat bijvoorbeeld slechts uit een deeltaak) en op de persoon van de werknemer toegesneden (er zijn bijvoorbeeld allerlei uitzonderlijke voorwaarden contractueel vastgelegd die het verrichten van de deeltaak voor de werknemer faciliteren), dat moet worden gezegd dat de functie speciaal voor de werknemer is gecreëerd. Zou de betreffende werknemer wegvallen, dan zou voor de functie in deze vorm niet een vervanger worden geworven. Een dergelijke bijzondere op de persoon van de werknemer gerichte functie is door eiseres niet gecreëerd voor werknemer. Niet in 2018 (in de gecombineerde functie) en ook niet op de datum in geding. De verrichte werkzaamheden als [functie 2] kunnen aangemerkt worden als algemeen geaccepteerde arbeid waarvan moet worden aangenomen, dat die op de datum in geding geschikt was voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer en dat de werknemer die functie ook op het vereiste niveau en tempo uitvoerde (zie de overwegingen 5.1 en 7.3).
10. De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat het UWV bij de bepaling van wat de werknemer nog met arbeid kan verdienen, terecht is uitgaan van de (feitelijke) werkzaamheden die zij op de datum in geding verrichtte in de functie van [functie 2] en het loon dat zij daarvoor ontving. Nu het bestreden besluit terecht op de praktische schatting is gebaseerd, laat de rechtbank de beroepsgrond van eiseres dat een theoretische schatting net zo min als de praktische schatting aan de orde is, buiten (verdere) bespreking.
Reformatio in peius
11. Eiseres heeft in beroep aanvankelijk nog aangevoerd dat sprake is van een reformatio in peius, omdat het UWV naar aanleiding van haar bezwaar de mate van arbeidsongeschiktheid in het nadeel van de werknemer van 61,85 % naar 47,34% heeft aangepast. Op de zitting heeft eiseres evenwel erkend dat van een reformatio in peius geen sprake is, zodat dit punt partijen niet langer verdeeld houdt en geen beoordeling behoeft.
(Verdere) verslechtering na datum in geding
12. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat het UWV aan de werknemer per de datum in geding terecht op basis van een praktische schatting een WIA-uitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80 % heeft toegekend. Indien eiseres van mening is dat de situatie van de werknemer na de datum in geding (verder) is verslechterd, kan eiseres (of de werknemer) een herbeoordeling aanvragen bij het UWV. De rechtbank wijst erop dat de verslechtering van de gezondheidssituatie van de werknemer geobjectiveerd zal moeten worden aan de hand van medische stukken.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, voorzitter, en mr. H.J. Klein Egelink en mr. F. Ernens, leden, in aanwezigheid van mr. B. de Vries, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.73,44 % arbeidsongeschikt (in bezwaar ten opzichte van 74,37 % in primaire fase).
2.47,34 % arbeidsongeschikt (in bezwaar ten opzichte van 61,85 % in de primaire fase).
3.In het bestreden besluit is een dwangsom toegekend omdat niet binnen de voorgeschreven termijn is beslist op het bezwaar. De toegekende dwangsom maakt geen onderdeel uit van het ter beoordeling voorliggende beroep.
4.Voor het dossieronderzoek van de arbeidsdeskundigen geldt hetzelfde als is overwogen in 4.1. met betrekking tot het dossieronderzoek door de verzekeringsartsen.
5.Claimbeoordelings- en Borgingssysteem.
6.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:784.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 18 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8481 en van 20 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4352.
9.Rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 9 januari 2024, p. 4, paragraaf 6.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1935.