Beoordeling door de rechtbank
13. De rechtbank beoordeelt of de nadere navorderingsaanslag IB/PVV 2007, de heffingsrentebeschikking en de boetebeschikking terecht en tot de juiste hoogten zijn opgelegd. Daarnaast beoordeelt zij of de informatiebeschikkingen terecht zijn gegeven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
14. Het geschil spitst zich toe op de beantwoording van de volgende vragen:
- Heeft de inspecteur het uitputtingsbeginsel geschonden?;
- Moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard?;
- Houdt de vermogenscorrectie van de inspecteur stand?;
- Heeft de inspecteur voldaan aan de op hem rustende verzwaarde bewijslast inzake de boetebestanddelen?
- Heeft de inspecteur door het geven van de informatiebeschikkingen het evenredigheidsbeginsel geschonden?
- Zijn de informatiebeschikkingen in strijd met het verbod op zelfincriminatie?
De rechtbank zal de vragen hierna behandelen.
Heeft de inspecteur het uitputtingsbeginsel geschonden?
15. Belanghebbende is van mening dat de van de Luxemburgse autoriteiten verkregen informatie (zie punt 7.) van bewijs moet worden uitgesloten, omdat deze informatie onbevoegdelijk door de inspecteur is verkregen. De inspecteur had eerst een informatiebeschikking 2007 aan belanghebbende dienen te geven alvorens een verzoek tot gegevensuitwisseling bij de Luxemburgse autoriteiten in te dienen.
16. De inspecteur is van mening dat hij zich weliswaar eerst tot belastingplichtige dient te wenden, maar dat hij niet eerst een informatiebeschikking had hoeven te geven, alvorens zich tot de Luxemburgse autoriteiten te wenden.
17. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur op 27 februari 2018 een ‘Verklaring verificatie buitenlands vermogen’ aan de echtgenoot van belanghebbende heeft gezonden, met het verzoek aan de echtgenoot deze verklaring vóór 13 maart 2018 ingevuld te retourneren (zie punt 5.). Dit heeft de echtgenoot niet gedaan. Vervolgens heeft de inspecteur op 27 september 2019 de Luxemburgse autoriteiten aangeschreven (zie punt 6.), en die hebben de gevraagde informatie verstrekt.
18. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting zich eerst tot belastingplichtige te wenden alvorens zich tot de Luxemburgse autoriteiten te wenden. Dat eerst ook nog een informatiebeschikking aan belanghebbende had moeten worden gegeven, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het recht. Een onherroepelijke informatiebeschikking creëert als zodanig ook geen extra mogelijkheid om informatie van belanghebbende te verkrijgen.Verder geldt naar het oordeel van de rechtbank dat bewijsuitsluiting slechts dan aan de orde is indien bewijs op een wijze is verkregen die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.Gesteld noch gebleken is dat dat het geval is.
Moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard?
19. Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) schrijft dwingend de omkering en verzwaring van de bewijslast voor, onder meer indien de vereiste aangifte niet is gedaan. Deze bewijsregel brengt mee dat de belastingrechter is gehouden om de bewijslast op grond van die bepaling om te keren en te verzwaren, ongeacht het standpunt van procespartijen daarover, indien de vaststaande feiten daartoe aanleiding geven.
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende de vereiste aangifte niet gedaan. Niet in geschil is dat belanghebbende, ondanks dat zij is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2007, geen aangifte over dat jaar heeft ingediend.
21. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Dit betekent dat belanghebbende overtuigend moet aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar van de inspecteur onjuist is.
Houdt de door de inspecteur gemaakte vermogenscorrectie stand?
22. Zoals hiervoor aangegeven rust de verzwaarde bewijslast op belanghebbende. Deze zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de inspecteur evenwel niet van zijn verplichting om de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting.In dat kader rust op de inspecteur de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan.
23. Naar het oordeel van de rechtbank is de door de inspecteur gemaakte schatting redelijk. Deze schatting is door de inspecteur van feitelijke onderbouwing voorzien aan de hand van gegevens afkomstig van de [bank 1] bank , en overigens ook niet betwist door belanghebbende.
24. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet overtuigend aangetoond dat de vermogenscorrectie en de daaruit voortvloeiende inkomenscorrectie onjuist is. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat vanwege strijd met het bepaalde in artikel 1 van het eerste protocol bij het Europees verdrag tot de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden de correctie dient te vervallen, wijst de rechtbank dit betoog van de hand. Voor wat betreft het jaar 2007 was van een dergelijke strijd (nog) geen sprake. Dat was pas voor de jaren vanaf 2013 het geval.
De heffingsrentebeschikking
25. Het beroep inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de heffingsrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de heffingsrente het bedrag van de aanslag volgt.
26. Bij beschikking met dagtekening 27 december 2019 heeft de inspecteur aan belanghebbende een vergrijpboete van € 5.370 opgelegd (100 % van de verschuldigde belasting van € 5.370 over de correctie van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen). De boete is gebaseerd op artikel 67e van de AWR.
27. De inspecteur is in beroep van mening dat de boete dient te vervallen. De rekeningen bij de [bank 1] bank stonden enkel op naam van de echtgenoot. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2022is de inspecteur van mening dat hij onvoldoende aannemelijk kan maken dat aan belanghebbende een verwijt kan worden gemaakt.
28. De rechtbank zal de boetebeschikking vernietigen.
Heeft de inspecteur het evenredigheidsbeginsel geschonden?
29. Belanghebbende is van mening dat de inspecteur met het geven van de informatiebeschikkingen het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden. De inspecteur beschikte ingevolge het gegevensuitwisselingsverzoek en de daarop volgende overdracht van gegevens door de Luxemburgse autoriteiten reeds over voldoende informatie.
30. De inspecteur is van mening dat het hem vrij staat zich tot belanghebbende te wenden met een informatiebeschikking indien hij niet op andere wijze de van haar gevraagde informatie verkrijgt.
31. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het evenredigheidsbeginsel niet geschonden. Belanghebbende en haar echtgenoot hebben er duidelijk blijk van gegeven niet vrijwillig de gevraagde informatie te willen verschaffen en dus rest de inspecteur weinig anders dan (een) informatiebeschikking(en) aan belanghebbende te geven. Dat de Luxemburgse autoriteiten reeds enige bankgegevens ten aanzien van de echtgenoot hadden verstrekt op het moment van het geven van de informatiebeschikkingen doet hieraan niet af. Die bankgegevens omvatten immers niet alle door de inspecteur bij belanghebbende opgevraagde informatie. Overigens heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van het bestreden besluit – het geven van de informatiebeschikkingen - voor haar tot onaanvaardbare uitkomsten leidt, in die zin dat zij als gevolg daarvan in (financieel) benarde omstandigheden terecht is gekomen.
Zijn de informatiebeschikkingen in strijd met het verbod op zelfincriminatie?
32. Belanghebbende is van mening dat middels het geven van de informatiebeschikkingen een inbreuk wordt gemaakt op het nemo-teneturbeginsel. Belanghebbende wordt gedwongen informatie (waaronder ‘wilsafhankelijk materiaal’) te verstrekken die hoogstwaarschijnlijk tegen haar zal worden gebruikt, bij het opleggen van een fiscale boete, of in het kader van een in te stellen strafrechtelijke vervolging. De informatiebeschikkingen dienen daarom vernietigd te worden, aldus belanghebbende. Als vernietiging niet aan de orde is, verzoekt belanghebbende aan de rechtbank de garantie te geven dat de informatie niet voor punitieve doeleinden wordt gebruikt.
33. De inspecteur is van mening dat er van strijd met het nemo-teneturbeginsel geen sprake is. De door de inspecteur gevraagde gegevens en inlichtingen hebben als doel tot een juiste belastingheffing over te kunnen gaan. Belanghebbende is op grond van artikel 47 van de AWR verplicht die gegevens en inlichtingen desgevraagd te verstrekken.
34. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest van het EHRM van
4 oktober 2022(De Legé) maakt de rechtbank op dat ‘the privilege against self-incrimination’ pas aan de orde komt als een mate van dwang is toegepast en dat de betrokkene is onderworpen aan een (verwachte) criminal charge. Verder maakt de rechtbank uit het arrest op dat het nemo-teneturbeginsel zich in beginsel niet uitstrekt tot wilsonafhankelijk materiaal. De rechtbank overweegt verder dat uit het arrest van de Hoge Raad van 8 augustus 2014volgt dat een informatiebeschikking geen maatregel is waarmee de verstrekking van informatie wordt afgedwongen. Dit wordt volgens de Hoge Raad niet anders doordat een dergelijke beschikking, indien zij onherroepelijk wordt, gepaard gaat met omkering en verzwaring van de bewijslast. Dit brengt mee dat het niet nodig is dat de inspecteur bij het geven van de informatiebeschikking een restrictie formuleert met betrekking tot het gebruik van wilsafhankelijke informatie voor sanctiedoeleinden.
35. De rechtbank is van oordeel dat het nemo-teneturbeginsel niet gebiedt dat de informatiebeschikkingen worden vernietigd, zoals belanghebbende wenst. Van dwang of een criminal charge is niet gebleken. Mocht wilsafhankelijk materiaal in een later stadium mede worden gebruikt voor doeleinden van (fiscale) beboeting, dan is het aan de rechter die over de boete beslist om daarover te oordelen.Om die reden gaat de rechtbank niet in op het verzoek van belanghebbende een garantie te geven dat de te verstrekken informatie niet voor punitieve doeleinden zal worden gebruikt.
36. Ter zitting heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat de informatiebeschikkingen moeten worden vernietigd omdat artikel 47 van de AWR de inspecteur slechts de bevoegdheid geeft inlichtingen van belastingplichtige zelf, en niet ook van andere personen, te vragen. De bank- en effectenrekeningen bij de [bank 1] bank stonden op naam van de echtgenoot en niet ook op naam van belanghebbende. De inspecteur dient zich dus tot de echtgenoot te wenden.
37. De rechtbank is van oordeel dat de informatiebeschikkingen op naam van belanghebbende standhouden. Dat belanghebbende formeel-juridisch niet als rekeninghouder had te gelden, betekent niet dat zij niet over de gevraagde gegevens kon beschikken. De echtgenoot van belanghebbende is ook gehouden aan belanghebbende inzicht te geven aangaande de in artikel 2.17 van de Wet IB 2001 genoemde gezamenlijke inkomstenbestanddelen.Er doet zich naar het oordeel van de rechtbank geen situatie voor zoals aan de orde was in het door belanghebbende aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 14 augustus 2015. In de casus die aanleiding gaf tot dat arrest was de echtgenoot-rekeninghouder overleden en had de inspecteur niet betwist dat de bij [bank 2] aangehouden bankrekeningen geheimgehouden waren voor belastingplichtige (de langstlevende echtgenote). Uit niets volgt dat in de voorliggende zaak de bank- en effectenrekeningen bij de [bank 1] bank door de echtgenoot geheimgehouden zijn voor belanghebbende. Bovendien zien de informatiebeschikkingen niet alleen op tegoeden bij de [bank 1] bank, maar ook op overig mogelijk aanwezig buitenlands vermogen. Er bestaat ten aanzien van belanghebbende (zelf) wel degelijk een mogelijk heffingsbelang en dus houden de informatiebeschikkingen stand.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
38. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
39. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016. Aangezien de twee zaken waarop deze uitspraak in de beroepsfase gezamenlijk zijn behandeld, zal de rechtbank éénmaal een vergoeding toekennen voor de overschrijding van de redelijke termijn in beide zaken, waarbij zij voor de berekening van de hoogte van die vergoeding uitgaat van de datum van ontvangst door de inspecteur van het eerst ingediende bezwaarschrift.
40. Op grond van een beleidsregel van de Minister van Justitie en Veiligheid is het niet nodig de Staat om een reactie te vragen op het verzoek om schadevergoeding.
41. De inspecteur heeft het eerst ingediende bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 4 februari 2020. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is (afgerond) 41 maanden langer dan twee jaar. De rechtbank ziet geen redenen om de redelijke termijn in dit geval langer vast te stellen dan twee jaar. De redelijke termijn is dus met (afgerond) 41 maanden overschreden. Naar boven afgerond is dat zeven keer een half jaar. Dit betekent een schadevergoeding van € 3.500 (zeven keer een half jaar ad € 500). De uitspraken op bezwaar van de inspecteur dateren van 2 juni 2021. De periode gelegen tussen 4 februari 2020 en 2 juni 2021 is (afgerond) tien maanden langer dan zes maanden. De inspecteur moet daarom van de totale schadevergoeding een bedrag betalen van tien maanden gedeeld door 41 maanden keer € 3.500 is € 854. De Staat moet de rest betalen, dus € 2.646. De rechtbank ziet echter aanleiding tot matiging in die zin dat aan belanghebbende en aan haar echtgenoot ieder de helft van bedoelde bedragen dient te worden betaald. De zaak van de echtgenoot van belanghebbende is in de bezwaar- en beroepsfase tegelijk met de zaken van belanghebbende behandeld. Dit wordt geacht een matigende invloed te hebben op de ondervonden spanning, het ongemak en de frustratie.